3.1.In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
3.1.1.Op 20 maart 2012 heeft een ongeval plaatsgevonden op een fietspad, waarbij [appellante] als voetganger en [geïntimeerde] als fietser zijn betrokken.
3.1.2.Bij brief van 14 mei 2012 heeft de gemachtigde van [appellante] aan [geïntimeerde] onder meer het volgende geschreven:
“Op 20 maart jl. is mijn cliënte slachtoffer geworden van een ongeval in [plaats] aan de [adres]. Ter plaatse heeft U mijn cliënte aangereden, rijdend op Uw fiets.
Ter plaatse was en is nog steeds sprake van een afwijkende verkeerssituatie wegens werkzaamheden aan de weg.
Ter plaatse moest cliënte, als voetgangster, teneinde haar weg te vervolgen, een kort stuk afleggen over het weggedeelte, bestemd voor fietsers, zoals U. In verband met deze afwijkende verkeerssituatie is door middel van verkeersborden en teksten uitdrukkelijk aan fietsers aangegeven dat ze ter plaatse moeten afstappen. Dit heeft U, naar zeggen van mijn cliënte, verzuimd. Vervolgens is cliënte op ernstige wijze met U en Uw fiets in botsing gekomen.
Mijn cliënte is van oordeel dat U, wegens deze verkeersfout, jegens haar onrechtmatig heeft gehandeld en stelt U dienaangaande langs deze weg aansprakelijk. (…)”
3.1.3.[geïntimeerde] was ten tijde van het ongeval tegen wettelijke aansprakelijkheid verzekerd bij Aegon. Bij brief van 29 mei 2012 heeft Aegon de aansprakelijkheid afgewezen en daarin aangegeven:
“Onze verzekerde stelt echter dat de verkeerssituatie die uw cliënte beschrijft pas na het ongeval gecreëerd is. Dit wil zeggen dat er een normale verkeerssituatie was ten tijde van het ongeval. In dat geval mocht onze verzekerde fietsen. U cliënte had moeten uitkijken alvorens zij overstak.”
Daarna zijn er in de periode van 15 juni 2012 tot en met 14 november 2012 nog diverse brieven en e-mails gewisseld tussen de gemachtigde van [appellante] en de verzekeraar van [geïntimeerde] , maar dit heeft niet geleid tot wijziging van de wederzijdse standpunten.
3.1.4.Bij e-mailbericht van 14 februari 2013 heeft gemachtigde van [appellante] aan Aegon het volgende bericht:
“Gezien het gehandhaafde doch afwijzende standpunt van Uw verzekerde, heb ik in bovengenoemde zaak instructie om binnenkort tot dagvaarding van deze persoon(hof: uw verzekerde)
over te gaan.”
De procedure in eerste aanleg
3.2.1.Vervolgens heeft [appellante] bij inleidende dagvaarding van 28 december 2018 [geïntimeerde] in rechte betrokken en gevorderd om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. voor recht te verklaren dat [geïntimeerde] als fietser jegens [appellante] als voetgangster op 20 maart 2012 een ernstige verkeersfout heeft begaan en derhalve jegens [appellante] onrechtmatig heeft gehandeld en derhalve ook aansprakelijk is voor alle daardoor geleden en nog te lijden schade, zowel materieel als immaterieel, aan de zijde van [appellante] ;
2. [geïntimeerde] te veroordelen om aan [appellante] alle geleden en nog te lijden schade te vergoeden, zulks nader op te maken bij Staat en te vereffenen volgens de wet, zulks vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 maart 2012 tot aan de dag der algehele voldoening, waarbij de totale vordering wordt beperkt tot € 25.000,-;
3. [geïntimeerde] te veroordelen in de kosten van de procedure, waaronder begrepen het salaris van de advocaat.
3.2.2.Aan deze vordering heeft [appellante] ten grondslag gelegd dat [geïntimeerde] , als fietser, een verkeersfout heeft gemaakt en daardoor [appellante] , als voetganger, heeft aangereden, waardoor [appellante] ten val is gekomen. Als gevolg van deze aanrijding heeft [appellante] materiële en immateriële schade geleden.
3.2.3.[geïntimeerde] heeft verweer gevoerd. In dat verband heeft hij zich primair op verjaring beroepen en subsidiair heeft hij betwist onrechtmatig jegens [appellante] te hebben gehandeld.
In dat verband heeft hij onder meer aangevoerd dat [appellante] aan de rechter kant van het fietspad op de stoep liep en dat zij, toen hij op het punt stond haar te passeren, plotseling zonder te kijken het fietspad is opgelopen. Verder heeft [geïntimeerde] de aard en de omvang van het letsel van [appellante] betwist alsook het causaal verband tussen de klachten van [appellante] en het ongeval.
3.2.4.[geïntimeerde] heeft op zijn beurt in reconventie gevorderd om, uitvoerbaar bij voorraad:
1. voor recht te verklaren dat [appellante] onrechtmatig jegens [geïntimeerde] heeft gehandeld;
2. [appellante] te veroordelen tot vergoeding van de door [geïntimeerde] geleden schade c.q. gemaakte kosten, die tot dus ver worden begroot op € 6.858,06, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening, althans een in goede justitie.
3.2.5.In dat verband heeft [geïntimeerde] (samengevat) aangevoerd dat [appellante] jegens hem onrechtmatig heeft gehandeld. [appellante] is zes en een half jaar na het voorval en een goede zes jaar na de laatste correspondentie tot dagvaarding overgegaan. Gelet op het feit dat zij is bijgestaan door een advocaat, moet zij hebben geweten dat de vordering al was verjaard. Door [geïntimeerde] desondanks in deze procedure te betrekken, terwijl zij weet dat deze geen kans van slagen heeft, maakt [appellante] zich schuldig aan misbruik van procesrecht. Door te volharden in haar claim heeft zij [geïntimeerde] nodeloos op kosten gejaagd. Er is dan ook voldaan aan de voorwaarden voor een volledige vergoedingsplicht terzake de proceskosten op grond van onrechtmatig handelen.
3.2.6.[appellante] heeft verweer gevoerd tegen de vordering van [geïntimeerde] . Zij heeft zich in dat verband op het standpunt gesteld dat er van onrechtmatig handelen jegens [geïntimeerde] geen sprake is. Ook heeft [appellante] de hoogte van de door [geïntimeerde] gevorderde schadevergoeding betwist, terwijl zij opmerkt dat [geïntimeerde] zelf geen proceskosten heeft omdat hij is verzekerd voor rechtsbijstand.
3.2.7.De kantonrechter heeft een comparitie van partijen gelast en deze heeft op 16 mei 2019 plaatsgevonden. Het daarvan opgemaakte proces-verbaal bevindt zich bij stukken.
3.2.8.In het eindvonnis van 26 juni 2019 heeft de kantonrechter (samengevat) in conventie geoordeeld dat de schadevergoedingsvordering van [appellante] is verjaard. In reconventie is geoordeeld dat niet kan worden gezegd dat de vorderingen van [appellante] evident ongegrond zijn, zodat geen sprake is van onrechtmatig handelen.
Op grond daarvan zijn in conventie de vorderingen van [appellante] afgewezen, is zij in de proceskosten van de conventie veroordeeld en in reconventie zijn de vorderingen van [geïntimeerde] afgewezen met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van de reconventie.
De procedure in hoger beroep
In principaal en incidenteel appel