ECLI:NL:GHSHE:2022:2972

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 augustus 2022
Publicatiedatum
29 augustus 2022
Zaaknummer
20-000357-22
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake hennepteelt en diefstal van elektriciteit met vordering benadeelde partij

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 24 augustus 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg. De verdachte, geboren in 1964 en wonende te Maastricht, was eerder veroordeeld voor hennepteelt en diefstal van elektriciteit. De politierechter had hem een gevangenisstraf van drie maanden opgelegd, waarvan één maand voorwaardelijk, en had de vordering van de benadeelde partij, een energiebedrijf, volledig toegewezen. De verdachte ging in hoger beroep tegen dit vonnis.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die vroeg om vernietiging van het vonnis en een nieuwe veroordeling van de verdachte. De advocaat-generaal stelde dat de verdachte opzettelijk hennep had geteeld en elektriciteit had gestolen door middel van verbreking. De raadsman van de verdachte voerde aan dat er onvoldoende bewijs was voor de diefstal door middel van verbreking, maar het hof oordeelde dat de verdachte wel degelijk op de hoogte was van de illegale elektriciteitsafname.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte 162 hennepplanten had geteeld en illegaal elektriciteit had afgetapt. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en legde een gevangenisstraf op van 12 weken, waarvan 6 weken voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding van € 775,58 toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof oordeelde dat de verdachte aansprakelijk was voor de schade die het energiebedrijf had geleden door de diefstal van elektriciteit.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000357-22
Uitspraak : 24 augustus 2022
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 5 juli 2021, in de strafzaak met parketnummer 03-229739-20 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1964,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van – zakelijk weergeven – hennepteelt en diefstal van elektriciteit door middel van verbreking veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, waarvan 1 maand voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Voorts heeft de politierechter de vordering van de benadeelde partij [bedrijf] geheel toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het onder 1 en 2 tenlastegelegde bewezen zal verklaren en de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, waarvan 1 maand voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar.
Voorts heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij geheel zal worden toegewezen tot een bedrag van € 846,25, te vermeerderen met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman van de verdachte heeft zich ten aanzien van feit 1 gerefereerd aan het oordeel van het hof. Daarnaast heeft de raadsman ten aanzien van feit 2 partiële vrijspraak, voor zover het de strafverzwarende omstandigheid van braak/verbreking betreft, bepleit. Er is tevens een strafmaatverweer gevoerd.
Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij is primair verzocht om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering en is subsidiair verzocht om de schadevergoedingsmaatregel niet aan de verdachte op te leggen.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd reeds omdat de politierechter heeft volstaan met aantekening van de uitspraak op een aan het dubbel van de dagvaarding gehecht stuk, maar het hof gebonden is aan het motiveringsvoorschrift van artikel 359 van het Wetboek van Strafvordering.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 24 augustus 2020 te Maastricht opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres 2] ) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 162 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 24 augustus 2020 te Maastricht elektriciteit, in elk geval enig goed, die/dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [bedrijf] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 24 augustus 2020 te Maastricht opzettelijk heeft geteeld (in een pand aan de [adres 2] ) een hoeveelheid van 162 hennepplanten, zijnde hennep, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2.
hij op 24 augustus 2020 te Maastricht elektriciteit die toebehoorde aan [bedrijf] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte dat weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Het hof ontleent aan de inhoud van de navolgende bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd, het bewijs dat de verdachte het onder 1 en 2 bewezenverklaarde heeft begaan.
Alle hierna te noemen processen-verbaal, tenzij anders vermeld, opgenomen in het niet doorgenummerde dossier van de politie eenheid Limburg, district Zuid-West-Limburg, basisteam Maastricht, afgesloten d.d. 18 september 2020, zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Ten aanzien van feit 1
Het hof volstaat op de voet van het bepaalde in artikel 359, lid 3, van het Wetboek van Strafvordering met de opgave van de bewijsmiddelen, aangezien de verdachte het onder 1 bewezenverklaarde feit heeft bekend en er geen vrijspraak is bepleit.
De in de opsomming vermelde bewijsmiddelen worden slechts gebruikt voor zover zij het bewezenverklaarde ondersteunen.
Opsomming van de bewijsmiddelen:
Het proces-verbaal van verhoor, inhoudende de bekennende verklaring van verdachte [verdachte] d.d. 25 augustus 2020 (PL2300-2020135585-4);
De kennisgeving van inbeslagneming d.d. 24 augustus 2020 (PL2300-2020135585-2), inhoudende een relaas van verbalisant [verbalisant 1] ;
Het proces-verbaal aantreffen hennepkwekerij d.d. 25 augustus 2020 (PL2300-2020135585-1), inhoudende een relaas van verbalisant [verbalisant 1] ;
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 28 juli 2022 (PL2300-2020135585-6), inhoudende een relaas van verbalisant [verbalisant 2] (los opgenomen);
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 24 augustus 2020 (PL2300-2020135585-3), inhoudende een relaas van verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 1] .
Ten aanzien van feit 2
De beslissing dat het onder 2 bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de navolgende bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven:
1. Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 25 augustus 2020 (PL2300-2020135585-4), voor zover inhoudende als weergave van het verhoor van verdachte [verdachte] :
Ik heb zelf een en ander opgebouwd behalve de elektra dat heb ik laten doen en door wie zeg ik niet.
2. Het proces-verbaal van aangifte diefstal/verduistering d.d. 31 augustus 2020, voor zover inhoudende dat [bedrijf] medewerker Beheersen Netverlies (43009) op 31 augustus 2020 aangifte heeft gedaan van diefstal/ verduistering van elektriciteit, welke diefstal heeft plaatsgevonden te [adres 2] , geconstateerd op 24 augustus 2020.
(p.2)Ik, [bedrijf] -medewerker met nummer 43009, ben in mijn hoedanigheid van Medewerker Beheersen Netverlies bij netwerkbedrijf [bedrijf] , gerechtigd tot het doen van aangifte van strafbare feiten die worden gepleegd ten nadeel van genoemd bedrijf.
transporteert en distribueert energie naar particulieren en bedrijven, waaronder naar de contractant van pand [adres 2] .
Op 24 augustus 2020 werd een hennepkwekerij met diefstal energie aangetroffen in het pand op het adres [adres 2] .
Uit onze administratie blijkt dat [verdachte] in elk geval op het moment van binnentreden op 24 augustus 2020 contractant was op genoemd perceel.
Mijn aangifte is gebaseerd op waarnemingen, die de fraude-inspecteur ter plaatse heeft gedaan. De fraude-inspecteur heeft een nader onderzoek ingesteld naar de in het pand aanwezige installaties.
Bij controle van de netcomponenten (hoofdleiding, aansluiting en meetinrichting) van [bedrijf] en de installaties in de meterkast van het genoemde pand heeft de fraude-inspecteur het volgende vastgesteld:
Diefstal elektriciteit: Illegale aftakking voor de hoofdveiligheid.
Uit onderzoek bleek dat er een illegale aansluiting voor de hoofdbeveiliging was gemaakt, op de aansluitleiding in de hoofdaansluitkast. Er was een illegale elektriciteitskabel aangelegd die buiten de elektriciteitsmeter om liep en de elektrische installatie in het betreffende pand voorzag van elektriciteit. De illegale kabel is buiten de hoofdveiligheid in de aansluitkast van [bedrijf] om aangesloten. Door buiten de hoofdbeveiliging om aan te sluiten is er meer vermogen beschikbaar dan contractueel is overeengekomen met de contractant. Om deze aftakking te realiseren is het noodzakelijk geweest de verzegeling van de aansluitkast te verbreken en de kast te openen. De originele zegels zijn verwijderd, vervangen en of gemanipuleerd. Hiervoor heeft [bedrijf] geen toestemming verleend.
Bewijsoverwegingen
Ten aanzien van feit 2
De raadsman van de verdachte heeft betoogd dat het dossier onvoldoende bewijs bevat dat de verdachte de onder feit 2 tenlastegelegde diefstal door middel van verbreking heeft gepleegd, nu niet uit de bewijsmiddelen zou blijken dat het de verdachte was die de verzekering van de meterkast heeft verbroken en de aftakking heeft aangebracht.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Vaststaat dat verdachte in de kelderbox van zijn appartement aan het adres [adres 2] te Maastricht een hennepkwekerij met een omvang van 162 planten had. De verdachte heeft in zijn verhoor bij de politie verklaard dat hij de elektra ten behoeve van zijn hennepkwekerij ‘heeft laten doen’ door een ander. Het hof is van oordeel dat de verdachte daarmee minst genomen het voorwaardelijk opzet had op het feit dat hij, die ander, de elektriciteit(skabel) zou aanleggen middels een illegale aansluiting. Voor de realisatie van deze aftakking is het noodzakelijk geweest om de verzegeling van de aansluitkast te verbreken en de kast te openen. Daarom acht het hof, anders dan de verdediging, ook het bestanddeel ‘door middel van verbreking’ wettig en overtuigend bewezen.
Het hof acht, op grond van het vorenoverwogene en de gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het telen van hennep (feit 1) en de diefstal van elektriciteit door middel van verbreking (feit 2), op de wijze zoals in de bewezenverklaring is vermeld.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.

Het onder 2 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:

diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft een hoeveelheid van 162 hennepplanten opzettelijk geteeld. Hiermee heeft hij een bijdrage geleverd aan het in stand houden van de illegale teelt in hennep en aan het criminele circuit dat zich doorgaans rondom illegale hennepteelt ontvouwt. Bovendien gaat illegale hennepteelt vaak gepaard met ongewenste neveneffecten voor de maatschappij in de vorm van een verhoogd risico op brandgevaar rondom teeltlocaties en potentiële schade voor de volksgezondheid bij veelvuldig gebruik van softdrugs zoals hennep. Daarnaast is bewezenverklaard dat de verdachte ten behoeve van de hennepkwekerij illegaal elektriciteit heeft afgetapt en dat hiertoe de verzegeling van de aansluitkast is verbroken. Diefstal is een bijzonder ergerlijk feit dat voor de benadeelde schade en overlast met zich brengt. Daar komt bij dat manipulatie aan een elektriciteitsinstallatie een gevaar kan opleveren voor de brandveiligheid.
Bij de straftoemeting heeft het hof gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. Ter terechtzitting in hoger beroep is ten overstaan van het hof aangevoerd dat de verdachte in februari 2022 is gestart als dakdekker en dat hij drie tot vier personen in loondienst heeft. Er loopt een schuldsaneringstraject en de verdachte ontvangt een uitkering
De raadsman van de verdachte heeft verzocht om geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, maar te volstaan met een taakstraf, al dan niet in combinatie met een korte onvoorwaardelijke gevangenisstraf indien het taakstrafverbod als bedoeld in artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht (Sr) van toepassing is.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 10 juni 2022, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat hij meermaals eerder, doch niet recentelijk, wegens hennepteelt onherroepelijk is veroordeeld. De laatste onherroepelijke veroordeling is van 14 november 2016, waarbij verdachte is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis.
Gelet op hetgeen ter terechtzitting naar voren is gekomen is deze taakstraf – zo begrijpt het hof – volledig geëxecuteerd. Het hof stelt vast dat ingevolge artikel 22b, lid 2, sub a van het Wetboek van Strafrecht het taakstrafverbod in onderhavig geval van toepassing is.
Naar het oordeel van het hof kan gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en het strafblad van verdachte niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Alles afwegende, waarbij het hof nadrukkelijk ook de in hoger beroep naar voren gebrachte persoonlijke omstandigheden van verdachte heeft meegewogen, acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van 12 weken, waarvan 6 weken voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden.
Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Vordering van de benadeelde partij [bedrijf]
De benadeelde partij [bedrijf] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 846,25 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De vordering valt uiteen in illegaal afgenomen elektriciteit (€ 190,02), administratiekosten (€ 395,08), uurtarief fraude-inspecteur (€ 150,00) en netwerkkosten (€ 111,15).
De politierechter heeft de vordering, bij het vonnis waarvan beroep, geheel toegewezen.
De benadeelde partij heeft te kennen gegeven de gehele vordering in hoger beroep te handhaven.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij geheel toegewezen dient te worden.
De raadsman van de verdachte heeft (de omvang van) de vordering ter terechtzitting in hoger beroep betwist gelet op de onder 2 tenlastegelegde datum en heeft verzocht tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in haar vordering. Subsidiair dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in haar vordering omdat de beoordeling ervan een onevenredige belasting vormt in het strafgeding.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof afdoende gebleken dat de benadeelde partij [bedrijf] als gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden. Anders dan de benadeelde partij die in haar vordering uitgaat van een fraudeperiode van 28 dagen, gaat het hof uit van de verklaring van verdachte bij de politie, inhoudende dat de hennepkwekerij 3 weken bestond. Het hof gaat derhalve uit van 21 dagen. De door de benadeelde partij gevorderde schadevergoeding acht het hof dan ook toewijsbaar tot een bedrag van € 147,13 aan illegaal afgenomen elektriciteit, € 395,08 aan administratiekosten, € 150,00 ter zake van het uurtarief van de fraude-inspecteur en € 83,37 aan netwerkkosten. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot een totaalbedrag van
€ 775,58 toewijsbaar is.
Het toe te wijzen bedrag zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 augustus 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal de verdachte veroordelen in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Gelet op het feit dat het hof uitgaat van een pleegperiode van 21 dagen, zoals hiervoor becijferd, zal de vordering voor het overige worden afgewezen.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [bedrijf] is toegebracht tot een bedrag van € 775,58. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verzocht om van het opleggen van de maatregel tot schadevergoeding af te zien, nu de benadeelde partij in haar hoedanigheid als rechtspersoon genoegzaam in staat zou moeten zijn om de door haar gestelde schade civielrechtelijk te verhalen op de verdachte.
Het hof ziet in hetgeen door de raadsman van de verdachte is aangevoerd geen aanleiding om van het opleggen van de maatregel tot schadevergoeding af te zien.
Het hof legt derhalve aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 augustus 2020 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert.
Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57 en 311 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
- vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht;
- verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
- verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
- veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) weken;
- bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
6 (zes) weken, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
-
vordering van de benadeelde partij [bedrijf]
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [bedrijf] ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 775,58 (zevenhonderdvijfenzeventig euro en achtenvijftig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
- wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af;
- veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
- legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [bedrijf] , ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 775,58 (zevenhonderdvijfenzeventig euro en achtenvijftig cent)als vergoeding voor
materiële schade,
vermeerderdmet de
wettelijke rentevanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt de
duur van de gijzelingop ten hoogste
15 (vijftien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op;
- bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt;
- bepaalt de
aanvangsdatumvan de
wettelijke rentevoor de materiële schade op 24 augustus 2020.
Aldus gewezen door:
mr. G.M. Goes, voorzitter,
mr. F.P.E. Wiemans en mr. M.L.P. van Cruchten, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.M.M.F. van de Ven, griffier,
en op 24 augustus 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.