Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- [appellant] bijgestaan door mr. Van Beers en
- [bewindvoerder] , hierna te noemen: de bewindvoerder, bijgestaan door mr. I.C.J.C. van de Klundert.
- de aanvullende stukken van mr. Van Beers – procesdossier eerste aanleg –, ingekomen ter griffie van dit hof op 26 juli 2022;
- de aanvullende producties (nr. 7 tot en met 15) van mr. Van Beers, ingekomen ter griffie van dit hof op 15 augustus 2022;
- de e-mail met bijlagen van de bewindvoerder (totaal 14, waaronder begrepen haar brief van 16 augustus 2022), ingekomen ter griffie van dit hof op 16 augustus 2022 en
- de aanvullende producties (nr. 16 en 17) van mr. Van Beers, ingekomen ter griffie van dit hof op 16 augustus 2022 om 19:47 uur.
3.De beoordeling
- Uit de eigen verklaring bij het beroepschrift over de akte van cessie blijkt dat [appellant] niets heeft afgelost op de lening van zijn ouders en dat hij ook geen (achterstallige) rentebetalingen aan zijn ouders heeft verricht. Dit feit is volgens de bewindvoerder tijdens de toelatingszitting niet aan de orde geweest. Daar is een door [appellant] overgelegd schema ter sprake gekomen, waaruit naar voren kwam dat voor de betaling van rente c.q. aflossing van de hypothecaire geldlening van de ouders van [appellant] (conform de akte van cessie) al hetgeen boven het bedrag van € 1.700,- zou worden afgedragen aan zijn ouders. Er is nooit gesproken over een 'fictieve kwijtschelding' en [appellant] heeft de rechtbank ook niet actief geïnformeerd over de betalingsafspraken tussen hem, zijn ouders en zijn dochter. Integendeel: [appellant] heeft het beeld geschetst dat hij over weinig tot geen inkomsten zou beschikken, omdat hij gehoor diende te geven aan hetgeen was bepaald in de akte van cessie. Hij zou daardoor nooit over enige middelen hebben beschikt om zijn crediteuren te voldoen.
- Uit het overzicht van de betalingen die Achmea op de bankrekening van de dochter van [appellant] heeft verricht (gereconstrueerd op basis van alle salarisstroken van [appellant] ) en de diverse betalingen die vervolgens door de dochter van [appellant] zijn verricht op de bankrekening van de echtgenote van [appellant] (op basis van ontvangen bankafschriften van de dochter van [appellant] ), blijkt volgens de bewindvoerder dat tussen 1 maart 2016 en 1 januari 2021 een totaalbedrag van € 83.931,72 door Achmea is overgemaakt en dat in de periode van 1 maart 2016 tot 1 maart 2021 de dochter van [appellant] in totaal een bedrag van € 95.779,27 heeft overgemaakt naar de echtgenote van [appellant] .
- Uit de door [appellant] overgelegde berekeningen van het VTLB zou volgen dat er geen capaciteit was om schuldeisers af te lossen. Afgezien van het feit dat de berekening van het VTLB niet juist is – omdat de rentebetalingen aan zijn ouders zijn meegenomen in de VTLB-berekeningen, welke betalingen nimmer hebben plaatsgevonden –, is volgens de bewindvoerder de omvang daarvan enkel relevant wanneer de WSNP van toepassing is of een minnelijk schuldregelingstraject wordt doorlopen via de gemeente of de gemeentelijke kredietbank. Het eerdere persoonlijke faillissement van [appellant] is op 28 april 2015 opgeheven wegens gebrek aan baten. Het minnelijk traject is door Kredietbank Nederland opgestart op
nettoinkomsten uit overwerk. Bovendien moet per maand worden berekend welke inkomsten uit overwerk mogen worden behouden. De mogelijkheid tot behoud van een gedeelte van de inkomsten uit overwerk geldt enkel in een saneringstraject waarbij het VTLB de maatstaf is. Inkomsten uit overwerk leiden niet tot een verhoging van de beslagvrije voet.
betaaldsinds 5 maart 2016. [appellant] heeft daarbij verwezen naar een berekening bij het verzoek dwangakkoord. Verder blijkt uit het proces-verbaal dat de lasten van [appellant] zijn besproken en dat de rechter wilde weten wat zijn maandelijkse inkomsten en uitgaven waren. In dit kader heeft de rechter opgemerkt dat [appellant] van zijn salaris een bedrag van € 1.700,00 overhoudt, dat hij van de € l.700,00 via zijn echtgenote maandelijks een bedrag van € 882,71 voor de door haar aan [naam] verschuldigde hypotheekrente betaalt, en dat hij voor zichzelf en zijn echtgenote de zorgpremie betaalt. De rechter heeft toen geconcludeerd dat [appellant] per maand een bedrag van circa € 400,00 overhoudt voor gas, licht, water, verzekeringen en boodschappen. De rechter heeft vervolgens gevraagd hoeveel het voorschot gas en licht bedraagt. Daarop heeft [appellant] geantwoord € 220,00 per maand. Volgens de rechter blijft er dan nog weinig over om andere kosten van te kunnen voldoen en de rechter heeft de vraag gesteld of er nog een andere inkomstenstroom is. Daarop heeft [appellant] geantwoord dat hij maandelijks iets krijgt van zijn ouders en dat zij van hun dochters regelmatig boodschappen krijgen. Volgens [appellant] krijgt hij van zijn ouders € 100,00 tot € 150,00 per maand en wordt dit naar de bankrekening van zijn vrouw overgemaakt.
Op de vraag van de rechter welke bedragen met de boodschappen zijn gemoeid, heeft [appellant] geantwoord dat de dochters soms bij hen maaltijden laten bezorgen en dat ze met Kerst van hun dochters € 75,00 hebben gehad om de eindjes aan elkaar te knopen.
Volgens de rechter heeft [appellant] dan per saldo € 250,00 per maand voor boodschappen en andere kosten. Daarnaast blijkt uit het proces-verbaal dat de rechter vragen heeft gesteld over de hoogte van de maandelijkse aflossingen aan de ouders naar aanleiding van het overzicht aflossingen en de loonstroken. Nadat de rechter had opgemerkt dat de omvang van de maandelijkse aflossingen erg varieert, heeft [appellant] daarop geantwoord dat dit komt door overwerk, waardoor zijn inkomen maandelijks varieert en daarmee de
aflossingen. Op de vraag van de rechter of [appellant] de afgelopen jaren nog andere schulden heeft afgelost, heeft [appellant] geantwoord:
“Nee, van de in het schuldenoverzicht weergegeven schulden heb ik naast de schuld aan mijn ouders geen andere schulden afgelost”.
Hierbij is terecht ook het faillissement uitgesproken van [appellant] zodra het beëindigingsoordeel in kracht van gewijsde is gegaan, nu de boedel een batig saldo bevat.