ECLI:NL:GHSHE:2022:2961

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
25 augustus 2022
Publicatiedatum
26 augustus 2022
Zaaknummer
200.312.480_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling minderjarige in hoger beroep

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om de verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2006, die sinds 23 juni 2020 onder toezicht staat van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (GI). De moeder van de minderjarige heeft in hoger beroep verzocht om de beschikking van de rechtbank Limburg, die de ondertoezichtstelling had verlengd tot 23 juni 2023, te vernietigen. De moeder stelt dat de ondertoezichtstelling niet langer noodzakelijk is, omdat de minderjarige goed functioneert en weer bij haar woont. De GI daarentegen betoogt dat de ondertoezichtstelling nog steeds noodzakelijk is, gezien de recente terugplaatsing van de minderjarige en de aanhoudende problemen die zij ervaart.

Tijdens de mondelinge behandeling op 4 augustus 2022 is de minderjarige gehoord, en het hof heeft kennisgenomen van de relevante processtukken. Het hof overweegt dat, hoewel er positieve ontwikkelingen zijn, de gronden voor de ondertoezichtstelling nog steeds aanwezig zijn. De minderjarige heeft in het verleden te maken gehad met hechtingsproblematiek, een laag zelfbeeld en sociale angsten. De moeder heeft stappen gezet in haar ontwikkeling, maar gezien haar wisselende houding ten opzichte van hulpverlening en de kwetsbaarheid van de minderjarige, is het hof van oordeel dat de ondertoezichtstelling moet worden voortgezet.

Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank en compenseert de proceskosten tussen partijen. De beslissing is genomen in het belang van de minderjarige, waarbij de continuïteit van de hulpverlening en de stabiliteit van haar situatie voorop staan.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 25 augustus 2022
Zaaknummer : 200.312.480/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/03/304755 / JE RK 22-812
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. H.F.A. Bronneberg,
tegen
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te [vestigingsplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de GI (gecertificeerde instelling).
Deze zaak gaat over de minderjarige [minderjarige] (hierna: [minderjarige]), geboren op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats].
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 7 juni 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, zoals hersteld bij beschikking van die rechtbank van 24 juni 2022.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 1 juli 2022, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en alsnog het verzoek tot (hof: verlenging van de) ondertoezichtstelling af te wijzen, althans voormelde beschikking te schorsen, althans een zodanige beslissing te nemen als het hof redelijk acht, met compensatie van de proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep.
2.2.
Er is geen verweerschrift ingekomen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 4 augustus 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Bronneberg;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI].
2.3.1.
De raad is, met bericht vooraf d.d. 14 juli 2022, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
2.3.2.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken.
Zij heeft hiervan gebruik gemaakt en heeft voorafgaand aan de mondelinge behandeling buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden met de voorzitter, in aanwezigheid van de griffier, gesproken. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van dit gesprek zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het V-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder van 26 juli 2022;
  • het V-formulier van de advocaat van de moeder van 2 augustus 2022.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en [de vader] (hierna: de vader) is op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] [minderjarige] geboren.
Het ouderlijk gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de moeder.
3.2.
[minderjarige] staat sinds 23 juni 2020 onder toezicht van de GI. Bij beschikking van 22 juni 2021 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot 23 juni 2022.
[minderjarige] heeft vanaf 11 mei 2021 tot 22 juli 2022 in het kader van een machtiging tot uithuisplaatsing in behandelgroep [behandelgroep] in [plaats] verbleven.
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank, voor zover in hoger beroep aan de orde, de ondertoezichtstelling van [minderjarige] met ingang van 23 juni 2022 verlengd tot 23 juni 2023.
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
De moeder heeft tevens verzocht de beschikking waarvan beroep te schorsen.
3.5.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling - kort samengevat - het volgende aan.
Het gedwongen kader van een ondertoezichtstelling is niet langer noodzakelijk. [minderjarige] heeft het heel goed gedaan op de groep in [plaats] en zij is inmiddels terug thuis geplaatst bij de moeder. Ook de moeder heeft grote stappen gezet in haar ontwikkeling. Zij komt alle afspraken met de begeleiding van [instantie 1]/[instantie 2] na. [minderjarige] wordt niet belast met volwassenen problematiek door de moeder of de partner van de moeder. Ook krijgt [minderjarige] van de moeder de ruimte om een eigen identiteit te ontwikkelen. Verder is de thuissituatie van [minderjarige] bij de moeder al langere tijd stabiel op een paar kleine obstakels na. Ten slotte vindt de moeder het prima als de vader van [minderjarige] weer een rol in het leven van [minderjarige] krijgt.
De begeleiding van [instantie 1] in het vrijwillig kader is voor de moeder voldoende om samen met [minderjarige] verder te groeien. De ondertoezichtstelling van [minderjarige] ervaart de moeder als een druk. Het is voor de moeder te veel.
Subsidiair is de termijn van één jaar ondertoezichtstelling te lang.
3.6.
De GI voert tijdens de mondelinge behandeling - kort samengevat - het volgende aan.
Een ondertoezichtstelling is nog steeds noodzakelijk, ook al hebben [minderjarige] en de moeder goede stappen vooruit gezet. [minderjarige] is pas recentelijk terug thuis bij de moeder geplaatst. Na de zomervakantie gaat zij naar een nieuwe school. Verder speelt er bij [minderjarige] nog steeds angst voor bepaalde sociale situaties. De situatie van [minderjarige] moet eerst meer stabiel zijn. Verder geeft de moeder aan nog te willen verhuizen. Ten slotte is het in het belang van [minderjarige] dat in haar tempo het contact met de vader hersteld wordt. Ook hierbij kan een gezinsvoogd helpend zijn.
3.7.
Het hof overweegt het volgende.
3.7.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
3.7.2.
Op grond van artikel 1:260 BW kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255 lid 1 BW is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
3.7.3.
Het hof is evenals de rechtbank van oordeel dat het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] moet worden toegewezen. Het hof heeft hiervoor de volgende redenen.
Uit de processtukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken blijkt onder meer het volgende. Bij [minderjarige] is sprake van hechtingsproblematiek. Toen zij in juni 2020 onder toezicht werd gesteld, had zij een laag zelfbeeld, weinig zelfvertrouwen en een grote sociale angst. Ook was er sprake van veel schoolverzuim. Verder speelt er bij [minderjarige] een loyaliteitsconflict. Zij heeft al een aantal jaren geen contact meer met de vader. [minderjarige] is in mei 2021 uithuisgeplaatst in een behandelgroep van [instantie 2] in [plaats], omdat de ondertoezichtstelling alleen niet voldoende resultaat had. [minderjarige] had meer nodig dan de moeder haar kon bieden om emotioneel gezond en veilig op te groeien. Dit kwam omdat de moeder zelf kampt met een verstandelijke beperking en met forse persoonlijkheidsproblematiek.
Het hof constateert dat er positieve ontwikkelingen zijn. Zowel [minderjarige] als de moeder hebben flinke stappen vooruit gezet. Tijdens de uithuisplaatsing heeft [minderjarige] hard aan zichzelf gewerkt. Op de behandelgroep heeft zij creatieve therapie en EMDR-therapie gevolgd. Ook de moeder heeft met ondersteuning van [instantie 1] goed haar best gedaan om haar opvoedvaardigheden te verbeteren. Daarnaast is de moeder het gesprek aangegaan met [instantie 3] in het kader van een BOR-3 traject, waarbij de mogelijkheden voor contact tussen de vader en [minderjarige] nader zijn verkend.
Door deze positieve ontwikkelingen is de uithuisplaatsing van [minderjarige] beëindigd en is zij met ingang van 22 juli 2022 weer bij de moeder gaan wonen.
Niettemin is het hof van oordeel dat de gronden voor de ondertoezichtstelling van [minderjarige] ten tijde van de bestreden beschikking nog steeds aanwezig waren en ook nu nog aanwezig zijn. Er was en is nog steeds, mede gelet op de kwetsbaarheid van [minderjarige], sprake van een ernstige bedreiging van de ontwikkeling van [minderjarige]. De positieve ontwikkelingen zijn immers nog pril en bekeken moet worden of deze positieve ontwikkelingen zich voortzetten. [minderjarige] woont pas sinds kort thuis en de moeder is in het verleden wisselend gebleken in haar houding naar de hulpverlening. Uit de stukken komt een patroon naar voren van aantrekken en afstoten van hulpverlening. Weliswaar loopt de samenwerking tussen de moeder en [instantie 1] op dit moment goed, maar gelet op de ambivalente houding van de moeder in het verleden ten opzichte van de hulpverlening en de kwetsbaarheid van [minderjarige] zal deze hulpverlening vooralsnog binnen het gedwongen kader van een ondertoezichtstelling moeten plaatsvinden. Daarnaast moet worden bekeken hoe het met [minderjarige] op school zal gaan. Na de zomervakantie zal [minderjarige] naar een andere school gaan en het is van belang dat het nieuwe schooljaar goed wordt opgestart. Voorkomen moet worden dat [minderjarige] weer thuis komt te zitten. Ten slotte zal, gelet op wat nog nodig is om [minderjarige] te helpen om, als zij daar aan toe is, het contact met de vader te herstellen, hulpverlening in het vrijwillig kader niet volstaan.
Het hof ziet, gelet op voormelde omstandigheden in onderlinge samenhang bezien, geen aanleiding de duur van de verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te bekorten zoals de moeder subsidiair heeft verzocht.
3.8.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, dient te worden bekrachtigd.
3.9.
Het hof zal de proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep tussen partijen compenseren.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 7 juni 2022, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
compenseert de proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het centraal gezagsregister.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.L. Schaafsma-Beversluis, E.P. de Beij en
K.A. Boshouwers en is op 25 augustus 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.