ECLI:NL:GHSHE:2022:2946

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
26 augustus 2022
Publicatiedatum
25 augustus 2022
Zaaknummer
20-002984-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging en herbeoordeling van straf in ontuchtzaak met minderjarige dochter

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 26 augustus 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte is beschuldigd van het plegen van ontuchtige handelingen met zijn minderjarige dochter, waarbij ook sprake was van seksueel binnendringen. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal een zwaardere straf van 36 maanden geëist, waarvan 12 maanden voorwaardelijk. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en is van oordeel dat de eerdere kwalificaties van de feiten niet correct waren. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten, de impact op het slachtoffer en de omstandigheden van de verdachte. De verdachte heeft geen verantwoordelijkheid genomen voor zijn daden en heeft geen berouw getoond. Het hof heeft de verklaringen van de dochter en haar moeder als bewijs gebruikt, ondanks de verdediging die stelde dat deze verklaringen ongeloofwaardig waren. Het hof heeft de eerdere veroordeling gedeeltelijk vernietigd en de strafmaat aangepast, waarbij het belang van de bescherming van het slachtoffer voorop staat.

Uitspraak

Parketnummer: 20-002984-21

Uitspraak : 26 augustus 2022
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 16 december 2021, in de strafzaak met parketnummer 02-198888-20 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1978,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van de eendaadse samenloop van: met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, terwijl de schuldige het feit begaat tegen zijn kind, meermalen gepleegd
(feit 1)en met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd
(feit 2)veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de politierechter zal bevestigen met uitzondering van de straf en de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
De raadsman van de verdachte heeft primair vrijspraak bepleit en subsidiair een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de gronden waarop dit berust, behalve voor wat betreft de kwalificaties van het bewezenverklaarde, de opgelegde straf en de strafmotivering, en met aanvulling van de bewijsoverweging. Tevens zullen de toepasselijke wettelijke voorschriften opnieuw worden opgenomen.
Aanvulling bewijsoverweging
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen niet voor het bewijs gebezigd mogen worden zodat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde. Hiertoe heeft de raadsman – kort gezegd – aangevoerd dat [dochter 1] en haar zusje [dochter 2] afwijkende verklaringen hebben afgelegd zodat, zo begrijpt het hof, de verklaring van [dochter 1] als ongeloofwaardig moet worden aangemerkt en onbruikbaar is voor het bewijs. Voorts blijkt uit de verklaring van [moeder] , de moeder van [dochter 1] , niet dat zij het seksueel misbruik heeft waargenomen en zijn overigens haar verklaring noch de rapportage van Veilig Thuis bruikbaar voor het bewijs aangezien daaruit niet blijkt van enige schuld van verdachte aan het ten laste gelegde.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof is van oordeel dat het standpunt van de verdediging op geen enkele wijze nader is onderbouwd en ook overigens niet aannemelijk is geworden.
Uit de verklaringen van [dochter 1] en haar zusje [dochter 2] blijkt niet dat zij getuige zijn geweest van seksuele en ontuchtige handelingen van hun vader, verdachte, bij de ander. In die verklaringen hebben zij de handelingen van hun vader die het vermeende misbruik behelsden, beschreven zoals zij dat in hun ervaring hebben beleefd. Een en ander betekent dat zij telkens over verschillende gebeurtenissen hebben verklaard. Het feit dat de verklaringen van elkaar verschillen kan op zichzelf dan ook niet redengevend zijn om de uitgebreide en op vele punten gedetailleerde verklaring van [dochter 1] ongeloofwaardig te achten. Deze verklaring is consistent met de verklaringen die haar moeder heeft afgelegd over hetgeen zij [dochter 1] heeft horen vertellen aangaande de handelingen die verdachte met haar pleegde.
Hoewel de verklaringen van de moeder van [dochter 1] noch de rapportage van Veilig Thuis direct bewijs - in de zin van waarnemingen - behelzen van de aan verdachte ten laste gelegde seksuele handelingen, is het hof geen reden gebleken op grond waarvan deze bewijsmiddelen niet bruikbaar zouden zijn. Naar het oordeel van het hof vormen de verklaring van de moeder van [dochter 1] en de rapportage van Veilig Thuis een sterke ondersteuning van de verklaring van [dochter 1] betreffende de door haar vader bij haar gepleegde seksuele en ontuchtige handelingen.
Het hof is van oordeel dat de zijdens verdachte bepleite vrijspraak van het tenlastegelegde zijn weerlegging vindt in de bewijsmiddelen.
Het hof verwerpt het verweer van de raadsman.
Kwalificaties
Het hof is – anders dan de rechtbank – van oordeel dat er geen sprake is geweest van de eendaadse samenloop van de bewezenverklaarde feiten nu de bewezenverklaring van feit 2, anders dan feit 1 ziet op het seksueel binnendringen van het lichaam, zodat de kwalificaties van de feiten dient te worden gewijzigd en als volgt komen te luiden:
Het onder 1 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, terwijl de schuldige het feit begaat tegen zijn kind, meermalen gepleegd.
Het onder 2 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
Met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de daarop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Het hof neemt bij het bepalen van de straf in het bijzonder het navolgende in aanmerking.
De verdachte heeft zich in een periode van ruim twee jaar meerdere malen schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen met zijn minderjarige dochter, waarbij ook sprake is geweest van het seksueel binnendringen van haar lichaam. Zij was in die periode tussen de 11 en 13 jaar oud en de handelingen vonden plaats in haar slaapkamer. De verdachte heeft met zijn handelen op grove wijze een ernstige en onaanvaardbare inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van zijn dochter. In plaats van haar geborgenheid en bescherming te bieden, heeft de verdachte met zijn handelen een normale en gezonde seksuele ontwikkeling, waar ieder kind recht op heeft, doorkruist, kennelijk ter bevrediging van zijn eigen seksuele behoeftes. De verdachte heeft het vertrouwen dat zijn dochter in hem mocht stellen en de veiligheid die zij van hem mocht verwachten als vader, op ernstige wijze beschaamd en veronachtzaamd. Daar komt bij dat het misbruik heeft plaatsgevonden in het ouderlijk huis in haar eigen slaapkamer, bij uitstek een plek waar zij zich veilig had moeten voelen en in alle bescherming had moeten kunnen opgroeien. De verdachte heeft dit van haar afgenomen.
Het is een feit van algemene bekendheid dat dit soort feiten langdurige en ernstige schade kunnen toebrengen aan de geestelijke gezondheid van slachtoffers. Ook in deze zaak is dat het geval, zoals blijkt uit de ter terechtzitting voorgedragen slachtofferverklaring van zijn dochter [dochter 1] . Zij heeft verdere behandeling en hulp nodig gehad om de schade, die het gevolg is van het handelen van verdachte, te kunnen beperken. Ter terechtzitting is ook duidelijk gemaakt hoe zij worstelt met het feit dat het haar vader is geweest die haar heeft misbruikt en dit niet wil toegeven. Daarnaast heeft het handelen van verdachte binnen het gezin grote ontwrichtende gevolgen gehad zoals gebleken is uit de ter terechtzitting geuite verklaring van de moeder van [dochter 1] .
De verdachte heeft iedere betrokkenheid bij het misbruik ontkend en heeft op geen enkel moment volledig openheid van zaken gegeven. Net als in eerste aanleg heeft de verdachte ook in hoger beroep geen verantwoordelijkheid willen nemen voor zijn handelen. De verdachte heeft geen berouw getoond over zijn eigen handelen of spijt betuigd tegenover het slachtoffer. Het hof weegt daarbij mee dat de verdachte een gebrek aan inzicht in de strafwaardigheid van zijn handelen ten toon heeft gespreid.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof eveneens gelet op de inhoud van een verdachte betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 20 april 2022, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. Voorts heeft het hof acht geslagen op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken. Zo heeft de verdachte te kennen gegeven dat hij een eigen woning heeft, dat hij een vast contract heeft en als schoonmaker werkt, dat hij geen schulden geeft en dat hij een nieuwe relatie heeft.
Gelet op de aard en ernst van de misdrijven en mede gelet op de persoon van de verdachte is een gevangenisstraf van aanzienlijke duur naar het oordeel van het hof zonder meer gerechtvaardigd. Alle omstandigheden afwegende is het hof van oordeel dat de door de rechtbank aan de verdachte opgelegde straf in onvoldoende mate recht doet aan de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd. Het hof acht oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, en met aftrek van het voorarrest, passend en geboden.
Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
De tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 245, 247 en 248 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de kwalificatie van de bewezenverklaarde feiten en de opgelegde straf en doet in zoverre opnieuw recht met inachtneming van bovenstaande aanvullende overwegingen.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert het als hiervoor vermeld.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
30 (dertig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door:
mr. W.F. Koolen, voorzitter,
mr. A.J. Henzen en mr. B.F.M. Klappe, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. C. Schenker, griffier,
en op 26 augustus 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mrs. W.F. Koolen en B.F.M. Klappe, raadsheren zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.