ECLI:NL:GHSHE:2022:2944

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 augustus 2022
Publicatiedatum
24 augustus 2022
Zaaknummer
20-001817-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van vonnis in hoger beroep betreffende opzettelijke vrijheidsberoving met DNA-bewijs

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 24 augustus 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte was eerder veroordeeld voor het opzettelijk wederrechtelijk van de vrijheid beroven van een vrouw op 6 mei 2019. Het hof bevestigt het vonnis van de rechtbank en legt de verdachte een gevangenisstraf van 30 maanden op, met aftrek van voorarrest. Het hof oordeelt dat het DNA van de verdachte op de jassen van het slachtoffer is aangetroffen, evenals op een spanningszoeker op de plaats delict. Dit, in combinatie met andere bewijsstukken, leidt het hof tot de conclusie dat de verdachte de dader is. De verdediging heeft alternatieve scenario's gepresenteerd, maar deze zijn door het hof als onvoldoende aannemelijk verworpen. Het hof heeft ook de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen, maar oordeelt dat de ernst van het delict en het justitiële verleden van de verdachte een aanzienlijke gevangenisstraf rechtvaardigen. De uitspraak benadrukt de maatschappelijke impact van het delict en de noodzaak om de verdachte verantwoordelijk te houden voor zijn daden.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001817-21
Uitspraak : 24 augustus 2022
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof 's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 21 juli 2021, in de strafzaak met parketnummer 01-020055-21 tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
[detentieadres].
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank het tenlastegelegde bewezenverklaard, dat gekwalificeerd als ‘opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven of beroofd houden’, de verdachte deswege strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden. Tevens is bij vonnis een bevel gevangenneming afgegeven.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zal bevestigen.
Namens de verdachte is integrale vrijspraak bepleit. Subsidiair heeft de raadsman het voorwaardelijke verzoek gedaan [naam 1] als getuige te horen. Meer subsidiair is een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis met aanvulling en verbetering van de gronden waarop dit berust, met uitzondering van de opgelegde straf.
Voor het overige vult het hof de in het vonnis waarvan beroep aangehaalde wetsartikelen aan met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, aangezien de verdachte na de datum waarop het door de rechtbank bewezenverklaarde feit is gepleegd tot straffen is veroordeeld.
Aanvulling bewijsmiddelen
Naast de door de eerste rechter gebruikte bewijsmiddelen, komt de bewezenverklaring mede te berusten op:
De eigen waarneming van de leden van het gerechtshof, zoals gedaan ter terechtzitting van 10 augustus 2022, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – dat de verdachte een blanke man is, hij kalend is met aan de achterkant van het hoofd wat meer dunner gezaaid haar, hij iets afhangende mondhoeken heeft, hij dunne lippen heeft, de oren van gemiddeld formaat zijn en tegen het hoofd staan.
Aanvulling en verbetering bewijsoverweging
De rechtbank heeft in het vonnis het volgende overwogen (pagina 5):
Het letsel dat bij aangeefster is geconstateerd en de bevindingen op de Moerputten weg (de bandensporen en de aangetroffen rechter handschoen) ondersteunen de aangifte. Het staat naar het oordeel van de rechtbank daarmee voldoende vast dat aangeefster door een man onverhoeds van haar fiets is getrokken en ten gevolge daarvan ten val kwam, dat zij terwijl zij op de grond lag aan haar kleding stevig is vastgegrepen en naar een auto is gesleept en vervolgens richting een geopend portier werd geduwd. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of verdachte degene is die aangeefster van haar fiets heeft getrokken.
Daderschap
Op basis van de onderzoeksresultaten van het NFI concludeert de rechtbank dat het verdachtes DNA is dat is aangetroffen op de linkerschouder en de rechteronderarm van de winterjas en de rechteronderarm van het jack/jasje van aangeefster.
Aangeefster heeft verklaard dat de man haar heeft vastgepakt bij haar linker bovenarm en van de fiets heeft afgetrokken. Vervolgens pakte de man de winterjas vast en sleepte haar in de richting van de auto. Toen de winterjas over haar hoofd werd uitgetrokken, pakte de man vervolgens haar jasje/jack vast en sleepte haar naar de auto. De rechtbank constateert dat de plaatsen waar aangeefster heeft verklaard te zijn vastgepakt, overeenkomen met de plaatsen waar verdachtes DNA is aangetroffen. Dit maakt naar het oordeel van de rechtbank dat sprake is van dadersporen.
Daarbij komt dat de stiefvader van verdachte op 6 mei 2019 een blauwe Opel Agila op zijn naam had staan. Deze Opel lijkt in de schaduw donkerblauw, heeft vier openslaande portieren met ramen aan alle zijden en lijkt op het type Kangoo. Het type Kangoo en deze Opel Agila hebben beide een vrij rechte voorkant en een hoekig uiterlijk. De rechtbank constateert dat de achterbank van de Opel in het midden een verdikking heeft en dat de stiksels van de stof van de buitenste zitplaatsen niet doorlopen over de stof van deze verdikking, waardoor het in het donker mogelijk is om de achterbank aan te zien voor twee stoelen. Deze Opel past dus in de beschrijving die aangeefster heeft gegeven van de auto van de dader.
Verdachte heeft verklaard dat hij op 6 mei 2019 bij zijn moeder en stiefvader verbleef en de wijkagent heeft geconstateerd dat verdachte regelmatig gebruik maakte van voertuigen op naam van zijn stiefvader. De verklaring van verdachte dat hij deze auto van zijn stiefvader niet gebruikte, acht de rechtbank ongeloofwaardig. De rechtbank gaat ervanuit dat verdachte de beschikking had over de Opel, zijnde een auto die overeenkomt met de beschrijving die aangeefster heeft gegeven.
Het hof neemt deze overwegingen over en maakt deze tot de zijne. In aanvulling hierop vervangt het hof voorts de overige bewijsoverwegingen van de rechtbank in het vonnis vanaf de laatste alinea op pagina 5 tot aan de ‘
Conclusie’ op pagina 6 door navolgende overwegingen.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de aangetroffen DNA-sporen van verdachte op de jassen van het slachtoffer aan te merken zijn als dadersporen. Het hof is voorts van oordeel dat ook het DNA van verdachte op de aangetroffen spanningszoeker is aan te merken als een daderspoor. Het slachtoffer heeft namelijk verklaard dat de dader iets vasthad in zijn rechterhand. Dit voorwerp was smal en ongeveer 22 centimeter lang. De gevonden spanningszoeker past in deze omschrijving. Voorts is uit onderzoek niet gebleken dat op de Moerputtenweg werkzaamheden zijn verricht waarbij een spanningszoeker is gebruikt en welke achtergebleven zou kunnen zijn. Het hof gaat er dan ook van uit dat de spanningszoeker – gelet op het feit dat het daarop aangetroffen DNA-spoor overeenkomt met de DNA-sporen die op beide jassen van aangeefster zijn aangetroffen – door de dader op 6 mei 2019 is achtergelaten.
Door de verdediging zijn twee alternatieve scenario’s naar voren gebracht die zouden verklaren hoe het DNA van de verdachte op de plaats delict terecht is gekomen.
Het DNA van de verdachte is op de jassen van het slachtoffer terechtgekomen omdat hij heel vaak – tot op dat moment 33 keer – in het ziekenhuis is geweest waar ook het slachtoffer werkzaam is.
Het DNA van verdachte is op de jassen van het slachtoffer terechtgekomen doordat een onbekende derde (werk)handschoenen van de verdachte moet hebben gebruikt. De onbekende derde heeft deze (werk)handschoenen en de op de plaats delict aangetroffen spanningzoeker eerder uit de bij de verdachte in gebruik zijnde auto gehaald toen deze was gestolen.
Voor zover de verdediging scenario 1 heeft gehandhaafd, wordt dit verworpen met de volgende overweging. Dat de verdachte belastende dadersporen bij enig ziekenhuisbezoek op twee privé-jassen van het slachtoffer op de bemonsterde locaties heeft achtergelaten, zonder dat deze veronderstelling op enigerlei wijze is onderbouwd, en dat ook nog toevallig op de plaats delict een spanningszoeker met daarop het DNA van de verdachte is aangetroffen, is reeds zo onwaarschijnlijk, dat hiervoor geen uitdrukkelijke weerlegging noodzakelijk is.
Ook scenario 2 kan de verdachte niet baten. Daartoe wordt als volgt overwogen.
Uit het dossier volgt dat de verdachte vanaf 8 februari 2019 gedetineerd zat en niet meer kon beschikken over de Fiat Marea van zijn [stiefvader]. Op 8 maart 2019 is door [stiefvader] tegen [naam 1] aangifte gedaan van verduistering van deze auto. Het enkele gegeven dat aangifte van verduistering is gedaan, maakt niet zonder meer dat de verdachte daardoor als dader van het tenlastegelegde kan worden uitgesloten.
Door de verdediging is gesteld dat ten tijde van het tenlastegelegde feit de onbekende derde (werk)handschoenen van de verdachte aan moet hebben gehad die uit de Fiat Marea zijn meegenomen. Het slachtoffer heeft bij de politie en bij de raadsheer-commissaris evenwel niets verklaard over het gegeven of de dader (werk)handschoenen droeg. Wel heeft aangeefster verklaard over spullen die de dader in zijn handen zou hebben gehad. De verklaringen van aangeefster sluiten weliswaar niet uit dat de dader (werk)handschoenen droeg, maar dit laat onverlet dat voor het door de verdediging aangedragen alternatieve scenario dat ervan uit gaat dat de dader (werk)handschoenen heeft gedragen, geen steun te vinden is in de verklaringen van aangeefster noch anderszins in de in het dossier aanwezige stukken. Onder deze omstandigheden had het in de rede en op de weg van de verdediging gelegen om aangeefster bijvoorbeeld ten tijde van het verhoor bij de raadsheer-commissaris te (laten) bevragen over het al dan niet dragen van (werk)handschoenen door de dader. Door deze vraag niet te stellen heeft de verdediging niet de mogelijkheid aangegrepen om het alternatieve scenario te verankeren.
Verder heeft de verdediging eerst ter terechtzitting in hoger beroep geopperd dat [naam 2] de bij de verdachte in gebruik zijnde auto heeft gestolen. Deze [naam 2] woont volgens de verdediging op het kamp dat grenst aan de Moerputtenweg. Deze [naam 2] zou volgens de verdediging meer moeten weten over de spullen die in de auto hebben gelegen en wie hiermee aan de haal zou zijn gegaan. De verdediging heeft er evenwel niet voor gekozen om deze getuige te (doen) horen om zodoende het alternatieve scenario mogelijkerwijs verankerd te krijgen.
Gelet op het vorenoverwogene en afgezet tegen de verdachte belastende bewijsmiddelen mist het door de verdachte aangedragen alternatieve scenario dat zijn DNA is aangetroffen op de jassen van de aangeefster en op de spanningsmeter die op de plaats delict lag doordat een onbekende derde in het bezit is gekomen van zijn gereedschap en (werk)handschoenen uit de gestolen auto die bij hem in gebruik was, voldoende feitelijke grondslag en is dit scenario op geen enkele wijze aannemelijk geworden. Het proces-verbaal van aangifte van verduistering/ diefstal van die auto d.d. 8 maart 2019, dat bij herhaling zijdens de verdediging ter onderbouwing van dit scenario is overgelegd, biedt in dit verband evenmin enig soelaas.
Het hof is dan ook van oordeel dat gelet op het feit dat het DNA van de verdachte op twee jassen van het slachtoffer is aangetroffen, zijn DNA op een spanningszoeker op de plaats delict is aangetroffen, het gegeven dat de verdachte op 6 mei 2019 verbleef bij zijn ouders in [plaats], nabij de plaats delict, de verdachte de beschikking kon hebben over een gelijkende auto, alsmede het gegeven dat de verdachte op diverse punten gelijkenissen vertoont met de direct na het feit opgemaakte compositietekening, het niet anders kan zijn dan dat de verdachte de dader is geweest op die bewuste avond van 6 mei 2019.
Door de verdachte is verder in eerste aanleg aangevoerd dat hij geen kracht meer heeft in zijn armen sinds hij in 2017 een meervoudige nekfractuur heeft opgelopen. In hoger beroep heeft de raadsman stukken overgelegd over de arbeidspositie van de verdachte. Uit deze stukken volgt naar het oordeel van het hof niet dat de verdachte, gelijk hij heeft betoogd, zodanig beperkt is in zijn armen dat hij daardoor als dader moet worden uitgesloten, waardoor het hof dit verweer terzijde schuift.
Dat aangeefster de verdachte niet heeft herkend op de aan haar getoonde foto’s sluit naar het oordeel van het hof evenmin uit dat de verdachte de dader is. Dit temeer nu de fotoconfrontatie ruim een jaar na het gebeuren op 6 mei 2019 heeft plaatsgevonden. Voorts dateren de gebruikte foto’s van de verdachte blijkens het politiedossier (pagina 135) van onder meer september 2019 en kan niet met zekerheid worden gesteld dat de verdachte er op 6 mei 2019 hetzelfde uit zag als op de ruim een jaar later aan aangeefster getoonde foto’s van de verdachte.
Hetgeen de verdediging ter terechtzitting in hoger beroep nog naar voren heeft gebracht, te weten dat de verdachte niet de dader kan zijn gelet op het feit dat hij op beide benen tatoeages heeft, terwijl bij de dader geen tatoeages zijn gezien door aangeefster, schuift het hof eveneens terzijde. Het hof heeft ter terechtzitting weliswaar waargenomen dat de verdachte tatoeages op zijn onderbenen – met name aan de voorzijde – heeft, maar dat gegeven dwingt niet tot de conclusie dat aangeefster deze tatoeages ook heeft moeten zien. Er zijn tal van reden denkbaar waardoor dat niet is gebeurd, als er al vanuit zou mogen worden gegaan dat verdachte toen reeds over de getoonde tatoeages beschikte.
Gelet op dit alles acht het hof net als de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de man is die aangeefster op 6 mei 2019 te Vlijmen van haar fiets heeft getrokken en naar de auto heeft gesleept en zodoende wederrechtelijk van haar vrijheid heeft beroofd (gehouden).
De verdediging heeft voorwaardelijk verzocht om [naam 1] te horen, dit indien het hof mocht komen tot een veroordeling. Naar het oordeel van het hof is de noodzaak tot het horen van deze getuige niet gebleken. Het hof wijst daarom het verzoek af.
Op te leggen straf
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan wederrechtelijke vrijheidsberoving door een vrouw, die laat in de avond onderweg was naar haar werk, op een afgelegen fietspad van haar fiets te trekken en haar naar zijn auto te sleuren. Het slachtoffer heeft hierdoor niet alleen pijn en letsel ondervonden en schade aan haar kleding opgelopen, maar zij heeft hierdoor ook zeer angstige momenten beleefd wat ertoe heeft geleid dat zij niet meer op de fiets naar haar werk durft te gaan. Een delict als het onderhavige leidt daarnaast tot veel maatschappelijk onrust en een toename van gevoelens van angst en onveiligheid. Uit het handelen van de verdachte blijkt dat hij geen enkele waarde hecht aan andermans lijf of welbevinden. Het hof neemt de verdachte dit kwalijk.
Het hof heeft bij de strafoplegging acht geslagen op de inhoud van het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 12 mei 2022, betreffende het justitieel verleden van de verdachte waaruit volgt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten en dat sprake is van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht. Voorts heeft het hof oog gehad voor de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals deze ter terechtzitting in hoger beroep naar voren zijn gebracht.
Het hof acht met de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden passend en geboden. Gelet op het feit dat de verdachte sinds 21 juli 2021 in voorlopige hechtenis verblijft zal de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering worden gebracht.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep, doch uitsluitend ten aanzien van de opgelegde straf, en doet in zoverre opnieuw recht:
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
30 (dertig) maanden;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Aldus gewezen door:
mr. H.A.T.G. Koning, voorzitter,
mr. N.I.B.M. Buljevic en mr. drs. M.C.C. van de Schepop, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. R.M. Gloudemans, griffier,
en op 24 augustus 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. H.A.T.G. Koning en mr. drs. M.C.C. van de Schepop zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.