ECLI:NL:GHSHE:2022:2943

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 augustus 2022
Publicatiedatum
24 augustus 2022
Zaaknummer
20-001591-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • mr. drs. M.C.C. van de Schepop
  • mr. N.I.B.M. Buljevic
  • mr. H.A.T.G. Koning
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging vonnis kinderrechter met aanpassing van de opgelegde straf en afwijzing vordering tot tenuitvoerlegging

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 24 augustus 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Oost-Brabant. De kinderrechter had de verdachte vrijgesproken van het primair tenlastegelegde feit en had het overige tenlastegelegde bewezenverklaard, wat resulteerde in een veroordeling tot 1 maand jeugddetentie. De verdachte was betrokken bij een vechtpartij op een AZC, wat leidde tot gevoelens van onveiligheid binnen de gemeenschap. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en de vordering van de advocaat-generaal in overweging genomen, die een zwaardere straf had gevorderd. Het hof heeft echter besloten om de opgelegde straf te matigen en heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen jeugddetentie, met aftrek van voorarrest. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke jeugddetentie is afgewezen, omdat het hof dit niet opportuun achtte. Het hof heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de positieve ontwikkeling die hij heeft doorgemaakt. De beslissing is gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001591-21
Uitspraak : 24 augustus 2022
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Oost-Brabant, zitting houdende te ’s-Hertogenbosch, van 11 mei 2021, parketnummer 01-315376-20 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissingen op de vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerder opgelegde voorwaardelijke straffen, parketnummers 13-303140-19 en 01-006222-20, in de strafzaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de kinderrechter de verdachte vrijgesproken van het onder feit 1 primair tenlastegelegde en het overige tenlastegelegde bewezenverklaard, dat gekwalificeerd als ‘medeplegen van mishandeling’ (
feit 1 subsidiair) en ‘openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen’ (
feit 2), de verdachte deswege strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot 1 maand jeugddetentie. Voorts heeft de kinderrechter de tenuitvoerlegging gelast van de voorwaardelijk opgelegde straf onder parketnummer 01-006222-20, te weten 2 weken jeugddetentie. De kinderrechter heeft de vordering tenuitvoerlegging onder parketnummer 13-303140-19 afgewezen.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de kinderrechter zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, zal bewezen verklaren hetgeen aan de verdachte is tenlastegelegd onder feit 1 primair en feit 2 en de verdachte zal veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 60 uren subsidiair 30 dagen jeugddetentie en een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 6 weken met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de jeugdreclassering, waarbij de verdachte zich moet houden aan de aanwijzingen van de jeugdreclassering, ook als dat inhoudt dat hij moet meewerken aan urinecontroles (mits noodzakelijk en praktisch haalbaar), en daarnaast gedurende 9 maanden meewerken aan de jeugdreclasseringsmaatregel ITB-CRIEM. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat beide vorderingen tenuitvoerlegging worden afgewezen.
Namens de verdachte is een strafmaatverweer gevoerd. Voorts is afwijzing van de vorderingen tot tenuitvoerlegging bepleit.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis, met aanvulling en verbetering van de gronden waarop dit berust, behalve voor wat betreft de opgelegde straf, de beslissing op de vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 01-006222-20 en de door de eerste rechter aangehaalde wetsartikelen.
Het hof zal – nu de meervoudige strafkamer gebonden is aan het motiveringsvoorschrift van artikel 359, derde lid, eerste volzin, van het Wetboek van Strafvordering – indien tegen dit arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, de inhoud van de door de kinderrechter opgesomde bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring uitwerken in een aanvulling op dit verkorte arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Het hof neemt bij het bepalen van de straf in het bijzonder het navolgende in aanmerking.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van mishandeling en openlijke geweldpleging tegen personen. Verdachte is betrokken geweest bij een vechtpartij op het AZC te [plaats] . Dit heeft niet alleen voor grote onrust gezorgd binnen de gemeenschap in het AZC, waarbij ook jonge kinderen blijkens de camerabeelden oor- en ooggetuige van alle gewelddadigheden zijn geweest, maar dit heeft ook tot gevoelens van angst, onveiligheid en vooral ook van onmacht geleid bij onder andere de medewerkers van het AZC. Dit neemt het hof de verdachte kwalijk.
Het hof heeft bij de strafoplegging acht geslagen op de inhoud van het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 29 juni 2022, betreffende het justitieel verleden van de verdachte waaruit volgt dat er sprake is van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht. Voorts heeft het hof oog gehad voor de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals deze ter terechtzitting in hoger beroep naar voren zijn gebracht. Hierbij heeft het hof geluisterd naar de [voogd 1] , als voogd werkzaam bij [instelling] en waarnemend voor [voogd 2] , zijnde de vaste voogd van de verdachte, en de [medewerker jeugdreclassering] . Verder heeft het hof acht geslagen op de rapporten en adviezen van de Raad voor de Kinderbescherming en met name het rapport van 26 juli 2022. Hieruit volgt dat de Raad voor de Kinderbescherming het bemoedigend vindt dat verdachte een positieve ontwikkeling heeft ingezet, ondanks dat deze nog zeer pril is. Om de reeds in gang gezette ontwikkeling te kunnen blijven continueren en waarborgen acht de Raad voor de Kinderbescherming het opleggen van een onvoorwaardelijke jeugddetentie, zoals hij eerder wel adviseerde, niet langer passend.
Met de Raad voor de Kinderbescherming is het hof van oordeel dat een onvoorwaardelijke jeugddetentie de positieve ontwikkeling van de verdachte zal doorkruisen. Dit komt het hof onwenselijk voor.
Het hof acht, alle omstandigheden afwegende, passend en geboden de oplegging van een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 40 uur te vervangen door 20 dagen jeugddetentie met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, volgens de maatstaf van twee uren werkstraf per enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest doorgebrachte dag. Voor een voorwaardelijke (vrijheids)straf, noch voor het daaraan verbinden van bijzondere voorwaarden waaronder het meewerken aan individuele begeleiding in de vorm van ITB CRIEM, als door de jeugdreclassering geadviseerd en door de advocaat-generaal gevorderd, acht het hof voldoende termen aanwezig. Daarbij heeft het hof betrokken de positieve ontwikkeling die de verdachte lijkt te hebben ingezet, zijn persoon en de omstandigheden waaronder een en ander heeft plaatsgevonden. De omstandigheid dat Nidos en de jeugdreclassering niet op een lijn lijken te zitten voor wat betreft de aanpak van het lopend jeugdreclasseringstoezicht en de rol daarin van de verdachte kan de verdachte in dat verband bezwaarlijk worden tegengeworpen en vormt allerminst een reden om thans daartoe over te gaan.
Vordering tot tenuitvoerlegging
Aan de orde is voorts de vordering van het openbaar ministerie tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Oost-Brabant van 6 februari 2020 opgelegde voorwaardelijke jeugddetentie van 2 weken (zaak met parketnummer 01-006222-20). Het hof zal conform de vordering van de advocaat-generaal de gevorderde tenuitvoerlegging afwijzen, nu het hof net als de advocaat-generaal de tenuitvoerlegging hiervan thans niet opportuun acht.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 47, 77a, 77g, 77m, 77n, 77gg, 141 en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep, doch uitsluitend ten aanzien van de opgelegde straf en de beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 01-006222-20, en doet in zoverre opnieuw recht:
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 20 (twintig) dagen jeugddetentie;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Oost-Brabant van 22 maart 2021, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Oost-Brabant van 6 februari 2020, parketnummer 01-006222-20, voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie van 2 weken;
bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Aldus gewezen door:
mr. drs. M.C.C. van de Schepop, voorzitter,
mr. N.I.B.M. Buljevic en mr. H.A.T.G. Koning, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. R.M. Gloudemans, griffier,
en op 24 augustus 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. drs. M.C.C. van de Schepop en mr. H.A.T.G. Koning zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.