ECLI:NL:GHSHE:2022:2942

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
26 augustus 2022
Publicatiedatum
24 augustus 2022
Zaaknummer
20-002722-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het opzettelijk aanwezig hebben van een grote hoeveelheid hennepplanten

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 26 augustus 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van een grote hoeveelheid hennepplanten, namelijk 520 stuks. Het hof oordeelde dat de verdachte niet kon worden aangemerkt als medepleger van de hennepteelt, omdat niet kon worden vastgesteld dat hij enige uitvoeringshandelingen had verricht. De verdachte was op het moment van de politie-inval aanwezig in een ondergrondse bunker waar de hennepplanten werden aangetroffen, maar het hof concludeerde dat hij niet voldoende betrokken was bij de teelt of het drogen van de hennep. Het hof sprak de verdachte vrij van de meeste tenlastegelegde feiten, maar achtte het opzettelijk aanwezig hebben van de hennepplanten bewezen. De advocaat-generaal had een taakstraf van 180 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden geëist, maar het hof legde een taakstraf van 60 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden op, met een proeftijd van 2 jaren. Het hof overwoog dat de redelijke termijn van de strafvervolging was overschreden, maar verbond hieraan geen rechtsgevolg. De beslissing is gebaseerd op de Opiumwet en het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002722-21
Uitspraak : 26 augustus 2022
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 9 juli 2015, in de strafzaak met parketnummer 01-860439-14 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1973,
volgens opgave van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep,
wonende te [adres 1] ,
als postadres heeft de verdachte het adres van zijn moeder opgegeven, zijnde
[adres 2] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte door de rechtbank ter zake van ‘medeplegen van in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel, meermalen gepleegd’ veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden.
Van de zijde van de verdachte is tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep. [1]
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen behoudens de opgelegde straf en, in zoverre opnieuw rechtdoende, de verdachte zal veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis, en een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De verdediging heeft primair bepleit dat het hof de verdachte integraal dient vrij te spreken van het tenlastegelegde. Subsidiair heeft de verdediging een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 1 augustus 2013 tot en met 8 oktober 2013 te Vianen, gemeente Cuijk, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk een (grote) hoeveelheid (ongeveer 1708) hennepplanten en/of delen daarvan en/of 10,2 kilogram hennep, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 8 oktober 2013 te Vianen, gemeente Cuijk, een grote hoeveelheid, te weten 520 hennepplanten, zijnde hennep een middel als vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, opzettelijk aanwezig heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
De verdediging heeft bepleit dat het hof de verdachte integraal dient vrij te spreken en heeft daartoe het volgende aangevoerd. Volgens de raadsvrouw is op grond van de voorhanden zijnde bewijsmiddelen niet vast te stellen dat de verdachte zelf enige uitvoeringshandelingen heeft verricht ten behoeve van de teelt van de hennepplanten en het drogen van de hennep. Ook is volgens de raadsvrouw niet vast te stellen dat de verdachte als medepleger bij de hennepteelt en hennepdrogerij betrokken is geweest, nu niet blijkt van een nauwe en bewuste samenwerking tussen hem en één of meer anderen.
Ten aanzien van de hennepplanten in de kelderruimte van het bijgebouw en de hennep op de zolder van het bijgebouw is volgens de raadsvrouw niet vast te stellen dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van deze hennepplanten en hennep, zodat evenmin kan worden vastgesteld dat hij deze hennep(planten) opzettelijk aanwezig heeft gehad.
Ten aanzien van de hennepkwekerij die in de ondergrondse bunker is aangetroffen heeft de raadsvrouw aangevoerd de verdachte ook deze hennepplanten niet opzettelijk aanwezig heeft gehad, omdat niet gezegd kan worden dat de hennepplanten zich in zijn machtssfeer bevonden.
Het hof overweegt als volgt.
Op 8 oktober 2013 werd door de politie het perceel [adres 3] te Vianen , gemeente Cuijk, binnengetreden. In de kelderruimte van het bijgebouw van de aldaar aanwezige woning werd een kweekruimte aangetroffen met daarin 668 hennepplanten van ongeveer een week oud. Op de zolder van het bijgebouw, die was ingericht als hennepdrogerij, werd in totaal 10,2 kilogram hennep aangetroffen. Verder werden in een ondergrondse betonnen bunker onder een kas in de tuin van genoemd perceel onder meer twee kweekruimtes aangetroffen. In één van deze kweekruimtes stonden 520 hennepplanten. In de andere ruimte werd op het moment van aantreffen door de politie de kweekbodem ververst. De verdachte is door de politie aangetroffen in de ondergrondse bunker.
De verdachte wordt verweten het (mede)plegen van deze grootschalige hennepteelt en hennepdrogerij in de uitoefening van een beroep of bedrijf en subsidiair dat hij de aangetroffen hennepplanten en 10,2 kilogram hennep opzettelijk aanwezig heeft gehad.
Met de verdediging stelt het hof allereerst vast dat op grond van de voorhanden zijnde bewijsmiddelen niet is vast te stellen dat de verdachte bij de teelt van de hennepplanten en bij het drogen van de hennep zelf enige feitelijke uitvoeringshandeling heeft verricht. Zo wordt in het dossier, anders dan bij medeverdachten, niet gerelateerd dat de kleding van de verdachte hennepvlekken heeft dan wel naar hennep ruikt. Ook blijkt uit het dossier niet waar de verdachte zich ten tijde van het binnentreden van de politie in de ondergrondse bunker bevond. Zelf heeft hij hierover ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij niet in de kweekruimten in de bunker is geweest, maar dat hij zich in de tussenruimte bij de lift bevond alwaar hij bezig was met het opruimen van kartonnen dozen.
Het hof ziet zich voor de vraag gesteld of de verdachte niettemin als medepleger van hennepteelt en hennepdrogerij kan worden aangemerkt. Het hof overweegt daartoe als volgt.
In het geval van medeplegen houden de voorwaarden voor strafrechtelijke aansprakelijkstelling vooral in dat sprake moet zijn geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen. Het accent ligt daarbij op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht.
De vraag wanneer de samenwerking zo nauw en bewust is geweest dat van medeplegen mag worden gesproken laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van de concrete omstandigheden van het geval. De kwalificatie medeplegen is slechts dan gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is.
Uit het dossier volgt naar het oordeel van de het hof enkel dat de verdachte aanwezig was in de ondergrondse bunker. Waar hij op dat moment in de bunker was en wat hij daar deed volgt niet uit het dossier en kan het hof enkel uit de verklaring van de verdachte afleiden. Uit zijn verklaring bij de politie blijkt dat hij in opdracht van de medeverdachte [medeverdachte] in de bunker het karton moest opruimen en ook ter terechtzitting heeft hij verklaard dat hij in de tussenruimte bij de lift bezig was het karton op te ruimen.
Het hof is van oordeel dat niet vast kan worden gesteld dat de verdachte enige – intellectuele en/of materiële – bijdrage van voldoende gewicht aan de tenlastegelegde delicten heeft geleverd, zodat het hof hem zal vrijspreken van het tenlastegelegde medeplegen.
Nu, zoals hiervoor reeds is overwogen, evenmin kan worden vastgesteld dat de verdachte bij de teelt van de hennepplanten en/of bij het drogen van de hennep zelf enige feitelijke uitvoeringshandeling heeft verricht, zal het hof de verdachte vrijspreken van het tenlastegelegde telen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken van hennep(planten).
Voorts is het hof met de verdediging van oordeel dat op grond van de voorhanden zijnde bewijsmiddelen niet kan worden vastgesteld dat de verdachte wetenschap had van de hennepplanten die in de kelderruimte van het bijgebouw werden geteeld en de hennep die op de zolder van het bijgebouw werd gedroogd. Immers, niet is gerelateerd of in het bijgebouw waarneembaar was dat zich in de kelder of op de zolder hennep(planten) bevond(en). Zo laat het dossier onvermeld of er sporen zijn aangetroffen die in die richting zouden (kunnen) wijzen en evenmin wordt ervan melding gemaakt dat in het bijgebouw bijvoorbeeld een hennepgeur werd geroken of elektrische apparaten werden gehoord, afkomstig (uit de richting) van de zolder en/of de kelder. Hoewel de verdachte meerdere nachten in het bijgebouw heeft verbleven, kan hem op basis van het voorhanden dossier geen strafrechtelijk verwijt treffen voor hetgeen in de kelder en/of op zolder plaatsvond/aanwezig was. Het hof zal de verdachte ook van deze onderdelen van de tenlastelegging vrijspreken.
Anders zit dat met de hennepplanten in de ondergrondse bunker.
De verdachte heeft hierover verklaard dat hij de henneplucht heeft geroken toen hij in de bunker was. Daarnaast heeft de verdachte verklaard dat hij bang was dat er personen op het terrein waren gekomen die de planten in de bunker wilden stelen. Gelet op deze verklaringen had de verdachte derhalve wetenschap van de aanwezigheid van de hennepplanten in de bunker. Dat deze hennepplanten zich ook binnen de machtssfeer van de verdachte bevonden, leidt het hof af uit het feit dat de politieagenten niet relateren dat zij een deur hebben moeten openbreken voordat zij in de ondergrondse bunker bij de hennepplanten konden komen en dat deze derhalve – ook voor de verdachte – vrij toegankelijk waren. En daar komt nog bij dat het hof verdachtes verklaring dat hij de deur(en) naar de twee kweekruimte(n) niet heeft geopend, volstrekt ongeloofwaardig acht in het licht van hetgeen hij overigens heeft verklaard en de omstandigheid dat hij zich urenlang stil en schuil heeft gehouden in de bunker. Dit is weliswaar onvoldoende redengevend voor diens strafrechtelijke betrokkenheid bij de activiteiten die aldaar plaatsvonden als hiervoor overwogen, maar dat ligt anders voor wat betreft diens strafrechtelijke verantwoordelijkheid voor de aanwezigheid van deze grote hoeveelheid hennepplanten in zijn machtssfeer.
Het verweer wordt derhalve in zoverre verworpen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis, en een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De verdediging heeft het hof verzocht te volstaan met de oplegging van een taakstraf.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast heeft het hof gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van een grote hoeveelheid hennepplanten, te weten 520 stuks.
Het hof is van oordeel dat in het algemeen bij de straftoemeting aansluiting kan worden gezocht bij de door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) geformuleerde oriëntatiepunten voor de straftoemeting. Het hof heeft hierbij aansluiting gezocht bij het oriëntatiepunt dat het LOVS heeft geformuleerd voor het opzettelijk telen van 500 tot 1.000 hennepplanten, zijnde een taakstraf voor de duur van 180 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden.
Ook het hof neemt dit als uitgangspunt, maar heeft in strafmatigende zin rekening gehouden met de navolgende feiten en omstandigheden.
Allereerst merkt het hof op dat voornoemd oriëntatiepunt betrekking heeft op het opzettelijk telen van hennepplanten, terwijl het hof de verdachte daarvan zal vrijspreken en zal veroordelen ten aanzien van het opzettelijk aanwezig hebben van 520 hennepplanten op één dag. Dit aantal planten bevindt zich aan de ondergrens van het aantal planten waar voornoemd oriëntatiepunt vanuit gaat. Tot slot houdt het hof rekening met de ouderdom van de zaak. Het feit is immers op 8 oktober 2013 gepleegd, bijna 9 jaar geleden.
Dit alles maakt dat het hof van oordeel is dat de oplegging van een taakstraf voor de duur van 60 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden met een proeftijd van 2 jaren, passend is bij de persoon van de verdachte en de ernst van en de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan. Met de oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf beoogt het hof enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking te brengen en anderzijds de strafoplegging dienstbaar te maken aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Ambtshalve overweegt het hof ten aanzien van de berechting binnen een redelijke termijn het volgende.
Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven.
In de onderhavige zaak is het hof gebleken dat de rechtbank het beroepen vonnis heeft gewezen op 9 juli 2015. Hierbij is de verdachte bij verstek veroordeeld. Op 15 november 2021 is de mededeling uitspraak in persoon aan de verdachte uitgereikt. Uit het strafdossier blijkt niet dat het openbaar ministerie tussentijds heeft getracht de verstekmededeling rechtsgeldig te betekenen aan de verdachte en het moet er derhalve voor worden gehouden dat dit niet is geschied. Het openbaar ministerie heeft derhalve naar ’s hofs oordeel bij de betekening van dit verstekvonnis niet de vereiste voortvarendheid betracht, aangezien het openbaar ministerie geen inspanningen heeft verricht om bedoeld vonnis binnen een redelijke termijn, die moet worden gesteld op maximaal een jaar na de uitspraak, noch de daaropvolgende 6 jaar, rechtsgeldig aan de verdachte te betekenen.
Dit betekent dat bij de strafvervolging de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM is geschonden.
Gelet evenwel op de aan de verdachte opgelegde taakstraf van 60 uren, is er geen aanleiding om aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig rechtsgevolg te verbinden en zal het hof met de constatering daarvan volstaan.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een
proeftijdvan
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door:
mr. N.I.B.M. Buljevic, voorzitter,
mr. G.J. Schiffers en mr. F.C.J.E. Meeuwis, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.M. Tatters, griffier,
en op 26 augustus 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Het hof is van oordeel dat nu het proces-verbaal van de terechtzitting van de meervoudige kamer van de rechtbank van 25 juni 2015 niet voldoet aan het bepaalde in de artikelen 326, 327 en 327a van het Wetboek van Strafvordering (Sv), de beraadslaging in hoger beroep niet overeenkomstig het bepaalde in artikel 422, tweede lid, Sv kan geschieden naar aanleiding van het onderzoek in eerste aanleg.