In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 23 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 22 april 2021. De verdachte, geboren in 1995, was in eerste aanleg vrijgesproken van het onder 4 tenlastegelegde. De advocaat-generaal vorderde dat het hof de verdachte niet-ontvankelijk zou verklaren in het hoger beroep tegen de vrijspraak en het vonnis zou bevestigen. De verdediging stelde geen bezwaren te hebben tegen het bewezenverklaarde en vroeg om een strafmaatverweer en afwijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging.
Het hof oordeelde dat het hoger beroep van de verdachte niet-ontvankelijk was voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak, aangezien volgens artikel 404, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering geen hoger beroep openstaat tegen een vrijspraak. Het hof bevestigde het vonnis waarvan beroep, met aanvulling van de strafmotivering. De raadsvrouw van de verdachte pleitte voor een deels voorwaardelijke gevangenisstraf, maar het hof oordeelde dat een onvoorwaardelijke ISD-maatregel voor de duur van twee jaren passend was. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf werd afgewezen, en de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding.
De uitspraak van het hof houdt in dat de verdachte niet-ontvankelijk is verklaard in het hoger beroep tegen de vrijspraak, het vonnis waarvan beroep is bevestigd, en de gevangenneming van de verdachte is gelast. Dit arrest is uitgesproken ter openbare terechtzitting, waarbij mr. Van Gink buiten staat was om te ondertekenen.