ECLI:NL:GHSHE:2022:2938

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
22 juni 2022
Publicatiedatum
23 augustus 2022
Zaaknummer
20-001150-20
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter in de zaak van diefstal met braak in vereniging

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 22 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte, geboren op [geboortedatum 1] te [geboorteplaats 1], was eerder veroordeeld voor diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij hij zich toegang tot de plaats van het misdrijf had verschaft door middel van braak. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 weken, waarvan 4 weken voorwaardelijk, en had een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij [benadeelde 1]. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het vonnis van de politierechter wordt bevestigd, terwijl de raadsvrouw van de verdachte primair vrijspraak heeft bepleit en subsidiair een straftoemetingsverweer heeft gevoerd. Het hof heeft de zaak onderzocht en is tot de conclusie gekomen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde feiten. Het hof heeft de bewijsoverwegingen aangevuld en de inhoud van de door de politierechter opgesomde bewijsmiddelen verder uitgewerkt.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte samen met een medeverdachte in een parkeergarage in Eindhoven een auto heeft opengebroken en goederen heeft weggenomen. De verdachte heeft geen respect getoond voor de eigendommen van anderen en heeft zich enkel laten leiden door financieel gewin. Gelet op het strafblad van de verdachte, dat meerdere veroordelingen voor vergelijkbare feiten bevat, heeft het hof besloten om de gevangenisstraf van 10 weken op te leggen, met aftrek van het voorarrest. De vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] is gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte hoofdelijk aansprakelijk is gesteld voor de schade.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001150-20
Uitspraak : 22 juni 2022
TEGENSPRAAK (ex art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 9 juni 2020, in de strafzaak met parketnummer 01-143365-20 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedatum 1],
thans uit anderen hoofde verblijvende in PI Rijnmond - HvB De IJssel te Krimpen aan den IJssel.
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de politierechter het tenlastegelegde bewezenverklaard, dat gekwalificeerd als ‘diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak’, de verdachte daarvoor strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 weken, waarvan 4 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van het voorarrest. Voorts heeft de politierechter de gevangenhouding bevolen en het tegen de verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven met ingang van het tijdstip waarop de duur daarvan gelijk wordt aan de duur van de opgelegde vrijheidsstraf.
Tevens heeft de politierechter de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] tot een bedrag van € 148,00 hoofdelijk toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 mei 2020 tot aan de dag der algehele voldoening en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De politierechter heeft de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk verklaard. Ten slotte is de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] onder afwijzing van het meerdere hoofdelijk toegewezen tot een bedrag van € 2.658,18, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 mei 2020 tot aan de dag der algehele voldoening en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Ten aanzien van het beslag is door de politierechter de teruggave gelast aan de verdachte van een geldbedrag van € 165,00.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
De raadsvrouw van de verdachte heeft primair vrijspraak bepleit. Subsidiair is een straftoemetingsverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis met aanvulling van de gronden waarop dit berust, met uitzondering van:
de opgelegde straf en de strafmotivering;
de beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] ;
de toepasselijke wettelijke voorschriften.
Het hof ziet aanleiding om de bewijsoverweging aan te vullen gelet op hetgeen ter terechtzitting in hoger beroep aan de orde is gekomen.
Tevens zal het hof – nu de meervoudige strafkamer gebonden is aan het motiveringsvoorschrift van artikel 359, derde lid, eerst volzin, van het Wetboek van Strafvordering – de inhoud van de door de politierechter opgesomde bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring uitwerken in dit arrest.
Bewijsmiddelen
Tenzij anders vermeld wordt hierna verwezen naar pagina’s van het dossier van de politie, Eenheid Oost-Brabant, district Eindoven, registratienummer PL2100-2020118276, gesloten d.d. 31 mei 2020 (pg. 1-93). Alle te noemen processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten. Alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
1.
Het proces-verbaal van aangifte d.d. 28 mei 2020 met fotobijlagen (pg. 1-11), voor zover inhoudende als verklaring van aangever [benadeelde 1] :
(pagina 1)
Ik ben eigenaar van een personenauto, te weten een Porsche Panamera 4 E-HY, grijs van kleur en voorzien van het kenteken [kenteken 1] . Mijn auto is voorzien van een alarmsysteem. Op 28 mei 2020 om 11:25 uur had ik mijn auto geparkeerd in de parkeergarage aan het Stadhuisplein la te Eindhoven. Ik had mijn auto geparkeerd op etage -1, geheel tegen de muur aan de andere overzijde van de ingang van de etage. Ik had mijn auto vooruit ingeparkeerd met de achterzijde gelegen aan het rijgedeelte en de voorzijde van mijn auto geparkeerd richting de muur van de parkeergarage.
Mijn collega had zijn auto gelijktijdig geparkeerd naast mijn auto. Er was 1 lege parkeerplek tussen onze auto's in. De auto van mijn collega is voorzien van een veiligheidscamera aan de achterzijde van zijn auto. De camera reageert op beweging en er wordt gefilmd vanuit de achterruit.
Omstreeks 21:56 uur ontving ik op mijn telefoon een melding van schade aan mijn auto. Ik zag in de melding dat mijn voertuigalarm was afgegaan en dat er een diefstal
herkend was. Ik ben toen samen met mijn collega direct naar de parkeergarage gegaan om te kijken wat er aan de hand was.
(pagina 2)
Omstreeks 22:02 uur kwamen wij aan in de garage bij mijn auto. Ik zag dat de achterruit van mijn auto deels was ingeslagen. Ik zag glasscherven aan de binnenkant van mijn auto liggen en aan de buitenkant op de motorkap en op de grond. Ik keek in mijn auto en ik zag dat mijn bruine leren aktetas ontbrak. In mijn aktetas zat mijn laptop, persoonlijke papieren en bezittingen, een oplader van de laptop en een zonnebril. Ik heb samen met mijn collega de garage doorzocht en op etage -2 vonden wij mijn bruine leren tas terug. Ik zag dat mijn tas rechts naast het trappenhuis lag. Ik zag dat mijn laptop, de oplader van mijn laptop en mijn zonnebril uit de tas weggenomen waren.
Op de camerabeelden van mijn collega zag ik het volgende:
- dat de camerabeelden in wintertijd worden opgenomen;
- dat er omstreeks 08:54:02 twee mannen vlak achter de auto van mijn collega via de rechterkant in beeld komen;
- dat de mannen omstreeks 08:54:24 weer aan de linkerkant in beeld komen, vrijwel direct achter langs de auto van mijn collega lopen en omstreeks 08:54:36 weer rechts uit beeld verdwijnen.
2.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 29 mei 2020 (pg. 14), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 1] :
Op 28 mei 2020 hoorde ik via de portofoon dat er door een collega werd doorgegeven dat er was ingebroken in een personenauto welke stond geparkeerd in een parkeergarage in Eindhoven. Ik hoorde via de portofoon dat er werd doorgegeven dat er camerabeelden waren van de verdachten. Screenshots van deze beelden werden naar diverse collega's verzonden via WhatsApp.
Op 28 mei 2020 heb ik deze foto via WhatsApp gedeeld met collega [verbalisant 2] van de politie Utrecht, met de vraag of hij mogelijk de persoon op de foto herkende. Ik kreeg van collega [verbalisant 2] de volgende reactie via WhatsApp: "Volgens mij is dit [verdachte] (
het hof begrijpt: [verdachte]). Autokraker uit Kanaleneiland".
3.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 29 mei 2020 (pg. 15-16), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 3] :
Op 28 mei 2020 kreeg ik foto’s doorgestuurd van de verdachten van de auto-inbraak. Verder bleek dat een collega van de recherche de verdachten bij een voertuig had gezien. Hij kon zich het kenteken van het voertuig (het hof begrijpt en vult aan: ‘herinneren’) als gelijkend op [kenteken 2] . Omdat het mij ambtshalve bekend was dat er in Eindhovense parkeergarages met zeer grote regelmaat door Utrechtse auto-inbrekers ingebroken werd, besloot ik deze foto's via Whatsapp door te sturen naar een collega uit Utrecht van wie ik wist dat hij veel doelgroepkennis had. Ik zag dat deze collega vrijwel direct reageerde en de grootste van de twee herkende als [verdachte] , geboren op 22 mei 1990. Even later zag ik dat hij ook de gegevens van de tweede verdachte doorstuurde, namelijk [medeverdachte] , geboren [geboortedatum 2]. Na raadplegen op de gegevens van [medeverdachte] zag ik bij het RDW dat [medeverdachte] een Opel Corsa voorzien van het kenteken [kenteken 2] . Ik vond dit erg veel lijken op het kenteken dat doorgegeven was.
4.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 29 mei 2020 (pg. 48-49), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 4] :
(pagina 48)
Op 29 mei 2020 heb ik, verbalisant, de beelden bekeken welke door de aangever vrijwillig aan ons ter beschikking werden gesteld voor het onderzoek.
Ik zag dat op de camerabeelden twee personen in beeld kwamen. Ik herkende deze beide personen als de verdachten [medeverdachte] en [verdachte] . Ik herkende de beide verdachten aan de hand van hun gelaat, postuur en aan de hand van de kleding die ze aan hadden. Ik heb namelijk kort voor het bekijken van de camerabeelden de foto's van de beide verdachten bekeken welke gemaakt werden kort na hun aanhouding. Ik zag dat de beide personen op de camerabeelden geheel overeenkwamen met de verdachte op de gemaakte foto’s. Ik zag dat hun gelaat, postuur en kleding volledig overeenkwamen.
Ik zag dat op:
08:54:02 uur een persoon vanaf de rechterzijde in beeld komt, welke ik later op de beelden herkende als zijnde verdachte [medeverdachte] . Dat deze door de achterruit van het voertuig van waaruit de beelden werden opgenomen naar binnen kijkt het voertuig in.
08:54:03 uur een tweede persoon vanaf de rechterzijde in beeld komt, welke ik later op de beelden herkende als zijnde verdachte [verdachte] . Dat de beide verdachten naar de linkerzijde liepen, vanuit de camera gezien. Dat verdachte [verdachte] een bril in zijn rechterhand vast had.
08:54:13 uur beide verdachten verdwijnen aan de linkerzijde uit beeld.
08:54:21 uur verdachte [verdachte] aan de linkerzijde weer het beeld in komt. Dat hij in de richting van de auto loopt van waaruit de beelden zijn gemaakt.
08:54:30 uur beiden lopen in de richting van de auto van waaruit de beelden opgenomen zijn.
(pagina 49)
Bij de voornoemde tijden moet een (1) uur bijgeteld worden in verband met het feit dat de tijd van de camera nog ingesteld stond op de wintertijd. 08:54 Wordt derhalve 09:54 uur. Ik vernam uit de aangifte dat het inbraakalarm van het voertuig van de aangever op 28-05-2020 te 21:56 uur een melding op de telefoon van de aangever had gegeven van diefstal uit het voertuig.
5.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 31 mei 2020 (pg. 51-52), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 5] :
Op 28 mei 2020 zat ik met [benadeelde 1] (
het hof begrijpt: aangever [benadeelde 1]) en zijn productiemedewerkers in de auto. Ik hoorde [benadeelde 1] zeggen dat hij een melding op zijn telefoon binnen kreeg van een inbraakalarm in zijn auto. Ik, [verbalisant 5] , ben direct met [benadeelde 1] en de productiemedewerkers naar de parkeergarage gereden. Hier kwamen wij op 28 mei 2020 iets na 22:00 uur aan. Ik ben direct naar binnen gelopen. Aangekomen op het eerste parkeerdek '-1' zag ik een Porsche staan met een ingeslagen achterruit. Ik zag [benadeelde 1] naar die auto toe rennen. Ik zag dat er verder niemand in dat deel van de parkeergarage was anders dan [benadeelde 1] , de productiemedewerkers en ik. Ik ben via het trappenhuis aan de zijde van de rechtbank naar het parkeerdek '-2' gelopen. Ik zag dat zich ook op die etage geen personen bevonden. Ik zag rechts in de hoek naast het trappenhuis een bruine tas liggen.
Ik heb vervolgens de gehele parkeergarage doorzocht, inclusief het tweede trappenhuis aan de zijde van het stadskantoor. Ik heb hier niemand meer aangetroffen en weet daarmee zeker dat wij de enigen in de parkeergarage waren op dat moment.
6.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 29 mei 2020 (pg. 29-30), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 6] :
(pagina 29)
Op 29 mei 2020 te 00:45 uur hoorde ik via de portofoon dat collega's [verbalisant 7] en [verbalisant 8] een personenauto staande hielden bij het Esso tankstation, gelegen aan het 24 Oktoberplein te Utrecht. Ter plaatse aangekomen zag ik dat collega's de inzittenden van een personenauto, merk: Opel, type: Corsa, kleur: grijs, voorzien van kenteken: [kenteken 2] staande hadden. Ik zag dat de staande gehouden personen twee mannen betroffen.
Later bleken deze mannen genaamd:
[verdachte] , geboren [geboortedatum 1] te [geboorteplaats 1]
en
[medeverdachte] , geboren [geboortedatum 2] te [geboorteplaats 2]
Ik sprak collega [verbalisant 9] en zag dat zij mij op haar telefoon een tweetal foto's toonde van de verdachten van de autokraak in Eindhoven. Ik herkende deze personen direct als zijnde de staande gehouden [medeverdachte] en [verdachte] . Ik zag namelijk dat zij beiden nog exact dezelfde kleding aan hadden als welke op de foto waren vastgelegd. Ik herkende [verdachte] aan zijn grote en gezette postuur, zijn spijkerblouse, kort geschoren haar en baard. Ik zag dat hij nu een grijze jas over zijn blouse had aangetrokken.
(pagina 30)
Ik herkende [medeverdachte] aan zijn donkere puffer jas, zijn lichte spijkerbroek, zijn postuur en opvallend grote en donkere wenkbrauwen. Ik zag dat hij nu een pet op zijn hoofd droeg.
7.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 30 mei 2020 (pg. 40-42), voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 10] en [verbalisant 11] :
(pagina 40)
Wij, verbalisanten, zagen dat de beelden waren opgenomen op 28 mei 2020 tussen 21.30.15 uur en 22.30.50 uur met 4 camera's: OUT -1,ENT -1, DOR -2, DOR-1.
Camera ENT -1 en OUT -1
Wij zagen dat er om 21.43.43 uur een personenauto richting de slagboom reed. Wij zagen dat de auto een grijze Opel betrof met kenteken.
(pagina 41)
[kenteken 2] . Ik, verbalisant [verbalisant 10] , herkende de Opel als zijnde een Opel Corsa. Vervolgens zagen wij dat de auto probeerde te keren, maar zagen dat dit niet lukte en dat de auto vervolgens achteruit rijdend richting de uitgang reed en om 21.44.02 uur uit beeld verdween. Wij zagen dat tussen 21.44.02 uur en 21.49.21 uur niemand de parkeergarage in- en/of uitging.
Camera ENT -1 en OUT -2Wij zagen dat er om 21.49.21 uur twee personen via de in- en uitrit voor voertuigen naar beneden kwamen lopen. Wij zagen dat persoon 1 gekleed was in een licht blauw gekleurde spijkerbroek, zwarte schoenen met opvallend witte zool, en daarboven een zwarte gewatteerde jas. Verder zagen we dat persoon 1 zwart haar had. Wij vergeleken persoon 1 met de foto's van aangehouden verdachte [medeverdachte] en zagen dat deze exact overeenkwamen. Wij herkenden persoon 1 op de beelden ook als zijnde verdachte [medeverdachte] . Wij zagen dat er achter [medeverdachte] nog een persoon liep. Wij zagen dat dit een vrij grote man was en dat hij gekleed was in blauw gekleurd spijkerblouse, donkerblauwe spijkerbroek en zwarte schoenen en een bril droeg. Wij herkenden de tweede persoon direct als aangehouden verdachte [verdachte] . Wij zagen dat [medeverdachte] en [verdachte] de parkeergarage inliepen. Vervolgens zagen wij dat er tot 21.51.08 geen beweging was. Vervolgens zagen wij dat er om 21.52.38 uur weer beweging was op camera ENT -1.
Camera ENT -1
Wij zagen dat [medeverdachte] en [verdachte] in beeld kwamen en richting een auto liepen en het leek alsof zij daarin keken. Vervolgens zagen wij dat [medeverdachte] wegliep verder naar achteren in de garage en dat [verdachte] enkele seconden later volgde. Wij zagen dat het beeld vervolgens stopte, vermoedelijk omdat zij buiten het bereik van de bewegingssensor waren en dat het beeld stopte op 21.52.42 uur. Wij zagen dat er achterin de garage, in de rij die dwars op de camera staat, nog 3 auto's bijna naast elkaar stonden en
enkele vakken rechts daarvan nog één voertuig stond. Wij zagen dat de eerste wagen
links daarvan een zwarte bus was, de bus waar vanuit de beelden zijn gefilmd waar de
verdachten om 08.54 uur te zien waren. Ik, verbalisant [verbalisant 10] , belde met de
eigenaar van de beelden en hoorde dat hij tegen mij zei dat de tijd niet in 24 uur
klok werd weergegeven en dat de tijd op de beelden is 20.54 uur en
dat dit wintertijd betrof. Wij zagen dat vanaf 21.52.42 uur tot 22.00.00 uur geen beweging was in de parkeergarage.
(pagina 42)
Camera DOR -1
Wij zagen dat om 22.00.00 uur verdachte [medeverdachte] in beeld kwam en richting de uitgang voor voetgangers liep aan de zijde Stadhuisplein. Wij zagen dat direct achter verdachte [medeverdachte] verdachte [verdachte] liep. Wij zagen dat er vanaf 22.00.14 tot 22.04.10 uur geen personen en voertuigen de garage in- en uitgingen.
Camera OUT -1
Wij zagen dat de aangever via de in- en uitrit voor voertuigen de parkeergarage in kwam rennen en vervolgens uit beeld verdween. Vanaf dit moment op de beelden 22.04.24 uur zijn er continu collega’s van de politie en de aangever in de parkeergarage aanwezig tot minimaal 22.30.48 uur.
8.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 30 mei 2020 (pg. 46-47), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 10] :
(pagina 46)
Op 30 mei 2020 bekeek ik de camerabeelden die door de Regionale Toezichts Ruimte van de gemeente Eindhoven beschikbaar waren gesteld voor het politieonderzoek.
Camera Stadhuisplein
(pagina 47)
Ik zag dat [medeverdachte] en [verdachte] om 21.47.56 uur in beeld kwamen, ver weg. Ik wist zeker dat [medeverdachte] en [verdachte] de personen waren die in beeld stonden omdat er verder niemand liep en ik ze kon volgen vanaf bovenstaande camera. Ik zag dat [medeverdachte] en [verdachte] langs de gebouwen liepen richting de parkeergarage. Vervolgens zag ik dat [medeverdachte] en [verdachte] om 21.48.57 uur de parkeergarage inliepen via de in- en uitrit van de parkeergarage en zag dat zij om 21.49.10 uur volledig uit beeld verdwenen omdat zij de garage inliepen. Vervolgens zag ik dat van 21.49.10 uur tot 22.00.01 uur niemand de parkeergarage in- of uitging, geen auto's en geen voetgangers. Om 22.00.01 uur zag ik dat er bij de voetgangersuitgang van de parkeergarage aan de zijde Stadhuisplein iemand naar buiten kwam. Ik zag direct dat dit verdachte [medeverdachte] was en zag dat hij direct gevolgd werd door verdachte [verdachte] . Vervolgens zag ik dat zij weg wilden lopen, maar zag dat [medeverdachte] plots stopte. Ik zag dat op het moment dat [medeverdachte] stopte er een politieauto bovenlangs reed richting het bureau Begijnenhof. Nadat de politieauto gepasseerd was, zag ik dat verdachten [medeverdachte] en [verdachte] verder liepen richting de auto, die zij eerder geparkeerd hadden, daar vervolgens in stapten en wegreden richting de Wal en daar bij de verkeerslichten vervolgens linksaf sloegen. Vervolgens zag ik dat de auto om 22.01.38 uur uit beeld verdween.
9.
Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 30 mei 2020 (pg. 12-13), voor zover inhoudende als verklaring van getuige [verbalisant 12] :
(pagina 12)
Vraag: Klopt het dat u op bovengenoemde datum en tijdstip (
het hof begrijpt: op 28 mei 2020 rond 21:30 uur) in een Q-park auto de parkeergarage aan het Stadhuisplein bent ingereden?
Antwoord: Ja, dat klopt dit was 's avonds. Ik ben daar tot ongeveer 21.45 uur geweest.
Ik moest daar een ronde rijden. Ik ben met mijn autootje eerst door de parkeergarage gereden en rijd dan na de slagbomen eerst naar beneden, -2, en kijk onderweg naar zwervers die liggen te slapen en naar afwijkende dingen in de parkeergarage.
(pagina 13)
Ik heb tijdens mijn ronde niets verdachts gezien. Ik heb geen glas gezien op de vloer van de garage. Ik heb geen personen in de garage gezien en ook niet toen ik naar buiten reed.
10.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, d.d. 9 juni 2020, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
Het klopt dat ik in die parkeergarage was. Ik heb niemand gezien in de parkeergarage en ik heb ook niets gehoord. Ik ben op de eerste verdieping geweest.
Aanvulling bewijsoverwegingen
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw van de verdachte bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde feit, omdat het in het dossier ontbreekt aan direct bewijs dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de auto-inbraak. Op het tijdstip van de auto-inbraak is de verdachte niet gefilmd, er zijn geen weggenomen goederen of inbrekerswerktuig aangetroffen bij de verdachte. Bovendien volgt uit het verhoor van de getuige [verbalisant 12] bij de raadsheer-commissaris dat [verbalisant 12] niet etage -2 van de parkeergarage heeft gecontroleerd tijdens haar ronde, dat zij niet is uitgestapt om het trappenhuis te controleren en ook niet in ieder geparkeerd voertuig heeft gekeken. Het merendeel van de parkeergarage is niet gecontroleerd, waardoor het mogelijk is dat er andere mensen dan de verdachte en de medeverdachte in de parkeergarage aanwezig waren en de auto-inbraak hebben gepleegd, aldus de verdediging. Gelet op het voorstaande kan volgens de verdediging het tenlastegelegde niet worden bewezen, waardoor de verdachte dient te worden vrijgesproken.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het hof stelt voorop dat het geen enkele reden heeft om te twijfelen aan de voor het bewijs gebruikte verklaring van [verbalisant 12] zoals is afgelegd ten overstaan van de politie. [verbalisant 12] heeft kort na het incident verklaard dat zij, als medewerkster van Q-park, tijdens haar controle in de parkeergarage omstreeks 21:30 uur niets verdachts heeft gezien. Getuige [verbalisant 12] heeft bij die gelegenheid voorts verklaard dat zij geen glas op de vloer van de garage heeft gezien en ook geen personen heeft gezien, ook niet toen zij omstreeks 21:40 uur naar buiten reed. Dat getuige [verbalisant 12] zich bij haar verhoor ten overstaan van de raadsheer-commissaris op 12 januari 2022 (bijna twee jaar na het incident) denkt te herinneren dat zij alleen op niveau -1 is geweest en niet naar de benedenverdieping -2 is gereden, doet hier niet aan af, nu het hof ervan uitgaat dat deze getuige, gelet op haar werkzaamheden als beveiliger, vlak na het incident betrouwbaar heeft verklaard vanuit haar dan ‘verse’ herinnering.
Haar verklaring wordt bovendien ondersteund door de camerabeelden in en nabij de parkeergarage, waaruit volgt dat tussen 21:30 uur en 22:04 uur – zijnde het tijdstip dat aangever [benadeelde 1] met zijn collega’s en verbalisant [verbalisant 5] de parkeergarage in komen gerend – niemand anders dan de verdachte, de medeverdachte en getuige [verbalisant 12] de parkeergarage hebben betreden en of zijn uitgegaan.
De verklaring van [verbalisant 12] vindt bovendien steun in het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 5] waarin wordt gerelateerd dat [verbalisant 5] , nadat hij tezamen met aangever [benadeelde 1] en diens collega’s iets na 22:00 uur de parkeergarage in is gelopen, niemand anders op het parkeerdek -1 zag waar de Porsche geparkeerd stond. [verbalisant 5] heeft voorts gerelateerd dat hij via het trappenhuis naar het parkeerdek -2 is gelopen en ook daar geen personen zag. Tevens is gerelateerd dat hij vervolgens de gehele parkeergarage heeft doorzocht, inclusief het tweede trappenhuis aan de zijde van het stadskantoor. [verbalisant 5] heeft niemand meer aangetroffen en wist daarmee zeker dat hij, samen met [benadeelde 1] en diens collega’s, op dat moment de enige in de parkeergarage was. Tot slot is gerelateerd dat in de hoek naast het trappenhuis aan de zijde van de rechtbank (het hof begrijpt aan de zijde van het Stadhuisplein, nu de rechtbank in Eindhoven gelegen is aan het Stadhuisplein) de bruine tas was aangetroffen van aangever [benadeelde 1] . Kort nadat het autoalarm van [benadeelde 1] auto was afgegaan, te weten om 21:56 uur, is te zien op de camerabeelden dat verdachte en zijn medeverdachte om 22:00 uur in beeld kwamen en richting de uitgang voor voetgangers liepen aan de zijde van het Stadhuisplein.
Gelet op het voorgaande acht het hof het onaannemelijk dat er – zoals door de verdediging is aangevoerd – meerdere personen in de parkeergarage aanwezig zouden zijn geweest. De stelling dat anderen dan de verdachte en de medeverdachte de auto-inbraak zouden hebben gepleegd wordt op geen enkele manier ondersteund. In het bijzonder neemt het hof daarbij in overweging dat het, gelet op het zeer korte tijdsverloop tussen de aanwezigheid van de beide verdachten in de directe nabijheid van het voertuig van [benadeelde 1] en het moment van de melding van het inbraakalarm op dit voertuig, in combinatie met het feit dat er niemand anders in de parkeergarage aanwezig was op dat moment en de verdachten de parkeergarage hebben verlaten via het trappenhuis in de nabijheid waarvan de tas van aangever later is aangetroffen, niet anders kan zijn dan dat de verdachte zich tezamen met de medeverdachte schuldig heeft gemaakt aan de auto-inbraak.
Het hof verwerpt mitsdien het verweer in alle onderdelen.
Resumerend acht het hof, op grond van het hiervoor overwogene en de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan op de wijze zoals in de bewezenverklaring is vermeld.
Op te leggen straf
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal met braak in vereniging. De verdachte heeft samen met de medeverdachte in een parkeergarage een ruit van een auto ingeslagen en de aan de eigenaar toebehorende eigendommen weggenomen; de buit bedroeg een aktetas, een (dure) laptop met oplader en een zonnebril. Hij heeft hiermee laten blijken dat hij geen enkel respect heeft voor de eigendommen van anderen. Dit is een ernstig feit, dat naast schade ook hinder en overlast veroorzaak bij het slachtoffer. De verdachte heeft daar geen rekening mee gehouden en heeft zich enkel laten leiden door zijn eigen financieel gewin. Het hof rekent het de verdachte aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezenverklaard.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 25 maart 2022, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor strafbare feiten. Daaronder bevinden zich alleen al in de vijf jaar voorafgaand aan onderhavig feit vier onherroepelijke veroordelingen ter zake van (gekwalificeerde) vermogensdelicten.
Voorts heeft het hof gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. De raadsvrouw van de verdachte heeft naar voren gebracht dat de verdachte momenteel gedetineerd zit in het kader van een andere verdenking, dat hij in de laatste fase zat van begeleid wonen, dat hij een uitkering had en dat hij bezig is met het aflossen van zijn schulden.
Bij de strafvervolging van verdachte is de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid van het EVRM, in de fase van hoger beroep met twee weken overschreden. Gelet op de geringe overschrijding, ziet het hof geen reden voor compensatie in de vorm van strafvermindering. Het hof zal daarom volstaan met de enkele constatering van de schending van de redelijke termijn.
Het hof is van oordeel dat ondanks de persoonlijke omstandigheden, maar gelet op de ernst van het bewezenverklaarde en vanuit het oogpunt van generale preventie en vergelding, niet kan worden volstaan met het opleggen van een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Alles afwegende acht het hof in deze zaak oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 10 weken, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden. Het hof is van oordeel dat niet kan worden volstaan met een straf zoals door de advocaat-generaal is gevorderd, omdat daarin het te verwijten gedrag van de verdachte onvoldoende tot uitdrukking komt.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 2.076,14 aan materiële schade. De vordering valt uiteen in:
€ 91,62 aan parkeerkosten;
€ 1.708,02 voor de weggenomen laptop;
€ 148,00 voor de weggenomen zonnebril, en
€ 128,50 voor een hotelovernachting.
Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep hoofdelijk toegewezen tot een bedrag van € 148,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 mei 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
De benadeelde partij heeft te kennen gegeven de gehele vordering in hoger beroep te handhaven.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat aan de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade is toegebracht. De zonnebril (post III) van de verdachte is als gevolg van de auto-inbraak weggenomen. Uit het verzoek tot schadevergoeding volgt dat de benadeelde partij de zonnebril een jaar vóór het bewezenverklaarde feit heeft aangeschaft. Het hof zal, zoals door de raadsvrouw is bepleit, rekening houden met de waardevermindering als gevolg van de afschrijving van de zonnebril en zal uitgaan van de dagwaarde van de zonnebril. Het hof schat de waarde van de zonnebril naar billijkheid op € 118,40 (aanschafprijs van € 148,00 met een afschrijving van 20%). De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is. Voor het overige dient de vordering van de benadeelde partij te worden afgewezen.
Het hof stelt ten aanzien van de parkeerkosten (post I) vast dat de gevorderde post geen rechtstreekse schade betreft van het bewezenverklaarde, zodat de benadeelde partij om die reden niet-ontvankelijk zal worden verklaard op dit onderdeel van de vordering.
Het hof stelt ten aanzien van de weggenomen laptop (post II) vast dat uit de vordering tot schadevergoeding volgt dat de factuur voor de aanschaf van een nieuwe laptop is gericht aan [benadeelde 3] en niet aan de benadeelde partij [benadeelde 1] , zodat het hof vaststelt dat het niet de benadeelde partij [benadeelde 1] is geweest die deze schade heeft geleden. Deze post zal het hof derhalve afwijzen.
Het hof is voorts van oordeel dat voor de overige schadepost, te weten de hotelovernachting (post IV), de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren, aangezien de vordering op dit punt onvoldoende is onderbouwd en de benadeelde partij ook niet ter terechtzitting van het hof aanwezig was om de vordering nader toe te lichten. Het alsnog in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij om de vordering nader te onderbouwen op dit onderdeel, zou leiden tot aanhouding van de strafzaak, die voor het overige geheel is afgerond. Het hof acht dat niet opportuun. Het hof zal daarom bepalen dat de vordering voor dat deel niet-ontvankelijk is en dat de benadeelde partij dat deel van haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Het toe te wijzen bedrag zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 mei 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof stelt vast dat verdachte het bewezenverklaarde feit samen met een ander heeft gepleegd. Nu verdachte en zijn mededader samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelde partij hoofdelijk (naar burgerlijk recht) aansprakelijk voor de totale schade.
Het hof zal de verdachte, die als de in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij, tot op heden begroot op nihil. Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest door de benadeelde partij nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde 1] is toegebracht tot een bedrag van € 118,40. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte hoofdelijk de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 mei 2020 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de straf en de beslissingen op de vordering benadeelde partij [benadeelde 1] en doet in zoverre opnieuw recht:
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
10 (tien) weken;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het bewezenverklaarde, voor zover betrekking hebbend op onderdeel III (de zonnebril), tot het bedrag van
€ 118,40 (zegge: honderdachttien euro en veertig cent)als vergoeding van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 mei 2020 tot aan de dag der voldoening en wijst de vordering met betrekking tot dit onderdeel voor het meerdere af;.
wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van € 1.737,62 (duizend zevenhonderdzevenendertig euro en tweeënzestig cent), voor zover betrekking hebbend op onderdeel II (de laptop), aan materiële schade af;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering voor zover deze ziet op de parkeerkosten (post I);
verklaart de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte hoofdelijk de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 118,40 (zegge: honderdachttien euro en veertig cent)als vergoeding van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 mei 2020 tot aan de dag der voldoening, en bepaalt dat
gijzelingvoor de duur van ten hoogste
2 (twee) dagenkan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid van de schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt;
bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Aldus gewezen door:
mr. G.J. Schiffers, voorzitter,
mr. W.F. Koolen en mr. G.C. Bos, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. E.C.M. van der Valk, griffier,
en op 22 juni 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.