In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 17 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, zittingslocatie Maastricht, van 21 januari 2021. De verdachte, geboren in 1998 en wonende te [adres], was aangeklaagd voor twee overtredingen van de Wegenverkeerswet 1994, gepleegd op 6 augustus 2019 te Heerlen. De eerste overtreding betrof een schending van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet, terwijl de tweede overtreding betrekking had op artikel 8, derde lid, onderdeel b van dezelfde wet.
Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan. De verdachte is veroordeeld tot een geldboete van € 650,00 en 13 dagen hechtenis. Daarnaast is de verdachte voor de duur van 180 dagen ontzegd bevoegdheid motorrijtuigen te besturen. Het hof heeft bepaald dat een gedeelte van de bijkomende straf van ontzegging niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit. Tevens is bepaald dat de tijd waarin het rijbewijs van de verdachte is ingevorderd of ingehouden, in mindering zal worden gebracht op de duur van de bijkomende straf.
Deze uitspraak is gedaan door de enkelvoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof en is mondeling uitgesproken op de openbare terechtzitting. De zaak is gepubliceerd in verband met een ingesteld cassatieberoep.