[appellant] heeft als getuige onder meer verklaard:
“Het finaal verrekenbeding is op 3 augustus 2010, of tijdens enig ander gesprek met [geïntimeerde 2] , niet aan de orde geweest. Ook is niet aan de orde geweest dat naar Belgisch recht de mogelijkheid van een optioneel finaal verrekenbeding bestond. Evenmin is aan de orde geweest dat hierover onzekerheid bestond. Ik heb ook niet gezegd dat ik mijn huwelijkse voorwaarden niet wilde wijzigen.”
Getuige [persoon D] heeft onder meer verklaard:
“Op 3 augustus 2010 ben ik met [appellant] bij [geïntimeerde 2] geweest om de stukken die hij had uitgewerkt te bespreken. In dat gesprek is de toenmalige situatie van de huwelijkse voorwaarden besproken. Er werden geen wijzigingen noodzakelijk geacht door de notaris. [persoon A] vertrouwt op zijn adviseur. Ik zelf heb mij aan de zijlijn gehouden, omdat het Belgisch erfrecht niet mijn expertise is. Het gesprek ging verder over de wijze van het aanwenden van de erfenis. We gingen naar buiten met het gevoel dat alles goed geregeld was en er geen problemen waren. (…)
In het gesprek van 3 augustus 2010 is er niet over gesproken dat naar Belgisch recht iets zou moeten worden geregeld met betrekking tot de huwelijkse voorwaarden. De term “optioneel” is mij uit dat gesprek niet bekend. [geïntimeerde 2] heeft uitdrukkelijk gezegd dat deskundig advies uit België niet nodig was. Dit heeft hij ook al in het eerste gesprek gezegd.”
Getuige [geïntimeerde 2] heeft onder meer verklaard (met verbetering van enkele tikfouten):
“ [appellante + persoon A] wendden zich, via hun advocaat, tot mijn kantoor voor het opmaken van testamenten. De vraag was of ik kon zorgen dat er testamenten kwamen. [appellant] had kinderen uit een eerder huwelijk. De verhouding ten aanzien van de kinderen moest worden vastgelegd. Omstreeks mei 2010 heb ik met [persoon D] , de advocaat van [persoon A] , gesproken. Mijn collega [persoon G] werd vervolgens benaderd met de vraag of er snel testamenten konden worden opgemaakt omdat [appellante + persoon A] voor lange tijd met vakantie zouden gaan. Ikzelf was op vakantie maar heb met [persoon G] hier wel telefonisch contact over gehad. (…) Na terugkeer van vakantie heb ik contact gehad met [persoon D] en het echtpaar [appellante + persoon A] . Er is in een gesprek in aanwezigheid van [persoon D] en het echtpaar [appellante + persoon A] gesproken over de verrekenbedingen die waren opgenomen in de huwelijkse voorwaarden en de consequenties van de gemaakte keuzes. Er is gesproken over de mogelijkheid van wijziging en de procedure die daarvoor gevolgd moest worden. Ik heb hen ook uitgelegd wat mijn motivering was om in dit geval niet tot wijziging over te gaan. De reden hiervoor was onder meer dat het periodiek verrekenbedding niet was uitgevoerd. Dat zou betekenen dat er een vaststellingsovereenkomst tussen de echtelieden zou moeten worden gesloten. Als [appellant] afstand van haar aanspraak zou doen, zou dat betekenen dat er sprake was van een schenking. Dit had weer consequenties voor de verhouding tot haar kinderen en hun erfrechten. Een van de redenen om niet te adviseren tot het opnemen van een optioneel verrekenbeding is, in geval van twee gelijkwaardige vermogens, zoals in het onderhavige geval, dat liet belastingtechnisch gezien niet veel uitmaakt. Daar kwam bij dat er in België procedures liepen van de Vlaamse Belastingdienst die het beding ter discussie stelde. Deze redenen heb ik uitgelegd aan de echtelieden [appellante + persoon A] . (…) Ik heb vervolgens concept testamenten gemaakt ter vervanging van de “noodtestamenten”. Deze zijn op 19 augustus 2010 verstuurd naar het echtpaar [appellante + persoon A] en [persoon D] . Daar werd vooralsnog niet op gereageerd; na aanmaning door mij op 22 november 2010 zijn de concepten pas op 8 december 2010 door de echtelieden [appellante + persoon A] op kantoor, in mijn bijzijn, ondertekend. Bij het passeren van de testamenten is de inhoud besproken en is teruggekomen op de huwelijkse voorwaarden. Als mij wel de opdracht tot het wijzigen van de huwelijkse voorwaarden was verstrekt dan had ik onderzoek moeten doen naar de afzonderlijke vermogens en dan was de onderlinge verhouding tussen de echtelieden [appellant] vastgelegd in een overeenkomst en deze vaststellingsovereenkomst had de basis gevormd voor de nieuw te maken huwelijkse voorwaarden. (…)”
De getuigen [persoon E] en [persoon F] zijn eerst na het overlijden van [persoon A] bij deze aangelegenheid betrokken geraakt, zodat zij over de inhoud van het overleg tussen partijen in de tweede helft van 2010 niet uit eigen waarneming hebben kunnen verklaren.