ECLI:NL:GHSHE:2022:2912

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 augustus 2022
Publicatiedatum
23 augustus 2022
Zaaknummer
200.286.433_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake wanprestatie rijschoolhouder en inspanningsverplichting

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant] tegen [geïntimeerde], een rijschoolhouder. [Appellant] heeft tussen januari en augustus 2018 rijlessen gevolgd bij [geïntimeerde] en heeft op 3 augustus 2018 het praktijkexamen bij het CBR afgelegd, maar dit niet gehaald. [Appellant] stelt dat [geïntimeerde] wanprestatie heeft gepleegd door hem rijlessen te laten volgen terwijl hij niet over de vereiste rijvaardigheid beschikte om te slagen voor het examen. Hij vordert een schadevergoeding van € 3.356,40, bestaande uit kosten voor de tussentijdse toets, rijlessen en het rijexamen.

De kantonrechter heeft in het vonnis van 7 oktober 2020 geoordeeld dat [geïntimeerde] oneigenlijk gebruik heeft gemaakt van het rijexamen, maar heeft de overige vorderingen van [appellant] afgewezen. In hoger beroep heeft [appellant] twee grieven aangevoerd, gericht tegen de afwijzing van zijn vordering met betrekking tot de rijlessen en de proceskostencompensatie. Het hof heeft vastgesteld dat er geen grieven zijn gericht tegen de toewijzing van de kosten voor het rijexamen.

Het hof heeft geoordeeld dat [appellant] onvoldoende heeft onderbouwd dat de rijlessen van onvoldoende kwaliteit waren en dat [geïntimeerde] niet onrechtmatig heeft gehandeld door de lessen voort te zetten. De vordering van [appellant] is afgewezen en hij is veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter voor zover dit aan het oordeel van het hof is onderworpen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.286.433/01
arrest van 23 augustus 2022
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna aan te duiden als [appellant],
advocaat: mr. J.H.M. Verstraten te Tegelen,
tegen
[geïntimeerde] h.o.d.n. Motorrijschool [[X]],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde],
advocaat: mr. H.H.G. Theunissen te Leusden,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 19 januari 2021 in het hoger beroep van het door de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, onder zaaknummer 8278255 / CV EXPL 20-186 gewezen vonnis van 7 oktober 2020.

5.Het verloop van de procedure

5.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenarrest van 19 januari 2021 waarbij het hof een mondelinge behandeling na aanbrengen heeft gelast;
- het proces-verbaal van deze mondelinge behandeling van 1 maart 2021, waar partijen geen minnelijke regeling hebben bereikt en de zaak naar de rol is verwezen voor memorie van grieven;
- de memorie van grieven met als producties 1 tot en met 4 het procesdossier van de eerste aanleg;
- de memorie van antwoord.
5.2.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de gefourneerde stukken van de eerste aanleg. Daartoe behoren geen aantekeningen of een proces-verbaal van de in eerste aanleg gehouden mondelinge behandeling.

6.De beoordeling

6.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
[appellant] heeft tussen 18 januari 2018 en augustus 2018 autorijlessen afgenomen bij [geïntimeerde].
Op 20 februari 2018 heeft [appellant] een tussentijdse toets afgelegd bij het Centraal Bureau voor Rijvaardigheid (hierna CBR). Hierin is, voor zover van belang, het volgende opgenomen:
Onvoldoende examenonderdelen / toetsadviezen
Bijzondere manoeuvres Kijken, beheersing
Gedrag nabij en op kruispunten Kijkstructuur
Inhalen – zijdelingse verplaatsing Plaats
Invoegen – uitvoegen Plaats, beheersing
Rijden op rechte en bochtige Beheersing
weggedeelten
Algemeen toetsadvies Melding na toets, beheersing, verkeerstaak
(…)
Overige informatie
Bijzondere opmerking Melding na toets, beheersing in combinatie
met verkeerstaak. Ogentest onvoldoende,
geeft zelf aan met linkeroog 60% zicht te hebben
Bijzondere opmerking wegens Negatieve ogentest
Instructeur meegereden
Resultaat van de ogentest Niet goed
(…)’
Kort na deze tussentijdse toets is [appellant] overgegaan van een handgeschakelde auto naar een automaat om zijn lessen mee te vervolgen.
Op 3 augustus 2018 heeft het praktijkexamen bij het CBR plaatsgevonden. [appellant] heeft dit examen niet gehaald. Hierin is, voor zover van belang, het volgende opgenomen:
Onvoldoende examenonderdelen / toetsadviezen
Gedrag nabij en op kruispunten Kijkgedrag
Gedrag nabij en op kruispunten Plaats op weg/van handeling
Gedrag nabij en op kruispunten Rijklaar maken en bediening/beheersing
Inhalen – zijdelingse verplaatsing Kijkgedrag
Inhalen – zijdelingse verplaatsing Rijklaar maken en bediening/beheersing
Invoegen – uitvoegen Kijkgedrag
Rijden op rechte en bochtige Plaats op de weg/van handeling
weggedeelten
Rijden op rechte en bochtige Rijklaar maken en bediening/beheersing
weggedeelten
Overige informatie
Automaat
Bijzondere opmerkingen Kandidaat, [appellant] geeft aan meer dan 120 rijlessen te hebben gehad. [appellant] heeft het voertuig met name in de bochten en bij het afslaan niet onder controle. [appellant] heeft heel veel moeite met zijn motoriek. Niet alleen de fijne maar ook zeker zijn grove motoriek werkt nadelig bij het afslaan.
Graag advies via DPR.
Bijzondere opmerking wegens Opvallend afwijkend (rij)gedrag
Instructeur meegereden
Resultaat van de ogentest Goed
(…)’
6.2.1.
In de onderhavige procedure heeft [appellant] kort gezegd gevorderd te bepalen dat sprake is van wanprestatie zijdens [geïntimeerde] en dat [geïntimeerde] zal worden veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 3.356,40 vermeerderd met de proceskosten. De vordering bestaat uit een bedrag van € 179,00, zijnde de kosten voor de tussentijdse toets, een bedrag van € 2.948,40 zijnde de kosten voor de rijlessen en een bedrag van € 229,00 zijnde de kosten voor het rijexamen.
6.2.2.
Aan deze vordering heeft [appellant], kort samengevat, ten grondslag gelegd dat [geïntimeerde] wanprestatie jegens hem heeft gepleegd. Hij heeft onder andere gesteld nog lang niet over de vereiste rijvaardigheid te beschikken die nodig was om voor het examen te kunnen slagen terwijl hij daarvoor wel is aangemeld.
6.2.3.
[geïntimeerde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
6.2.4.
In het bestreden vonnis van 7 oktober 2020 heeft de kantonrechter geoordeeld dat [geïntimeerde] oneigenlijk gebruik heeft gemaakt van het rijexamen, namelijk niet met het doel om [appellant] te laten slagen. De kosten die [appellant] hiervoor heeft gemaakt, zijnde € 229,00, worden toegewezen en [geïntimeerde] is veroordeeld om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [appellant] dit bedrag te betalen. De vordering wordt voor het overige afgewezen. De proceskosten heeft de kantonrechter gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
6.3.
[appellant] heeft in hoger beroep twee grieven aangevoerd. [appellant] heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis, tot het alsnog toewijzen van zijn vorderingen en het veroordelen van [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties.
In de memorie van antwoord heeft [geïntimeerde] geconcludeerd tot het bekrachtigen van het bestreden vonnis. Hij verzoekt de vorderingen af te wijzen en [appellant] te veroordelen in de kosten van beide instanties.
6.4.
Het hof stelt vast dat geen (incidentele) grief is gericht tegen de beslissing van de kantonrechter om [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van € 229,00. [geïntimeerde] heeft expliciet aangegeven geen incidenteel hoger beroep hiertegen in te stellen. Er is evenmin een grief gericht tegen de afwijzing van de gevorderde kosten voor de tussentijdse toets.
Het hof verstaat de omvang van het hoger beroep daarom aldus - en zo heeft ook [geïntimeerde] de omvang van het hoger beroep verstaan - dat deze beide beslissingen van de kantonrechter niet worden bestreden.
6.5.
Grief 1 is gericht tegen de overweging van de kantonrechter onder 4.4 van het bestreden vonnis, inhoudende dat de vordering van [appellant] ten aanzien van de rijlessen dient te worden afgewezen. In deze overweging heeft de kantonrechter geoordeeld dat [appellant] onvoldoende heeft onderbouwd dat de lessen van onvoldoende kwaliteit waren.
[appellant] stelt onder punt 15 van de memorie van grieven dat hij niet heeft gesteld dat [geïntimeerde] de rijvaardigheden verkeerd heeft aangeleerd. [appellant] stelt in hoger beroep dat [geïntimeerde] onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld door de rijlessen aan [appellant] voort te zetten, wetende dat [appellant] zijn rijbewijs niet zou kunnen behalen. Van hem als rijschoolhouder mag volgens [appellant] worden verwacht dat hij zijn werkzaamheden zou staken en [appellant] zou behoeden voor extra onnodige kosten, nu hij van mening was dat [appellant] niet geschikt was om het rijbewijs te halen.
Subsidiair stelt [appellant] dat [geïntimeerde] ongerechtvaardigd is verrijkt door hem binnen de hiervoor geschetste context rijlessen te laten afnemen en betalen.
6.6.
[geïntimeerde] betwist het gestelde (onrechtmatig) handelen. [geïntimeerde] geeft aan nooit te hebben gesteld dat bij [appellant] sprake was van een lichamelijke en/of geestelijke ongeschiktheid tot het besturen van een motorvoertuig. Het is ook niet aan hem om een dergelijk oordeel te geven; dit is voorbehouden aan het CBR, aldus [geïntimeerde]. [geïntimeerde] zegt [appellant] meermalen te hebben aangegeven dat het voor hem lastig zou worden om een rijbewijs te halen en is van mening dat [appellant] in staat moet zijn om uiteindelijk zijn rijbewijs te behalen, maar dan wel met behulp van heel veel lesuren.
6.7.
Naar het oordeel van het hof slaagt grief 1 niet. De stelling dat [geïntimeerde] wist dat [appellant] niet kan slagen voor het rijbewijs, is betwist, niet (voldoende) nader onderbouwd en ook niet ten bewijze aangeboden. Zo is gesteld noch gebleken dat het CBR tot het oordeel is gekomen dat sprake was van een lichamelijke of geestelijke ongeschiktheid tot het besturen van een motorvoertuig. Dat [appellant] niet in staat zou zijn het rijbewijs te halen, blijkt evenmin uit de handelwijze van [appellant] nadat partijen uiteen waren gegaan. Het hof wijst op de volgende, niet bestreden overweging van de kantonrechter:
“(…) Ook nu – na minimaal 30 lessen bij [rijschool [Y]], en inmiddels een totaal van 190 lessen bij drie rijscholen – vindt de huidige [rijschool [Y]] dat [appellant] nog lang niet klaar is voor een examen. Kennelijk heeft [appellant] voor het behalen van het rijexamen – hoewel volgens [rijschool [Y]] niet onmogelijk – ruim meer dan het gemiddeld aantal lessen die er voor staan nodig. (…)”
Om diezelfde reden treft ook geen doel het door [appellant] aan [geïntimeerde] gemaakte verwijt dat deze hem als een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot, vanwege zijn kennelijke ongeschiktheid daartoe niet langer rijlessen had mogen laten volgen en betalen.
Het subsidiaire beroep op ongerechtvaardigde verrijking wijst het hof eveneens af nu de daarvoor gestelde wetenschap van [geïntimeerde] in rechte niet komt vast te staan.
6.8.
Grief 2, gericht tegen de beslissing om de proceskosten te compenseren, bevat kort gezegd het betoog van [appellant] dat de rechtbank [geïntimeerde] reeds wegens de toekenning van het bedrag van € 229,00 aan kosten voor het rijexamen, had moeten veroordelen in de proceskosten van de eerste aanleg. Met dit betoog miskent [appellant] evenwel dat de mate waarin iemand in het ongelijk wordt gesteld, met name wordt bepaald door de mate waarin vorderingen worden toegewezen dan wel door een vergelijking van het dictum (in de uitspraak) met het petitum (in de inleidende dagvaarding). Deze grief heeft voor het overige geen zelfstandige betekenis en slaagt dan ook evenmin.
6.9.
[appellant] wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het hoger beroep veroordeeld. Het verzoek van [geïntimeerde] om [appellant] te veroordelen in de kosten van beide instanties wordt afgewezen. Dit verzoek is niet onderbouwd en bovendien mag het hoger beroep niet tot een voor [appellant] ongunstiger resultaat leiden (verbod van "reformatio in peius").

7.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep voor zover dit aan het oordeel van het hof is onderworpen;
veroordeelt [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] op € 332,00 aan griffierecht en op € 1.574,00 aan salaris advocaat;
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.G.W.M. Stienissen, J.M.H. Schoenmakers en G.J.S. Bouwens en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 23 augustus 2022.
griffier rolraadsheer