6.1.In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
6.1.1.Eind september 2016 hebben partijen een overeenkomst (hierna: de overeenkomst) gesloten, waarin onder meer is opgenomen dat de werkzaamheden van [de B.V.] bestaan uit het uitwerken van de renovatie, het aanbesteden en het directievoeren tijdens de bouw en de oplevering tegen een architectenhonorarium van € 10.662,40 (exclusief BTW en 6% algemene bureaukosten). Verder is in de overeenkomst opgenomen dat het honorarium van alle fasen zal worden aangepast (plus of min) naar rato van de bouwsom in bijgesloten bijlage 1.
6.1.2.Op de overeenkomst zijn de algemene voorwaarden consument-architect (CR2013, productie 2 bij dagvaarding) van toepassing, waarin onder meer het volgende is opgenomen:
“Een toerekenbare tekortkoming wil hier zeggen, een tekortkoming die een goed en zorgvuldig handelend architect kan en behoort te vermijden. Dit met inachtneming van normale oplettendheid en de voor de opdracht vereiste vakkennis en middelen.”
6.1.3.Op 1 maart 2017 is op initiatief van [de B.V.] een overeenkomst van aanneming van werk tot stand gekomen tussen [appellant] en de [de aannemer] . De overeengekomen aanneemsom bedraagt € 225.994,84. De start van de bouw zal uiterlijk plaatsvinden op 6 maart 2017 en de termijn waarbinnen het werk moet worden opgeleverd bedraagt 75 werkbare werkdagen. Bovendien is er op het project een onderhoudstermijn van toepassing van drie maanden, aansluitend op de opleveringsdatum van het werk. Voorts is in het bestek onder 00.02.42 – met verwijzing naar paragraaf 42 van de toepasselijke uniforme administratieve voorwaarden 2012 (hierna te noemen: UAV) – opgenomen dat er bij een te late oplevering een korting geldt van € 75,- per dag dat de oplevering te laat is.
6.1.4.Tijdens de bouwvergadering van 28 maart 2017 is een sanitairlijst overgelegd. Op basis van deze sanitairlijst heeft [de aannemer] een offerte uitgebracht voor het leveren en installeren van sanitair.
6.1.5.Op 25 april 2017 stuurt [appellant] [de bouwkundig ingenieur] (bouwkundig ingenieur van [de B.V.] ) een e-mailbericht met betrekking tot de opleveringsdatum. [de bouwkundig ingenieur] bevestigt in een e-mailbericht van diezelfde datum dat de door [appellant] vermelde opleveringsdatum van 23 juni 2017 juist is.
6.1.6.Op een per e-mail van 6 april 207 gestelde vraag van [appellant] of [de B.V.] adviseert om in te gaan op de offerte van [de aannemer] met betrekking tot het sanitair, antwoordt [de bouwkundig ingenieur] :
“Uiteraard, om genoemde redenen. Weet wel dat de internetprijzen laag zijn, daar kan geen loodgieter tegen op. Dat de internetprijzen laag zijn heeft ook een reden, alleen fabrieksgarantie, geen support, zonder alle benodigdheden voor installatie.”(producties 9-10 bij conclusie van antwoord). [appellant] is niet ingegaan op de offerte van [de aannemer] , maar heeft zelf het sanitair ingekocht. De ingekochte kranen bleken evenwel niet juist. Een e-mailbericht van 1 juni 2017 van [de bouwkundig ingenieur] aan [appellant] houdt, naar door [appellant] onbetwist is gesteld, in:
“Voor wat betreft de stelpost sanitair heb ik aangegeven dat je de offerte van de installateur zou kunnen aanhouden bij het bestellen (…)”.
6.1.7.In een e-mailbericht van 19 juni 2017 schrijft [appellant] onder meer aan [de B.V.] dat hij [de B.V.] in gebreke stelt in verband met onzorgvuldig en niet adequaat handelen en het niet uitvoeren van taken. [appellant] schrijft dat hij de betalingen opschort, omdat een deel van de overeenkomst niet is nagekomen. Tot slot meldt [appellant] dat hij openstaat voor een gesprek om tot een vergelijk te komen.
6.1.8.Op 23 juni 2017 heeft een opname van het werk plaatsgevonden. In het betreffende door [de bouwkundig ingenieur] opgestelde proces-verbaal is opgenomen dat de begane grond, de kelder en het buitenwerk niet opgeleverd zijn, omdat deze niet gereed waren. Voor het overige is het werk wel opgeleverd en goedgekeurd, behoudens 43 restpunten.
6.1.9.Op 11 juli 2017 heeft opnieuw een opname van (een deel van) het werk plaatsgevonden. In het betreffende door [de bouwkundig ingenieur] opgestelde proces-verbaal is onder meer opgenomen dat het werk is opgeleverd en goedgekeurd, behoudens 52 restpunten.
6.1.10.Op 21 juli 2017 heeft [de bouwkundig ingenieur] aan [de aannemer] een e-mailbericht gestuurd, waarin onder meer het volgende is vermeld:
“(…) Tevens is er weinig actie aan de [straatnaam] terwijl [appellant 1] en [appellante 2] met hun gezin bivakkeren in een half afgerond huis. Daardoor zijn wij genoodzaakt gebruik te maken van de korting vlgs bestek a € 75,00 per dag ingaande vanaf vandaag. [appellant 1] heeft ook een deadline aangeven, alle(!) restpunten dienen binnen 14 dagen (voordat zij op vakantie gaan) afgerond te zijn. (…)”.
6.1.11.Op 5 december 2017 stuurt [appellant] een e-mailbericht naar [de bouwkundig ingenieur] en [de aannemer] met de stand van zaken, waaronder een aantal zaken die nog gedaan en/of hersteld moeten worden. Tevens vraagt [appellant] in dit e-mailbericht aan [de bouwkundig ingenieur] tot welk bedrag de boeteclausule is opgelopen. In zijn reactie van 8 december 2017 bericht [de bouwkundig ingenieur] aan [appellant] (en cc aan [de aannemer] ) onder meer hoe bepaalde zaken en/of hersteld moeten worden en dat het werk tijdig is opgeleverd getuige het proces-verbaal van oplevering, zodat korting contractueel niet van toepassing is.
6.1.12.In het bestek is onder 42.35 (droogbouw dekvloeren) onder meer opgenomen dat de ondergrond ‘vlak en strak’ moet zijn. Verder is opgenomen dat de secundaire vloer binnen (de estrichvloeren) volgens de afwerkstaat tussen de bestaande plinten aangebracht moet worden.
6.1.13.[appellant] heeft met een beroep op opschorting en verrekening in verband met de door hem geleden schade factuurbedragen van [de B.V.] van in totaal € 7.934,03 onbetaald gelaten, ondanks diverse aanmaningen zijdens [de B.V.] .
6.1.14.Bij brief van 20 maart 2018 heeft (de gemachtigde van) [appellant] [de B.V.] erop gewezen dat zij volgens [appellant] tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst als gevolg waarvan hij schade heeft geleden. Tevens wordt [de B.V.] in deze brief gesommeerd om deze schade te vergoeden.
6.1.15.[appellant] heeft een procedure geëntameerd bij de Raad van Arbitrage voor de Bouw tegen [de aannemer] . [appellant] vordert in die procedure een bedrag van € 68.638,70. Bij scheidsrechtelijk vonnis van 26 juli 2021 is [de aannemer] veroordeeld tot betaling van € 3.663,86, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 juli 2019, alsmede in de proceskosten van [appellant]
6.1.16.[appellant] is ook een procedure gestart tegen [het schildersbedrijf] . In deze procedure vordert [appellant] vervangende schadevergoeding voor alle in het schilderwerk aangetroffen gebreken, begroot op € 16.015,08. Deze procedure heeft nog niet tot een uitspraak geleid.
De procedure in eerste aanleg
6.2.1.In de onderhavige procedure vordert [de B.V.] in conventie – kort samengevat – betaling van € 7.934,03 en € 771,70 aan buitengerechtelijke kosten, beide te vermeerderen met de wettelijke rente, alsmede de proces- en nakosten.
6.2.2.Aan deze vordering heeft [de B.V.] ten grondslag gelegd dat [appellant] op grond van de overeenkomst gehouden is het openstaande en gevorderde bedrag van
€ 7.934,03 te betalen.
6.2.3.[appellant] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
6.2.4.[appellant] vordert in reconventie – kort samengevat – betaling van
€ 57.181,80, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 27 maart 2018, alsmede de proceskosten.
6.2.5.[de B.V.] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
6.2.6.In het tussenvonnis van 4 april 2018 heeft de kantonrechter een comparitie van partijen gelast.
6.2.7.In het tussenvonnis van 10 oktober 2018 heeft de kantonrechter in reconventie een deskundigenonderzoek gelast en partijen in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de persoon van de deskundige, de aan deze voor te leggen vragen en de omvang van het te storten voorschot.
6.2.8.In het tussenvonnis van 19 december 2018 heeft de kantonrechter naar aanleiding van het verzoek van [appellant] om de vraagstelling aan de deskundige aan te vullen met een vraag over de advies verkoopprijzen voor schakelaars, dimmers, wandcontactdozen, CAI-materiaal en UTO-kabels overwogen dat de kantonrechter dit verzoek niet zal honoreren. In het tussenvonnis van 10 oktober 2018 heeft de kantonrechter geoordeeld dat [appellant] op dit punt – in het licht van het door [de B.V.] gevoerde verweer – niet aan zijn stelplicht heeft voldaan. Voorts heeft de kantonrechter twee suggesties van [appellant] ten aanzien van de vraagstelling (2.5 en 2.8) overgenomen en de deskundige benoemd.
6.2.9.In het eindvonnis van 1 juli 2020 heeft de kantonrechter geoordeeld dat de schadevergoedingsvordering van [appellant] toewijsbaar is tot een bedrag van
€ 14.464,20. De door [de B.V.] in conventie gevorderde betaling van het restantloon van
€ 7.934,03 is hiermee verrekend, zodat in conventie de vordering is afgewezen en in reconventie een bedrag van € 6.530,17 is toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente. In conventie heeft de kantonrechter de proceskosten gecompenseerd en in reconventie is [de B.V.] veroordeeld in de proceskosten.
De procedure in hoger beroep