In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 18 juli 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, locatie Roermond, van 24 maart 2016. Het hoger beroep betreft de vordering ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, waarbij het wederrechtelijk verkregen voordeel van de betrokkene is vastgesteld op € 26.051,37. De betrokkene, geboren in 1968, heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld. Tijdens de zitting heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof het vonnis van de politierechter zal bevestigen, terwijl de verdediging heeft betoogd dat de ontnemingsvordering afgewezen moet worden omdat er geen eerdere oogsten zijn geweest. Het hof heeft echter geoordeeld dat er voldoende bewijs is voor meerdere eerdere oogsten, gebaseerd op de bevindingen van de politie en rapporten van het Openbaar Ministerie.
Het hof heeft vastgesteld dat de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten uit hennepteelt, waarbij het hof de opbrengst en kosten heeft berekend. De totale opbrengst van de hennepkwekerij werd geschat op € 9.544,80, met kosten van € 749,46, wat resulteert in een netto wederrechtelijk verkregen voordeel van € 8.795,34 per oogst. Het hof heeft het voordeel verdeeld tussen de betrokkene en zijn broer, waarbij ieder de helft toebedeeld kreeg. Uiteindelijk heeft het hof de verplichting opgelegd aan de betrokkene om € 13.193,01 aan de Staat te betalen ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, en het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan.