ECLI:NL:GHSHE:2022:2893

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
1 juni 2022
Publicatiedatum
22 augustus 2022
Zaaknummer
20-000998-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Oost-Brabant inzake vuurwapens en verkeersdelicten

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 1 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 12 april 2021. De verdachte, geboren in 1977 en thans verblijvende in het Huis van Bewaring te Grave, was eerder door de politierechter veroordeeld voor het voorhanden hebben van vuurwapens van categorie III, het weigeren van medewerking aan een bevolen bloedonderzoek, en het besturen van een motorrijtuig terwijl hem dat was ontzegd. De politierechter had hem een gevangenisstraf van 6 weken opgelegd. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, die heeft gevorderd dat het hof het vonnis zal bevestigen, met uitzondering van de opgelegde straf. De verdediging heeft primair bepleit dat de verdachte vrijgesproken dient te worden van het voorhanden hebben van vuurwapens, maar heeft de bewezenverklaring van de andere feiten niet betwist. Het hof heeft de argumenten van de verdediging overwogen, maar oordeelt dat de verdachte zich in meer of mindere mate bewust was van de aanwezigheid van de wapens en munitie in de bestelbus.

Het hof heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 weken en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 9 maanden. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, en de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De beslissing is gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Wegenverkeerswet 1994.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000998-21
Uitspraak : 1 juni 2022
TEGENSPRAAK (ex artikel 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, locatie ’s-Hertogenbosch, van 12 april 2021, in de strafzaak met parketnummer 01-865126-18 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag] 1977,
thans uit anderen hoofde verblijvende in het Huis van Bewaring te Grave,
door de raadsvrouw ter terechtzitting in hoger beroep als postadres opgegeven: [adres] .
Hoger beroep
De verdachte is bij vonnis waarvan beroep door de politierechter ter zake van het onder feit 1 tenlastegelegde (‘het voorhanden hebben van vuurwapens van categorie III en het voorhanden hebben van munitie, meermalen gepleegd), het onder feit 2 tenlastegelegde (‘het weigeren van medewerking aan een bevolen bloedonderzoek te verlenen, terwijl het vermoeden bestond dat hij onder invloed van een stof als bedoeld in artikel 8, eerste of vijfde lid van de Wegenverkeerswet 1994 verkeerde’) en het onder feit 3 tenlastegelegde (‘het besturen van een motorrijtuig, terwijl hem het besturen van motorrijtuigen bij rechterlijke uitspraak was ontzegd’) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 weken met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd een gevangenisstraf voor de duur van 6 weken met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht en een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 6 maanden
(het hof begrijpt dat de advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, met uitzondering van de opgelegde straf en opnieuw rechtdoende de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 weken alsmede een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 6 maanden).
De raadsvrouw heeft primair bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder feit 1 tenlastegelegde. De verdediging heeft de bewezenverklaring van het onder feit 2 en feit 3 tenlastegelegde niet betwist en heeft zich op dat punt gerefereerd aan het oordeel van het hof. Subsidiair heeft de raadsvrouw een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich, onder aanvulling van de gronden waarop dit berust, met het beroepen vonnis, behalve voor wat betreft de opgelegde straf en de strafmotivering.

Aanvulling bewijsmiddelen.

De door de rechtbank tot het bewijs gebezigde bewijsmiddelen worden aangevuld met:
Pagina 3 vonnis, proces-verbaal van bevindingen, p. 57, 58, 59 wordt na “…Wegenverkeerswet 1994.” en voor “Ik zag dat er …” ingevoegd:
Ik, [verbalisant] , heb gevraagd aan de bijrijder [medeverdachte] om uit te stappen, omdat het voertuig in beslag was genomen. Ik zag dat [medeverdachte] de bestelbus verliet.
Ik, verbalisant [verbalisant] , zag tussen de bijrijdersstoel en bestuurdersstoel enkele plastic tassen en een rugzak liggen. (…) Wij hebben de aangetroffen goederen, de zaklampen, handschoenen betonschaar en breekijzer aangemerkt als inbrekerswerktuig. Ik, [verbalisant] , heb vervolgens verder onderzoek gedaan in de bestelbus en trof in de linker portier in het deurvak een zwarte bivakmuts aan.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte, voor zover inhoudende als verklaring van [medeverdachte] , pagina 128-133 van het politiedossier:
p. 130
V: In de bus zijn vuurwapens aangetroffen. Van wie zijn die?
A: Geen idee, in ieder geval niet van mij.
V: Jij zat vlak bij de tas, waarin die wapens zijn aangetroffen.
A: Er lagen meerdere tassen. Ik heb er mijn tas ook bijgelegd, een gele Jumbo tas.
p. 131
V: De spullen die in de auto lagen toen jij werd aangehouden, lag dat al in de auto toen jij instapte?
A: Alles lag er al in, behalve wat van mij was.
Bespreking van het verweer van de verdediging
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte wegens onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dient te worden vrijgesproken van hetgeen onder feit 1 ten laste is gelegd. Daartoe is het navolgende aangevoerd.
De verdachte heeft geen wetenschap gehad ten aanzien van de in de gehuurde bestelbus aanwezige vuurwapens en munitie. De verdachte maakte immers slechts gebruik van de bestelbus, maar deze was niet zijn eigendom. Volgens de verdediging kan hierdoor niet worden uitgesloten dat er, naast de verdachte, ook andere personen over de gehuurde bestelbus beschikten en tevens hierin hebben gereden. Het feit dat de verdachte als enige de sleutel van de bestelbus in zijn bezit had, maakt dit niet anders omdat ook [medeverdachte] zich in de bestelbus heeft bevonden.
Voorts is volgens de verdediging ook niet vast komen te staan dat de gehuurde bestelbus door de verhuurder schoon dan wel leeg aan de verdachte ter beschikking is gesteld. Indien de verdachte had waargenomen dat er voor hem onbekende tassen in de bestelbus waren achtergebleven, had hij hiervan meteen melding gemaakt bij de verhuurder van de bestelbus. Dit heeft de verdachte niet gedaan, waaruit afgeleid kan worden dat hij de tassen niet heeft gezien en dat hij aldus geen wetenschap had van de aanwezigheid van de tassen en de daarin aangetroffen vuurwapens en munitie in de door hem bestuurde bestelbus.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Voor een veroordeling van het voorhanden hebben van een wapen of munitie is vereist dat de verdachte het wapen of de munitie bewust aanwezig had. De in de rechtspraak van de Hoge Raad in dit verband gebruikte aanduiding van "een meerdere of mindere mate" van bewustheid geeft aan dat de verdachte zich bewust was van de (waarschijnlijke) aanwezigheid van het wapen of de munitie, zonder dat die bewustheid zich hoeft uit te strekken tot de specifieke eigenschappen en kenmerken van het wapen of de munitie of tot de exacte locatie van dat wapen of die munitie. Voor het bewijs van dergelijke bewustheid geldt dat daarvan ook sprake kan zijn in een geval dat het niet anders kan dan dat de verdachte zulke bewustheid heeft gehad (vgl. ECLI:NL:HR:2011:BP5992).
Voorts vergt het aanwezig hebben van een wapen of munitie dat de verdachte feitelijke macht over het wapen of de munitie kan uitoefenen in de zin dat hij daarover kan beschikken. Daarvoor hoeft het wapen of de munitie zich niet noodzakelijkerwijs in de directe nabijheid van de verdachte te bevinden.
Uit het dossier leidt het hof de volgende feiten en omstandigheden af.
  • De verdachte was ten tijde van de staande houding door de politie op 4 december 2018 om 1.00 uur ’s nachts de bestuurder van de gehuurde bestelbus;
  • De verdachte was als enige in het bezit van de autosleutel van de gehuurde bestelbus;
  • De verdachte heeft de gehuurde bestelbus op 3 december 2018 opgehaald bij de verhuurder;
  • Op het moment dat de bijrijder [medeverdachte] op verzoek van verbalisant [verbalisant] was uitgestapt zag de verbalisant tussen de bijrijdersstoel en de bestuurdersstoel enkele plastic tassen en een rugzak liggen.
  • Verbalisant [verbalisant] zag dat in de rugzak een witte plastic zak zat en dat in die tas doosjes lagen met een afbeelding van een patroon erop (op het doosje dan wel op het etiket).
  • De verbalisant zag dat achter de zwarte rugzak een Albert Heijn tas stond en voelde dat deze verzwaard was. Bij het voorzichtig open duwen zag hij dat er twee op vuurwapen gelijkende voorwerpen in de tas lagen.
  • De medeverdachte [medeverdachte] heeft verklaard dat hij de tassen in de cabine heeft zien liggen toen hij instapte. Hij heeft zijn tas, een gele Jumbotas, er bij gelegd.
  • In de bestelbus zijn naast voornoemde tassen met inhoud tevens aangetroffen inbrekerswerktuig, handschoenen en een bivakmuts.
Hetgeen de raadsvrouw ter terechtzitting in hoger beroep heeft aangevoerd met betrekking tot het onder feit 1 tenlastegelegde brengt het hof niet tot een ander oordeel dan de politierechter. Dat de verdachte geen wetenschap zou hebben gehad van de in de gehuurde bestelbus aangetroffen vuurwapens en munitie acht het hof, gelet op de uit het dossier blijkende feiten en omstandigheden, ongeloofwaardig.
De rugzak en de plastic tassen met daarin de wapens en de munitie lagen – ook voor de verdachte – in het zicht. Dat de verhuurder de bestelbus niet schoon dan wel niet leeg aan de verdachte ter beschikking heeft gesteld, zoals door de raadsvrouw naar voren is gebracht, acht het hof niet aannemelijk. Het had op de weg van de verdachte gelegen om in dat geval de tassen bij de verhuurder van de bestelbus af te geven. Dit is niet gebeurd.
De verdachte was de bestuurder van de gehuurde bestelbus, beschikte als enige over de sleutel van de desbetreffende bestelbus en had de bestelbus zelf bij de verhuurder opgehaald. Bovendien heeft hij verklaard dat de tassen niet door de medeverdachte in de cabine zijn gelegd.
Gelet op het vorenoverwogene is sprake van een situatie waarin een verklaring van de verdachte mag worden gevergd voor het in de bestelbus aantreffen van vuurwapens en munitie. De verdachte heeft zich bij de politie echter op zijn zwijgrecht beroepen. De verklaring van de verdachte bij de politierechter, dat hij in de nacht van 4 december 2018 wilde gaan vissen met [medeverdachte] , acht het hof niet geloofwaardig gezien het inbrekerswerktuig en de bivakmuts en handschoenen die in de bestelbus zijn aangetroffen. Dat in de bestelbus ook hengels lagen maakt dit niet anders.
Alles overziende is het hof van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte zich in meer of mindere mate bewust is geweest van de aanwezigheid van de wapens en munitie in de plastic tassen en rugzak. Hij heeft ze ook ter beschikking gehad aangezien ze tussen de bestuurderstoel en de bijrijdersstoel in (open) tassen onder handbereik lagen.
Het hof verwerpt het verweer van de verdediging en acht het onder feit 1 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
Op te leggen sanctie
De raadsvrouw heeft een straftoemetingsverweer gevoerd en heeft het hof verzocht de verdachte van het onder feit 1 tenlastegelegde vrij te spreken. Indien het hof toch tot een veroordeling mocht komen heeft de raadsvrouw verzocht, gelet op het tijdsverloop, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en vanwege het van toepassing zijn van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, de verdachte een taakstraf op te leggen.
Ten aanzien van de door de advocaat-generaal gevorderde ontzegging van de rijbevoegdheid heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de politierechter deze bijkomende straf niet heeft opgelegd en verzoekt het hof, mede gelet op de verstreken tijd, deze nu ook niet op te leggen.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Ten laste van de verdachte heeft het hof bewezenverklaard dat hij op 4 december 2018 te Eindhoven meerdere wapens van categorie III en munitie in een bestelbus voorhanden heeft gehad, waaronder 1 vuurwapen, dat hij heeft geweigerd zijn medewerking aan een bevolen bloedonderzoek te verlenen, terwijl het vermoeden bestond dat hij onder invloed van een stof als bedoeld in artikel 8, eerste of vijfde lid van de Wegenverkeerswet 1994 verkeerde en dat hij een motorrijtuig heeft bestuurd, terwijl hem het besturen van motorrijtuigen bij rechterlijke uitspraak was ontzegd.
Het onbevoegd voorhanden hebben van wapens, met name vuurwapens, is maatschappelijk onaanvaardbaar vanwege de grote dreiging die daarvan uitgaat voor anderen. Dergelijke wapens kunnen gebruikt worden voor allerlei (levens)bedreigende activiteiten. Het voorhanden hebben daarvan vormt een ernstige inbreuk op de rechtsorde.
Voorts heeft het hof ten aanzien het onder feit 2 en 3 tenlastegelegde acht geslagen op de omstandigheid dat de verdachte, door te handelen zoals tenlastegelegd, de verkeersveiligheid in gevaar heeft gebracht. De verdachte was immers niet bevoegd om als bestuurder van een motorrijtuig aan het verkeer deel te nemen en moet derhalve worden geacht niet capabel te zijn geweest om op veilige wijze een motorrijtuig te besturen. Daarnaast heeft de verdachte geweigerd medewerking te verlenen aan een bloedonderzoek en aldus verhinderd dat objectief kon worden vastgesteld of door de verdachte als bestuurder van een bestelbus, en zo ja in welke mate, sprake was geweest van gebruik van een stof, die zijn rijvaardigheid konden verminderen. Dit alles getuigt van een gebrek aan verantwoordelijkheidsbesef als verkeersdeelnemer en dit rekent het hof de verdachte aan.
Het hof heeft bij de straftoemeting ten nadele van de verdachte meegewogen dat hij, blijkens het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 15 maart 2022, betrekking hebbend op het justitieel verleden van de verdachte, eerder meerdere malen onherroepelijk is veroordeeld ter zake van Wegenverkeerwetdelicten. Eveneens is uit het uittreksel Justitiële Documentatie gebleken dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Voorts heeft het hof de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte in aanmerking genomen, voor zover die ter terechtzitting in hoger beroep naar voren zijn gebracht. Hieruit komt naar voren dat de verdachte momenteel geen eigen woning heeft, een Wajong-uitkering ontvangt en de zorg draagt voor zijn minderjarige dochter.
Tot slot heeft het hof aansluiting gezocht bij de landelijke oriëntatiepunten straftoemeting, waarin het gebruikelijke rechterlijke straftoemetingsbeleid zijn neerslag heeft gevonden. Als het gaat om het voorhanden hebben van een vuurwapen als onder feit 1 bewezenverklaard volgt uit die oriëntatiepunten dat dit doorgaans wordt bestraft met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden indien dit wapen in een woning is gevonden, en een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden indien dit wapen in een openbare ruimte is aangetroffen. Voor het voorhanden hebben van een alarmpistool ligt doorgaans een geldboete in de rede. Als strafverzwarende omstandigheid geldt daarbij het onder handbereik zijn van die wapens in een voertuig, evenals het voorhanden hebben van de voor die wapens geschikte patronen.
Voor het weigeren van medewerking aan een bevolen bloedonderzoek volgt uit die oriëntatiepunten dat dit in de regel wordt bestraft met een geldboete van € 1.000,-- en een onvoorwaardelijke rijontzegging voor de duur van 9 maanden. Het besturen van een motorrijtuig tijdens een ontzegging van de rijbevoegdheid wordt doorgaans bestraft met een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken.
Naar het oordeel van het hof kan niet worden volstaan met een straf als door de door de advocaat-generaal is gevorderd en door politierechter is opgelegd omdat daarin de ernst van het bewezenverklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in de hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, onvoldoende tot uitdrukking komt.
Niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Het hof ziet in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte geen aanleiding om hier van af te wijken. Het hof begrijpt dat de verdachte de zorg voor zijn minderjarige dochter draagt en dat de urgentieaanvraag voor een woning door detentie gefrustreerd kan raken, maar het opleggen van een taakstraf acht het hof volstrekt onvoldoende recht doen aan de ernst van het bewezenverklaarde, temeer nu de verdachte eerder meermalen onherroepelijk is veroordeeld ter zake van overtredingen van de Wegenverkeerswet 1994.
Alle omstandigheden afwegende acht het hof, anders dan door de advocaat-generaal gevorderd en door de politierechter is opgelegd, een gevangenisstraf voor de duur van 10 weken met aftrek van voorarrest passend en geboden.
Mede ter bescherming van de verkeersveiligheid zal het hof ter zake van het onder feit 2 bewezenverklaarde en voor een duur als hieronder vermeld aan de verdachte de bevoegdheid ontzeggen om motorrijtuigen te besturen.
Ten aanzien van de berechting binnen een redelijke termijn overweegt het hof het volgende.
Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn als bedoeld in art. 6 EVRM. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven. Deze termijn vangt aan vanaf het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem of haar ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld.
Bij de vraag of sprake is van een schending van de redelijke termijn moet rekening worden gehouden met de omstandigheden van het geval, waaronder begrepen de processuele houding van de verdachte, de aard en ernst van het ten laste gelegde, de ingewikkeldheid van de zaak en de mate van voortvarendheid waarmee deze strafzaak door de justitiële autoriteiten is behandeld.
In onderhavige zaak is het hof gebleken dat de redelijke termijn in eerste aanleg is overschreden. De redelijke termijn is aangevangen op 4 december 2018 toen de verdachte in verzekering werd gesteld. De rechtbank heeft niet binnen twee jaren nadat de redelijke termijn is aangevangen eindvonnis gewezen, maar op 12 april 2021. Daardoor is de redelijke termijn in eerste aanleg met ongeveer 4 maanden overschreden, terwijl het hof geen bijzondere omstandigheden aanwezig acht die deze overschrijding rechtvaardigen.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf net als de rechtbank rekening gehouden met deze termijnoverschrijding. Zonder overschrijding van de redelijke termijn zou een de voornoemde onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 10 weken, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden zijn geweest. Nu de redelijke termijn is geschonden, zal worden volstaan met een gevangenisstraf van na te melden duur.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie en de artikelen 9, 163, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van opgelegde straf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
9 (negen) weken.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Ontzegt de verdachte ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
9 (negen) maanden.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Aldus gewezen door:
mr. S.C. van Duijn, voorzitter,
mr. A.J.A.M. Nieuwenhuizen en mr. A.H. Klip, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N. van der Velden en mr. N. Koop griffiers,
en op 1 juni 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. A.H. Klip is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.