Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.[N.V. 1] N.V.,
[N.V. 2] N.V.,
[N.V. 3] N.V.en
[N.V. 4] N.V.,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- [appellant] , bijgestaan door mr. Baltes;
- mevrouw [waarnemend bewindvoerder] – bij afwezigheid van de bewindvoerder de heer [bewindvoerder] wegens vakantie –, hierna te noemen: de waarnemend bewindvoerder en
- de heer [betrokkene] namens [verweerster] c.s., bijgestaan door mr. Kilian.
3.De beoordeling
fraude’ en ‘
wegsluizen’ ging. Alle vragen daarover heeft hij volledig en te goeder trouw beantwoord. [verweerster] c.s. leken er lange tijd van uit te gaan dat [appellant] de vordering in het geheel niet had gemeld bij de toelating. [verweerster] had geen afschrift van het toelatingsverzoekschrift. Na de mondelinge behandeling van 10 mei 2022 – waar [verweerster] c.s. niet aanwezig waren – heeft de rechtbank het proces-verbaal van de toelatingszitting aan [verweerster] c.s. toegezonden, zodat [verweerster] c.s. konden lezen dat de vordering van [verweerster] c.s. en het wegsluizen/fraude wel degelijk door [appellant] zijn gemeld.
debet geweest” te zijn. Als de fraude zelf tot het ontbreken van goede trouw zou moeten leiden, of de schuld aan [verweerster] (na strafrechtelijke vervolging) als strafrechtelijk gerelateerd zou moeten gelden, dan nog kan [appellant] op grond van artikel 288 lid 3 Fw tot de schuldsaneringsregeling worden toegelaten. Ten onrechte miskent de rechtbank volgens [appellant] de mogelijkheid van de toepassing van de hardheidsclausule.
“Nee”staat vermeld op de crediteurenlijst bij de vordering van [verweerster] c.s. (bij de vraag of het een fraudevordering of vordering van strafrechtelijke aard is), is daar vervolgens – logischerwijs – ook niet door de rechter over doorgevraagd bij het toelatingsverzoek. Ter ondersteuning van het oordeel dat [appellant] zelf over de veroordeling had moeten spreken wijst het hof erop dat toelatingsrechters niet zelf meer spontaan het strafblad mogen controleren. Zie het arrest van 9 december 2016 (ECLI:NL:HR:2016:2837) waarin de Hoge Raad de vraag, of de rechter bij de beslissing tot toelating tot de schuldsaneringsregeling ambtshalve en zonder specifieke aanleiding een uittreksel uit het justitiële documentatieregister betreffende de verzoeker mag opvragen, ontkennend heeft beantwoord. Volgens de Hoge Raad dient er (eerst) een voldoende zwaarwegende grond te bestaan voor het opvragen van het uittreksel. De vergelijking door [appellant] met het vonnis van de rechtbank Den Haag, ECLI:NL:RBDHA:2016:6772, gaat dan ook niet op.
Ingevolge artikel 358 lid 1 Fw is, door de beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling op grond van artikel 356 lid 2 Fw een vordering ten aanzien waarvan de schuldsaneringsregeling werkt, voor zover deze onvoldaan is gebleven, niet langer afdwingbaar. Dit geldt blijkens artikel 358 lid 4 Fw niet ten aanzien van vorderingen die voortvloeien uit een in kracht van gewijsde gegane strafrechtelijke veroordeling tot betaling van een geldboete, geldbedrag en/of schadevergoeding (zie sub a tot en met d). Met een vordering onder dit lid wordt gelijkgesteld een vordering die voortvloeit uit een in kracht van gewijsde gegane veroordeling tot betaling van schadevergoeding die is vastgesteld door de burgerlijke rechter nadat de strafrechter die over het misdrijf of de overtreding heeft geoordeeld, heeft vastgesteld dat de vordering tot betaling van schadevergoeding of een deel daarvan slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht. Omdat de vordering van [verweerster] c.s. voortvloeit uit de in kracht van gewijsde gegane veroordeling tot betaling van een geldbedrag - vanwege door [appellant] in het verleden gesloten vaststellingsovereenkomsten ter evidente vergoeding van de door hem tussen 2007 en 2013 veroorzaakte schade - die is vastgesteld door de burgerlijke rechter in het vonnis van 16 december 2020, nadat de strafrechter – blijkens de brief van het Openbaar Ministerie van 26 april 2017 – in het vonnis de vordering van [verweerster] c.s. niet-ontvankelijk heeft verklaard en heeft gewezen op het alternatief van een civielrechtelijke procedure, is artikel 358 lid 1 Fw naar het voorlopig oordeel van het hof niet van toepassing. De aanzienlijke – en nagenoeg de enige – vordering van [verweerster] c.s. zou naar het voorlopig oordeel van het hof niet zijn gesaneerd als de schuldsaneringsregeling met een ‘schone lei’ zou zijn beëindigd. De toepassing van de schuldsaneringsregeling zou alsdan niet het door [appellant] beoogde resultaat van een schuldenvrije toekomst hebben.