ECLI:NL:GHSHE:2022:2868

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 augustus 2022
Publicatiedatum
18 augustus 2022
Zaaknummer
200.314.003_01 en 200.314.003_02
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een ongeboren kind in het kader van zorgmachtiging en ondertoezichtstelling

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 18 augustus 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de machtiging tot uithuisplaatsing van een ongeboren kind. De moeder, die op dat moment weggelopen was van een besloten afdeling waar zij met een zorgmachtiging verbleef, was onvindbaar. De rechtbank had eerder de heer [verzoeker] als informant aangemerkt en niet als belanghebbende, wat door het hof werd bevestigd. De moeder had in het verleden problemen met drugsgebruik en was onder invloed van anderen, wat leidde tot onveilige situaties voor haar ongeboren kind. Het hof oordeelde dat de zorgen over de leefomstandigheden van de moeder en de onveilige situaties waarin zij zich bevond, voldoende waren om de machtiging tot uithuisplaatsing te bekrachtigen. De heer [verzoeker] had verzocht om schorsing van de uitvoerbaar bij voorraadverklaring, maar dit verzoek werd afgewezen. Het hof concludeerde dat de acute zorgen over het kind niet konden worden afgewacht en dat er geen alternatieven voor uithuisplaatsing waren die veilig waren voor zowel de moeder als het kind. De beslissing van de rechtbank werd bekrachtigd, en het hof verklaarde de heer [verzoeker] niet-ontvankelijk in zijn beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 18 augustus 2022
Zaaknummer: 200.314.003/01 en 200.314.003/02
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/306773 / JE RK 22-1192
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende op een bij het hof bekend adres,
hierna te noemen: de moeder,
en
[verzoeker], wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de heer [verzoeker],
verzoekers in hoger beroep,
advocaat: mr. H.C. Ingelse,
tegen
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Limburg, locatie [verzoeker],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Deze zaak gaat over:
het ongeboren kind [kind],
hierna te noemen: het ongeboren kind.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te [vestigingsplaats],
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (de GI).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 29 juli 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.2. Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 2 augustus 2022, hebben verzoekers verzocht de uitvoerbaar bij voorraadverklaring te schorsen, voormelde beschikking te vernietigen voor zover het betreft de machtiging tot uithuisplaatsing en, opnieuw rechtdoende, het verzoek van de raad met betrekking tot de machtiging tot uithuisplaatsing alsnog af te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 10 augustus 2022, heeft de raad verzocht de bestreden beschikking in stand te laten en te concluderen tot afwijzing van het beroepschrift van verzoekers.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 11 augustus 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de heer [verzoeker], bijgestaan door zijn advocaat;
-de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad];
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2].
2.3.1.
De moeder is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 22 juli 2022;
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van verzoekers van 9 augustus 2022.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
De moeder is in verwachting van het ongeboren kind. De uitgerekende datum van geboorte is [datum] 2022.
3.2.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank de heer [verzoeker] aangemerkt als informant (en niet als belanghebbende), heeft de rechtbank het ongeboren kind onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van twaalf maanden en een machtiging tot uithuisplaatsing verleend van het ongeboren kind in een verblijf pleegouder 24-uurs vanaf zijn of haar geboorte, voor de duur van zes maanden.
3.3.
Verzoekers kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en zij zijn hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.
Bij beschikking van 17 juni 2022 is ten aanzien van de moeder een zorgmachtiging afgegeven voor verplichte zorg op grond van de Wvggz. De moeder is op 29 juli 2022 weggelopen bij [instantie 1], waar zij met een zorgmachtiging verbleef, en sindsdien is het onbekend waar zij verblijft.
De standpunten
3.5.
Namens de moeder is in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, - samengevat - aangevoerd dat hoewel de moeder problemen heeft, kwetsbaar is en onder invloed heeft gestaan van iemand die ervoor zorgde dat ze dingen deed die ze beter niet had kunnen doen, ze inziet dat ze hulp nodig heeft en ze daar ook voor openstaat. De moeder is een paar keer vertrokken vanuit de instelling waar zij verbleef, maar is uiteindelijk steeds weer teruggekomen. Het was ook niet haar intentie om zich te onttrekken aan hulp en er was op die momenten geen sprake van gevaar voor het ongeboren kind. De moeder geeft toe dat ze cocaïne heeft gebruikt tijdens de zwangerschap, maar ontkent dat zij verslaafd is. Uit de urinecontroles is immers gebleken dat de moeder ook meerdere keren negatief heeft getest op cocaïne en bij een verslaving zou daar geen sprake van zijn, aldus de moeder. De moeder heeft een plaatsing samen met het kind voorgesteld bij [instantie 2]. De jeugdbeschermer heeft dit tegengehouden omdat er op [instantie 2] sprake is van een open setting. De moeder blijft van mening dat [instantie 2] ondanks de open setting een goede plek voor de moeder en het kind zou zijn. Een ander alternatief voor een uithuisplaatsing zou zijn een voortzetting van een verplichte opname van de moeder onder de vlag van een zorgmachtiging, maar dan een opname van de moeder samen met haar kind.
Er klopt een aantal dingen niet in het raadsonderzoek en er is door de raad onvoldoende gekeken naar alternatieven voor een uithuisplaatsing. Daarom moet er op grond van artikel 810a lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) een deskundige benoemd worden die het advies van de raad tegen het licht kan houden en de alternatieven voor opname bij [instantie 2] of voortzetting van de verplichte opname van de moeder met kind kan onderzoeken. Door middel van één van deze alternatieven zou er geen scheiding van de moeder en het kind hoeven plaats te vinden waardoor het kind zich kan hechten aan de moeder en worden de risico’s die de raad ziet ondervangen. De beslissing van de rechtbank in de bestreden beschikking heeft de moeder ertoe gebracht te vluchten. Zij kon niet leven met het vooruitzicht dat haar kind direct na de geboorte zou worden weggenomen. De verwachting is dat de moeder weer terugkomt naar Nederland als het hof beslist dat het verzoek van de raad tot het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing alsnog wordt afgewezen.
3.6.
De heer [verzoeker] is van mening dat hij door de rechtbank onterecht niet is aangemerkt als belanghebbende. De moeder heeft gesteld er zeker van te zijn dat de heer [verzoeker] de biologische vader is van het ongeboren kind en verzoekers zijn voornemens de heer [verzoeker] het ongeboren kind te laten erkennen. Zij hebben de erkenning echter nog niet kunnen regelen omdat de heer [verzoeker] nog in afwachting is van zijn paspoort via de ambassade van Ivoorkust. De moeder heeft aangegeven na de geboorte van het ongeboren kind gezamenlijk met de heer [verzoeker] het gezag uit te willen oefenen over het kind. Met dat vooruitzicht heeft de heer [verzoeker] in feite dezelfde positie als de moeder. Hoewel de heer [verzoeker] momenteel niet weet waar de moeder is, maakt hij zich geen zorgen om haar en het ongeboren kind. Hij kan zich niet vinden in de verleende machtiging tot uithuisplaatsing, omdat hij zijn kind niet kwijt wil raken. De babyspullen wil hij ophalen bij [instantie 1], omdat ze van hem zijn.
3.7.
De raad voert (in het verweerschrift, zoals aangevuld) tijdens de mondelinge behandeling, - samengevat - aan dat de moeder kwetsbaar is en onder omstandigheden geen goede keuzes maakt. Zij heeft een belaste voorgeschiedenis, is beïnvloedbaar, verandert steeds van mening en onder invloed van anderen neemt zij beslissingen die niet goed zijn voor haar en haar ongeboren kind. De moeder neemt een telkens wisselend standpunt in over de erkenning van haar kind door de heer [verzoeker]. De raad is van mening dat uit het enkele feit dat de moeder de afgelopen periode niet voortdurend onder invloed van cocaïne was, niet kan worden afgeleid dat de moeder niet verslaafd is aan cocaïne. Verslaving is een ziekte waar de moeder haar hele leven mee te maken zal krijgen, waardoor de kans op een terugval groot is. Gelet op het vorenstaande moet het kind na de geboorte in veiligheid gebracht worden. De raad ziet geen alternatieven voor een uithuisplaatsing, omdat de moeder niet begeleidbaar is gebleken en zij in het verleden meerdere keren uit (besloten) instellingen is vertrokken zonder te zeggen waar ze was. Nadien bleek dan regelmatig dat ze cocaïne had gebruikt, met alle gevaren van dien voor haar ongeboren kind. Ook meldde de moeder bij terugkomst dat ze door meerdere mannen zou zijn verkracht.
De raad herhaalt dat er sprake is van slechts één gegronde klacht ten aanzien van het raadsrapport en dat dit geaccordeerde informatie betrof. Dit zal in het raadsrapport worden aangepast.
3.8.
De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat de moeder nadat de bestreden beschikking is afgegeven, hoogzwanger, via een sprong van het balkon naar de brandtrap, van de besloten afdeling van [instantie 1] is weggevlucht en sindsdien spoorloos is. Haar telefoonnummer is niet meer in gebruik en van de politie is vernomen dat er pintransacties met de pinpas van de moeder plaats hebben gevonden in de buurt van Parijs. Omdat de heer [verzoeker] familie in Parijs heeft en de moeder heeft aangegeven daar eerder te hebben verbleven, bestaat het vermoeden dat de moeder momenteel bij familie van de heer [verzoeker] verblijft. Daarnaast heeft de heer [verzoeker] te kennen gegeven de babyspullen die hij en de moeder hebben gekocht om mee te geven aan het toekomstige pleeggezin van het kind te willen ophalen bij [instantie 1], waardoor de GI zich afvraagt of het kind wellicht al is geboren. De GI maakt zich door deze omstandigheden veel zorgen om het kind. De moeder is wisselend in haar verklaringen over wie de biologische vader is van het kind en is ook wisselend in haar verklaringen of ze al dan niet wil dat de heer [verzoeker] haar kind erkent.
Ten aanzien van de alternatieven voor een uithuisplaatsing vindt de GI een plaatsing van de moeder en het kind bij [instantie 2] niet passend, omdat het een open setting betreft en de GI er geen vertrouwen in heeft dat de moeder daar niet ook weg zal lopen. Dit heeft zij immers ook recentelijk meerdere keren gedaan toen zij met een zorgmachtiging bij [instantie 1] verbleef en ook voorheen toen zij met [naam] in een vrouwenopvang van [instantie 3] verbleef. Het voortzetten van de opname onder de zorgmachtiging met het kind is volgens de GI ook geen optie, omdat de zorgmachtiging slechts is afgegeven voor de periode tot aan de bevalling en deze machtiging komt te vervallen op het moment dat het kind geboren is. Verder acht de GI het cocaïnegebruik van de moeder en de bagatelliserende houding van de moeder ten opzichte daarvan gevaarlijk voor het kind.
De motivering van de beslissing
3.9.
Het hof overweegt het volgende.
Ontvankelijkheid van de heer [verzoeker]
3.9.1.
Uit de overgelegde stukken en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de moeder wisselende verklaringen heeft afgelegd over wie de biologische vader van het ongeboren kind is en of ze wil dat de heer [verzoeker] het kind erkent. De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat de moeder eind juni 2022 nog tegenover haar en de psychiater van [instantie 1] heeft verklaard dat zij juist níet wil dat de heer [verzoeker] het kind erkent. Vast staat in ieder geval dat er nog geen erkenning heeft plaatsgevonden en dat de heer [verzoeker] daarom op dit moment niet de juridische vader van het kind is, wat daar ook de reden van is. Het hof is daarom met de rechtbank van oordeel dat de heer [verzoeker] in onderhavige procedure aangemerkt dient te worden als informant en niet als belanghebbende. Hij zal daarom in zijn verzoeken niet-ontvankelijk worden verklaard.
Ondertoezichtstelling
3.9.2.
Het hoger beroep is niet gericht tegen de verlenging van de ondertoezichtstelling.
Schorsing uitvoerbaar bij voorraadverklaring
3.9.3.
De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling het verzoek tot schorsing van de uitvoerbaar bij voorraadverklaring van de bestreden beschikking ingetrokken. Het hof zal de moeder ten aanzien van dit verzoek daarom niet-ontvankelijk verklaren.
Machtiging tot uithuisplaatsing
3.9.4.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op verzoek van de raad machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.9.5.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat voldaan is aan de wettelijke vereisten van artikel 1:265b lid 1 BW. Het hof voegt daar het volgende aan toe. Aanleiding voor het verzoek tot ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing waren de grote zorgen over de leefomstandigheden van en bij de moeder en de onveilige situaties waar zij ook tijdens haar zwangerschap en recent (eind juni 2022) nog in terecht is gekomen, waaronder situaties met drugsgebruik en seksueel misbruik. De moeder laat onvoldoende zien dat zij bereid is om hulp te aanvaarden en begeleidbaar is. Nadat de jeugdbeschermer de beslissing van de rechtbank aan de moeder kenbaar heeft gemaakt is de moeder weggelopen van de besloten afdeling van [instantie 1] waar zij met een zorgmachtiging verbleef. Sindsdien is het onbekend waar de moeder verblijft, of het kind al geboren is en hoe het met de moeder en het kind gaat. Dit maakt de situatie rondom het kind naar het oordeel van het hof alleen maar zorgelijker.
Benoemen deskundige artikel 810a lid 2 Rv
3.9.6.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat het verzoek tot het benoemen van een deskundige dient te worden afgewezen omdat het belang van het kind zich tegen een deskundigenonderzoek verzet, nu een dergelijk onderzoek tijd vergt en het kind elk moment geboren kan worden of mogelijk al geboren is. De acute zorgen zijn zodanig dat een nader onderzoek niet kan worden afgewacht. Daarnaast is het hof van oordeel dat de door de moeder geformuleerde onderzoeksvragen onvoldoende concreet voor deze situatie en deze moeder zijn en meer zien op hechtingsvragen in het algemeen. Ten aanzien van de stelling van de moeder dat de raad onvoldoende naar alternatieven voor een uithuisplaatsing heeft gekeken overweegt het hof dat de raad en de GI voldoende hebben gemotiveerd dat een plaatsing bij [instantie 2] niet mogelijk is vanwege het feit dat er daar sprake is van een open setting. De moeder stelt zich niet voldoende begeleidbaar op voor een dergelijke plaatsing en de behandelend psychiater van de moeder heeft aangegeven dat er op een open afdeling onvoldoende veiligheid geboden kan worden vanwege herhaaldelijke vluchtincidenten met middelenmisbruik. De moeder heeft aangegeven dat de mogelijkheden tot het voortzetten van de opname met het kind onder een zorgmachtiging onvoldoende onderzocht zijn. Los van de vraag of er een instelling is waar dat zou kunnen en los van de vraag of er ook na de bevalling een zorgmachtiging zou worden afgegeven, overweegt het hof dat de moeder zich ook met de huidige zorgmachtiging heeft onttrokken aan de zorg en onvindbaar is en dat deze optie daarom niet veilig is voor de moeder en het kind.
Conclusie
3.10.
Het voorgaande leidt ertoe dat de heer [verzoeker] niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn beroep en de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, voor het overige dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
verklaart de heer [verzoeker] niet-ontvankelijk in zijn beroep;
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 29 juli 2022, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.C. Dumoulin, A.M. Bossink en C.L.M. Smeets en is op 18 augustus 2022 in het openbaar uitgesproken door mr. A.M. Bossink in tegenwoordigheid van mr. R. Jelicic, griffier.