ECLI:NL:GHSHE:2022:2867

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 augustus 2022
Publicatiedatum
18 augustus 2022
Zaaknummer
200.310.598_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging ondertoezichtstelling van minderjarige kinderen na verbeterde situatie

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 18 augustus 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van twee minderjarige kinderen, geboren in 2008 en 2009. De moeder, verzoekster in hoger beroep, was het niet eens met de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 14 februari 2022, waarin de kinderen onder toezicht werden gesteld van de gecertificeerde instelling (GI) vanwege een ernstige ontwikkelingsbedreiging. De moeder stelde dat er geen grond was voor ondertoezichtstelling en dat zij openstond voor hulpverlening, maar dat deze in de coronaperiode door gezondheidsproblemen was afgebroken.

Tijdens de mondelinge behandeling op 26 juli 2022 zijn de moeder, de raad voor de Kinderbescherming, de GI en de vader als informant gehoord. Het hof heeft vastgesteld dat de situatie van de kinderen sinds de bestreden beschikking is verbeterd. Het schoolverzuim is afgenomen en de kinderen hebben sociale contacten. De moeder heeft aangegeven bereid te zijn om vrijwillig mee te werken aan hulpverlening.

Het hof oordeelde dat er op het moment van de bestreden beschikking wel degelijk sprake was van een ernstige ontwikkelingsbedreiging, maar dat deze inmiddels niet meer aanwezig is. Daarom heeft het hof de ondertoezichtstelling beëindigd met ingang van de datum van de beschikking, maar de eerdere beschikking van de rechtbank is deels bekrachtigd. De GI en de raad hebben aangegeven dat zij het van belang vinden dat de verbeteringen zich bestendigen en dat er hulpverlening kan plaatsvinden indien nodig.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 18 augustus 2022
Zaaknummer : 200.310.598/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/378745 / JE RK 22-126
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. F.A. van den Heuvel,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Oost-Brabant, locatie [locatie] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Deze zaak gaat over:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] , en
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,
gevestigd [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 14 februari 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 13 mei 2022, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen.
2.2.
Bij verweerschrift met productie, ingekomen ter griffie op 7 juni 2022, heeft de raad verzocht de bestreden beschikking tot en met de datum van behandeling te bekrachtigen. De raad kan zich neerleggen bij een afwijzing van het verzoek tot ondertoezichtstelling vanaf de datum van behandeling van het appel.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 26 juli 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Van den Heuvel;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] ;
- [de vader] , wonende te [woonplaats] , België (hierna te noemen: de vader), die is opgeroepen als informant, bijgestaan door mr. Ph. Van Kampen.
2.4.
Het hof heeft de hierna te noemen minderjarige kinderen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken. Zij hebben hiervan gebruik gemaakt. Voorafgaand aan de mondelinge behandeling is buiten aanwezigheid van de ouders, de raad en de GI met de kinderen gesproken. Tijdens de mondelinge behandeling heeft het hof de inhoud van dit gesprek zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 14 februari 2022;
- een V2-formulier (stelformulier) van de advocaat van de vader d.d. 22 juli 2022.
2.6.
Het hof heeft de man aanvankelijk per abuis als belanghebbende aangemerkt. Bij brief van 20 juni 2022 is aan de man bericht dat hij geen belanghebbende is in onderhavige zaak en dat hij alsnog wordt aangemerkt als informant.
Hierna heeft mr. Van Kampen zich als advocaat voor de vader gesteld, maar dit is niet mogelijk nu de vader geen belanghebbende is. Het hof heeft dit ook tijdens de mondelinge behandeling kenbaar gemaakt.

3.De beoordeling

3.1.
De moeder en de vader zijn de ouders van:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats], en
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats],
hierna samen te noemen: de kinderen. De vader heeft de kinderen erkend. De moeder is van rechtswege alleen belast met het gezag over de kinderen.
3.2.
De kinderen wonen bij de moeder. Zij hebben vanaf 2011 geen contact meer met de vader.
3.3.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank de kinderen onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 14 februari 2022 tot 14 februari 2023.
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De moeder stelt, samengevat, het volgende.
Een grond voor ondertoezichtstelling van de kinderen heeft van meet af aan ontbroken. Er is geen sprake van een ernstige ontwikkelingsbedreiging van de kinderen en de moeder staat open voor hulpverlening. Zij heeft altijd hulpverlening toegelaten, alleen in de coronaperiode heeft zij dit vanwege haar gezondheidsproblemen afgehouden. Inmiddels is het gezin gevaccineerd, waardoor er weer meer mogelijkheden zijn voor contact.
Voor zover het hof van oordeel is dat ten tijde van de bestreden beschikking wel een grond voor ondertoezichtstelling van de kinderen aanwezig was, dient de bestreden beschikking te worden vernietigd omdat daaraan geen uitvoering is gegeven.
3.6.
De raad voert, samengevat, het volgende aan.
De bestreden beschikking is op juiste gronden afgegeven. De raad verwijst voor de onderbouwing naar het raadsrapport van januari 2022. Op basis van de ingewonnen informatie over de huidige situatie van de kinderen en de moeder – de raad ziet prille verbeteringen met betrekking tot de schoolgang en sociale contacten van de kinderen en de medewerking van de moeder aan contact met school – ziet de raad onvoldoende grond voor handhaving van de ondertoezichtstelling. De verbeteringen moeten zich nog wel bestendigen en het zou goed zijn als door middel van inzet van hulpverlening gekeken wordt naar wat de kinderen nodig hebben om hun eigenheid te ontwikkelen.
3.7.
De GI voert, samengevat, het volgende aan.
De gezinsvoogd die aanvankelijk was aangesteld, is uitgevallen. De huidige gezinsvoogd is eind juni met haar werkzaamheden gestart. Zij heeft een gesprek met de kinderen gehad en is op huisbezoek geweest om een beeld van de situatie te krijgen. Het gezin is een gesloten systeem. Met de schoolgang van de kinderen en hun sociale contacten gaat het nu beter. De zorg van de GI is met name nog of de kinderen voldoende ruimte krijgen om een eigen identiteit te ontwikkelen. De GI heeft een aanvraag bij 10 voor Toekomst gedaan. Zij wenst dat de ondertoezichtstelling in stand blijft, omdat zij niet verwacht dat de moeder vrijwillig meewerkt aan de hulpverlening.
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
3.8.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
3.8.2.
Het hof is van oordeel dat de ondertoezichtstelling van de kinderen ten tijde van de bestreden beschikking op goede gronden is uitgesproken, gezien de grote zorgen die de raad na zijn onderzoek in de periode december 2021/januari 2022 heeft geconstateerd over de ontwikkeling van de kinderen. Deze zorgen betroffen de cognitieve ontwikkeling van de kinderen vanwege hun forse schoolverzuim, alsmede hun sociaal-emotionele ontwikkeling vanwege het sociaal isolement van de kinderen door het gesloten gezinssysteem waarin zij leven. De moeder accepteerde op dat moment onvoldoende de hulp die voor het wegnemen van de ontwikkelingsbedreiging van de kinderen noodzakelijk was.
3.8.3.
Op grond van de processtukken, de verklaringen tijdens de mondelinge behandeling en het gesprek met de kinderen, is het hof gebleken dat inmiddels sprake is van een verbetering van de situatie van de kinderen. Het schoolverzuim van de kinderen is afgenomen en zij gaan over naar een hogere klas. De kinderen fietsen zelfstandig naar school en beschikken over een mobiele telefoon. Zij hebben sociale contacten op school en daarbuiten. Ten aanzien van de moeder is gebleken dat zij in april 2022 met de school van [minderjarige 2] een gesprek heeft gehad, waarbij ook de GI en [instantie] aanwezig waren.
Het hof constateert dat deze verbeteringen na de bestreden beschikking zijn ingetreden, terwijl er tot juni 2022 door de GI nagenoeg geen invulling aan de ondertoezichtstelling is gegeven vanwege personele problemen.
Gezien voornoemde ontwikkelingen is het hof van oordeel dat inmiddels geen sprake meer is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging van de kinderen. De ondertoezichtstelling zal daarom worden beëindigd met ingang van heden. De omstandigheid dat de na het uitspreken van de ondertoezichtstelling de uitvoering van de ondertoezichtstelling niet meteen op gang is gekomen valt te betreuren, maar is als zodanig geen reden voor vernietiging van de bestreden beschikking vanaf de ingangsdatum.
3.8.4.
De beëindiging van de ondertoezichtstelling neemt niet weg dat de GI en de raad het van belang vinden dat de prille verbeteringen zich bestendigen. Zij hebben nog enige zorg over de ontwikkeling van de kinderen, met name of zij voldoende ruimte krijgen om een eigen identiteit te ontwikkelen. De GI wil door inzet van hulpverlening hierin stappen zetten.
De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep verklaard dat zij aan hulpverlening in het vrijwillig kader medewerking zal verlenen als dat nodig is. Hierdoor kan de hulpverlening die in het belang van de kinderen nodig wordt geacht (ook) na de beëindiging van de ondertoezichtstelling, in het vrijwillig kader, worden ingezet.
3.9.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking deels bekrachtigen en deels vernietigen, zoals hierna vermeld.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 14 februari 2022, voor zover deze zich uitstrekt over de periode tot heden;
vernietigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 14 februari 2022 met ingang van de datum van deze beschikking;
en, in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijst af het verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , voor zover dat verzoek betrekking heeft op de periode vanaf heden;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.D.M. Lamers, H. van Winkel en K.A. Boshouwers en is op 18 augustus 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.