ECLI:NL:GHSHE:2022:2862

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 augustus 2022
Publicatiedatum
18 augustus 2022
Zaaknummer
200.280.967_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging zorgregeling, partner- en kinderalimentatie in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 18 augustus 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de wijziging van de zorgregeling, partneralimentatie en kinderalimentatie tussen de man en de vrouw, die eerder gehuwd waren en samen kinderen hebben. De man, wonende in Zwitserland, heeft hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 14 april 2020, waarin zijn verzoeken tot wijziging van de zorgregeling en alimentatie werden afgewezen. De vrouw heeft verweer gevoerd en verzocht om de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep.

Het hof heeft vastgesteld dat de man niet is verschenen tijdens de mondelinge behandeling, maar heeft wel de ingediende stukken en verklaringen van de minderjarigen in overweging genomen. De rechtbank had eerder bepaald dat de kinderen bij de vrouw wonen en dat de man een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding dient te betalen. De man heeft verzocht om wijziging van de zorgregeling en de alimentatiebedragen, onderbouwd met argumenten over zijn veranderde omstandigheden en de behoefte van de kinderen.

Het hof heeft de verzoeken van de man beoordeeld en geconcludeerd dat de huidige zorgregeling naar tevredenheid verloopt en dat er geen aanleiding is om deze te wijzigen. Wat betreft de kinderalimentatie heeft het hof geoordeeld dat de door de man in 2015 vastgestelde bijdrage van € 750,- per kind per maand nog steeds passend is, gezien het inkomen van de man. De partneralimentatie is deels toegewezen, waarbij het hof de behoefte van de vrouw heeft vastgesteld op € 2.044,65 netto per maand, en de man is verplicht om een aangepaste bijdrage te betalen. De beslissing van de rechtbank is gedeeltelijk vernietigd en de alimentatie is gewijzigd, met terugbetaling van te veel ontvangen bedragen door de vrouw in termijnen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
zaaknummer : 200.280.967/01
zaaknummer rechtbank : C/01/346899 FA RK 19-2557
beschikking van de meervoudige kamer van 18 augustus 2022
inzake
[de man],
wonende te [woonplaats] (Zwitserland),
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. F.R. Brouwer te Amsterdam,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. H. Sanli te Helmond.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure, wat de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken betreft, gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant ('s-Hertogenbosch) van 14 april 2020, uitgesproken onder het hierboven genoemde zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
De man is op 13 juli 2020 in hoger beroep gekomen van de voormelde beschikking van 14 april 2020.
2.2.
De vrouw heeft op 11 september 2020 een verweerschrift ingediend.
2.3.
Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling (regiezitting) in eerste aanleg d.d. 31 november 2019;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 7 februari 2020;
- een journaalbericht van de zijde van de man van 22 januari 2021 met als bijlagen de salarisstroken van de man van oktober, november en december 2020, ingekomen op
25 januari 2021;
- een journaalbericht van de zijde van de man van 11 februari 2021 met als bijlagen (nogmaals) het hoger beroepschrift en het verweerschrift in hoger beroep, ingekomen op
11 februari 2021;
- een journaalbericht van de zijde van de man van 11 februari 2021 met als bijlagen de ontbrekende stukken uit het procesdossier in eerste aanleg, ingekomen op 11 februari 2021;
- de producties 1 tot en met 50 uit de eerste aanleg, ingekomen op 11 februari 2021;
- de producties 17 en 18 uit de eerste aanleg, ingekomen op 18 februari 2022;
- het verzoekschrift provisionele voorziening van de man, tevens overlegging producties, tevens houdende aanvulling/wijziging grondslag, ingekomen op 23 februari 2022;
- het verweerschrift daartegen van de vrouw, ingekomen op 22 april 2022;
- een journaalbericht van de zijde van de man met als bijlage de akte overlegging aanvullende producties, ingekomen op 19 mei 2022;
- een journaalbericht van de zijde van de man van 23 mei 2022 met als bijlage een productielijst, ingekomen op 23 mei 2022.
2.4.
De hierna nader te noemen minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben bij brief van 30 december 2020, ingekomen op 4 januari 2021, hun mening schriftelijk kenbaar gemaakt met betrekking tot het verzoek ter zake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. De voorzitter heeft de inhoud van de verklaringen van de kinderen tijdens de mondelinge behandeling weergegeven en de aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.
2.5.
De mondelinge behandeling heeft op 7 juni 2022 plaatsgevonden. Aanwezig waren
- de advocaat van de man;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
De man is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.

3.De feiten

3.1.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2.
Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest.
3.3.
Partijen zijn de ouders van de minderjarigen:
- [minderjarige 1] ( [minderjarige 1] ), geboren op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 2] ( [minderjarige 2] ), geboren op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 3] ( [minderjarige 3] ), geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] .
De kinderen hebben het hoofdverblijf bij de vrouw.
3.4.
Bij vonnis van 25 juli 2012 heeft de rechtbank te Casablanca (Marokko) de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. In dit vonnis heeft de rechtbank tevens, onder meer, het verzorgingsrecht over voornoemde kinderen toegewezen aan de vrouw, een zorgregeling vastgesteld zoals in dat vonnis is weergegeven en bepaald dat de man ten behoeve van de kinderen moet voldoen:
2.000 dirham (ongeveer € 185,-) per kind per maand ter zake onderhoudsgeld,
600 dirham (ongeveer € 55,-) per maand ter zake opvangkosten en
3.000 dirham (ongeveer € 277,-) per maand ter zake huurkosten.
3.5.
Bij beschikking van dit hof van 9 juli 2015 is voor recht verklaard dat de kinderen het hoofdverblijf bij de vrouw hebben. Voorts is een
zorgregelingbepaald waarbij de kinderen een weekend per veertien dagen bij de man verblijven van vrijdagmiddag uit school tot zondag 18.00 uur, alsmede gedurende de helft van de vakanties en feestdagen, in onderling overleg te bepalen, in de zomervakantie tenminste drie aangesloten weken.
Voorts is bij die beschikking de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen (hierna ook:
kinderalimentatie) met ingang van 21 mei 2013 nader bepaald op € 750,- per kind per maand, in zoverre met wijziging van het vonnis van 24 juli 2012 van de rechtbank te Casablanca.
Ingevolge de wettelijke indexering bedraagt de kinderalimentatie met ingang van 1 januari 2019 € 803,09 per kind per maand en bedraagt deze thans € 863,98 per kind per maand.
3.6.
Bij beschikking van dit hof van 21 maart 2019 is een door de man met ingang van [geboortedatum] 2017 aan de vrouw te betalen bijdrage in haar levensonderhoud (hierna ook:
partneralimentatie) vastgesteld van € 3.240,- per maand.
Ingevolge de wettelijke indexering bedraagt de partneralimentatie met ingang van 1 januari 2019 € 3.354,37 per maand en thans € 3.608,67 per maand.
3.7.
Verder is in deze zaak van belang dat op [geboortedatum] 2017 uit het huwelijk van de man met mevrouw [betrokkene] (hierna ook: [betrokkene] ) [minderjarige 4] is geboren. Ook dat huwelijk is inmiddels door echtscheiding ontbonden. [minderjarige 4] heeft het hoofdverblijf bij [betrokkene] , er is een zorgregeling met de man bepaald en de man betaalt kinderalimentatie voor [minderjarige 4] .

4.De omvang van het geschil

4.1.
Bij de bestreden beschikking zijn de verzoeken van de man tot wijziging van de zorgregeling, wijziging van de kinderalimentatie en wijziging van de partneralimentatie afgewezen. Ook het verzoek van de man tot terugbetaling door de vrouw van door de man betaalde huisvestingskosten is door de rechtbank afgewezen.
4.2.1.
De grieven van de man zijn gericht tegen de overwegingen van de rechtbank ten aanzien van de zorgregeling, de kinderalimentatie en de partneralimentatie. In het bijzonder betreffen de grieven de wijzigingsgronden, de ingangsdatum, de behoefte van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] , het aandeel van de vrouw in de kosten van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] , de behoefte van [minderjarige 4] en het aandeel van [betrokkene] in de kosten van [minderjarige 4] , alsmede de behoefte van de vrouw en de terugbetaling van te veel betaalde alimentatie en de terugvordering van huisvestingskosten.
4.2.2.
De man heeft in zijn beroepschrift het hof verzocht de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende:
Zorg- en contactregeling:
- te bepalen dat de kinderen drie weekenden per maand bij de man zullen verblijven waarvan twee weekenden van donderdag na schooltijd tot zondagavond 18:00 uur en één weekend van zaterdagochtend 9.00 uur tot zondagavond 18.00 uur, althans een regeling te bepalen als het hof juist acht;
- te bepalen dat wanneer de man zich definitief heeft gevestigd in Nederland, er een zorgregeling heeft te gelden waarbij de kinderen in de even weken bij de vrouw verblijven en in de oneven weken bij de man, waarbij de vrouw de kinderen bij de man op zondag om 18.00 uur ophaalt en de man de kinderen bij de vrouw op [de volgende] zondag om 18.00 uur ophaalt, althans een zodanige regeling te bepalen die het hof juist acht;
- te bepalen dat de kinderen tijdens de herfstvakantie, de carnavalsvakantie, de kerstvakantie en de meivakantie gedurende de gehele vakantieperiode bij de man verblijven en dat de kinderen gedurende de zomervakantie minimaal vier weken bij de man verblijven, althans een regeling te bepalen als het hof juist acht;
- te bepalen dat de kinderen om de twee dagen telefonisch contact hebben met de man wanneer zij bij de vrouw verblijven, althans een regeling te bepalen als het hof juist acht;
Kinderalimentatie:
- te bepalen dat de man de navolgende bedragen dient te voldoen voor de
verzorging en opvoeding van de thans minderjarige kinderen:
o [minderjarige 1] : € 190,00 per maand,
o [minderjarige 2] : € 309,00 per maand,
o [minderjarige 3] : € 309,00 per maand,
althans een zodanig bedrag als het hof juist acht, met ingang van 21 mei 2013, althans 21 september 2017, althans met ingang van een datum als het hof juist acht;
Indien en voor zover het hof van oordeel is dat de kinderen, nu de man ten onrechte al geruime tijd € 750,00 per kind per maand betaalt, gewend zijn aan die mate van welstand, dan stelt de man dat het redelijk en billijk is dat de bedragen alsdan geleidelijk, per maand, worden verminderd naar bovengenoemde bedragen.
In verband hiermee wijst de man op het feit dat de kinderalimentatie reeds sinds maart 2020 is verlaagd (interim voorstel partijen in afwachting van de uitspraak van het hof) naar
€ 925,00 voor alle drie de kinderen gezamenlijk;
- te bepalen dat er op de vrouw een terugbetalingsverplichting rust ter zake de te veel door de man betaalde kinderalimentatie;
- te bepalen dat er op de vrouw een terugbetalingsverplichting rust ter zake door de man dubbel betaalde huisvestingsvergoeding (reeds inbegrepen in de door het hof vastgestelde kinderalimentatie van € 750,00 per kind per maand) over de periode van mei 2013 t/m juli 2017 ter hoogte van € 31.460,-;
- te bepalen dat door de man te veel betaalde kinderalimentatie en huisvestingsvergoeding verrekend kan worden met vorderingen van de vrouw inzake bovenstaande bestanddelen uit de boedelverdeling (banktegoeden, onroerend goed objecten in Marokko en Zwitserland);
- te bepalen dat door de man te veel betaalde kinderalimentatie en huisvestingsvergoeding verrekend kan worden met eventuele toekomstige partneralimentatieverplichtingen;
- te bepalen dat door de man te veel betaalde kinderalimentatie en huisvestingsvergoeding verrekend kan worden met toekomstige kinderalimentatie voor zover de vastgestelde maandelijkse alimentatieverplichting bovenstaande behoefte (€ 808,-) overstijgt;
Partneralimentatie:
- te bepalen dat de bijdrage in het kader van het levensonderhoud van de vrouw met ingang van [geboortedatum] 2017 op nihil wordt gesteld, althans wordt verminderd, althans de bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw wordt vastgesteld op een bedrag en een ingangsdatum als het hof juist acht;
- te bepalen dat de man vanaf mei 2008 een bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw voldoet (inclusief verzorging en huisvesting), hetwelk maakt dat de onderhoudsplicht van rechtswege tegen 1 juni 2020 eindigt, althans eindigt tegen een datum als het hof juist acht;
- te bepalen dat de bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw op termijn op nihil wordt gesteld;
- te bepalen dat er op de vrouw een terugbetalingsverplichting rust ter zake de te veel door de man betaalde partneralimentatie;
- te bepalen dat er op de vrouw een terugbetalingsverplichting rust ter zake door de man dubbel betaalde behoefte voor huisvesting (reeds inbegrepen in door het hof vastgestelde partneralimentatie) over de periode juli 2017 t/m december 2019 ten bedrage van € 42.180,-;
- te bepalen dat door de man te veel betaalde partneralimentatie en behoefte voor huisvesting
verrekend kan worden met eventuele toekomstige partneralimentatieverplichtingen;
- te bepalen dat door de man te veel betaalde partneralimentatie en behoefte voor huisvesting verrekend kan worden met vorderingen van de vrouw inzake bovenstaande bestanddelen uit de boedelverdeling (banktegoeden, onroerend goed objecten in Marokko en Zwitserland);
- te bepalen dat door de man te veel betaalde partneralimentatie en behoefte voor huisvesting verrekend kan worden met toekomstige kinderalimentatie voor zover de vastgestelde maandelijkse alimentatieverplichting bovenstaande behoefte van € 808.- per maand overstijgt.
Indien en voor zover uw gerechtshof een door de man te betalen bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw vaststelt anders dan door de man verzocht, dan te bepalen:
- dat het de man is toegestaan om de huisvestingskosten te verrekenen met de vastgestelde partneralimentatie vanaf 1 januari 2020 tot aan de datum afgifte beschikking, inhoudende dat de man een bedrag van € 406,00 per maand in mindering mag brengen op de vastgestelde partneralimentatie;
- dat de vrouw aan de man dient te voldoen een bedrag van € 42.180,- in het kader van de door hem voor de vrouw betaalde huisvestingskosten over de periode [geboortedatum] 2017 tot en met 31 december 2019, althans een zodanig bedrag als het hof juist acht;
- dat het de man is toegestaan om het bedrag dat hij te veel betaalt in verband met het incorrect bruteren door het hof te verrekenen met de vastgestelde partneralimentatie vanaf 1 januari 2020 tot aan de datum afgifte beschikking, inhoudende dat de man een bedrag van € 377,29 per maand in mindering mag brengen op de vastgestelde partneralimentatie;
- dat de vrouw aan de man dient te voldoen een bedrag van € 11.318,70 in het kader van de door haar te veel ontvangen partneralimentatie wegens incorrecte brutering door het hof over de periode [geboortedatum] 2017 tot en met 31 december 2019, althans een bedrag dat het hof juist acht.
Kosten rechtens.
4.2.3.
Bij akte overlegging producties d.d. 19 mei 2022 heeft de man zijn verzoek in hoger beroep aangevuld als volgt:
- de (fictieve) verdiencapaciteit van de vrouw vast te stellen op minimaal € 3.833,- per maand bruto;
- te bepalen dat de man de verblijfsoverstijgende kosten (50% van totaal maandelijkse alimentatiebedragen), die hij maandelijks voor zijn rekening neemt ter zake de kinderen, in
mindering mag brengen op het nog door het hof vast te stellen bedrag aan kinderalimentatie, door een bedrag rechtstreeks te storten op de bankrekening van het betreffende kind, dan wel de crediteur te voldoen;
- te bepalen dat de man over de periode december 2019 tot april 2022 een bedrag van
€ 668,- per maand voor drie kinderen in mindering mag brengen op de aan de vrouw nog te betalen bedragen aan alimentatie aangezien de man rechtsreeks bedragen aan de kinderen heeft voldaan en deze bedragen zien op verblijfsoverstijgende kosten die de vrouw niet van de kinderalimentatie heeft voldaan;
- te bepalen dat de man een vordering op de vrouw heeft ter hoogte van het aantal verstreken termijnen tussen mei 2013 (ingangsdatum arrest van 9 juli 2015) en ingangsdatum wijziging kinderalimentatie € 277,- x 3 kinderen. Dit is het bedrag dat de vrouw willens en wetens te veel heeft ontvangen aangezien de man reeds in natura in de huisvestingsbehoefte van de kinderen heeft voorzien. En voorts dat de vrouw dit bedrag dient terug te betalen aan de man, dan wel dat de man bevoegd is de vordering te verrekenen met toekomstige termijnen aan kinderalimentatie.
4.3.
De vrouw heeft verzocht de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep, althans alle verzoeken van de man af te wijzen als ongegrond en/of onbewezen, met veroordeling van de man in de kosten van deze procedure.
4.4.1.
De man heeft op 23 februari 2022 een verzoek ingediend tot het treffen van een provisionele voorziening en tevens de grondslag voor zijn verzoeken aangevuld/gewijzigd.
De man heeft verzocht:
I. te bepalen dat, in afwachting van de beschikking in de bodemprocedure, de man aan
kinderalimentatie een bedrag van € 1.090,- (netto) per maand voor alle kinderen en een bedrag van € 1.400,- (bruto) per maand aan partneralimentatie dient te voldoen dat gelijk staat aan het betalen van de huisvestigingskosten, althans een zodanige voorziening te treffen als het hof juist acht;
II. ten aanzien van de kinderenalimentatie te bepalen dat voor zover de man over de periode vanaf 21 mei 2013 (primair), dan wel 21 september 2017 (subsidiair), dan wel enig andere
ingangsdatum die het hof juist acht tot aan de datum van de door het hof te geven beschikking in de hoofdzaak meer heeft betaald en/of op hem is verhaald, hij gerechtigd is deze bedragen te innen door middel van verrekening met reeds verstreken dan wel toekomstige kinder- en of partneralimentatie.
III. ten aanzien van de partnerenalimentatie te bepalen dat voor zover de man over de
periode vanaf [geboortedatum] 2017 (primair), dan wel 21 maart 2019 (subsidiair), dan wel enig andere ingangsdatum die het hof juist acht tot aan de datum van de door het hof te geven beschikking in de hoofdzaak meer heeft betaald en/of op hem is verhaald, hij gerechtigd is deze bedragen te innen door middel van verrekening met reeds verstreken dan wel toekomstige partneralimentatie.
4.4.2.
In de hoofdzaak heeft de man gepersisteerd bij zijn verzoeken.
4.4.3.
De vrouw heeft verzocht de man in zijn provisionele verzoek en in de geformuleerde aanvullende en gewijzigde beroepsgronden niet-ontvankelijk te verklaren, althans de
verzoeken van de man af te wijzen als ongegrond en/of onbewezen, met veroordeling van de man in de kosten van de procedure.

5.De motivering van de beslissing

Met betrekking tot het provisionele verzoek
5.1.
Nu op het verzoek tot het treffen van een provisionele voorziening tegelijk wordt beslist met de verzoeken van de man in de hoofdzaak, heeft het de man geen belang meer bij een beslissing op het provisionele verzoek. Dat verzoek zal daarom worden afgewezen.
In de hoofdzaak
Ten aan zien van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
5.1.1.
De man heeft, samengevat, het navolgende gesteld.
Ten onrechte heeft de rechtbank de zorgregeling niet gewijzigd. [minderjarige 4] is inmiddels drie jaar geworden en hij kan nu makkelijker reizen tussen Zwitserland en Nederland. De man heeft formeel een zorgregeling met [minderjarige 4] van een weekend per veertien dagen. Hij gaat dan met [minderjarige 4] naar Nederland, maar het aantal bezoeken van [minderjarige 4] aan Nederland is inmiddels uitgebreid naar drie weekenden per maand. Mede door Covid-19 is de man flexibel in zijn werkzaamheden en het is inmiddels gangbaar dat de man een aantal weken per jaar vanuit Nederland werkt. De man wenst meer tijd met [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] door te brengen en door verruiming van de overeengekomen zorgregeling kunnen de vier kinderen een goede familieband opbouwen.
5.1.2.
De vrouw heeft de stellingen van de man gemotiveerd weersproken, samengevat als volgt. De man komt de huidige zorgregeling niet correct na, laat staan dat hij een uitgebreidere regeling behoorlijk kan nakomen. Daarbij komt dat de man tijdens de contactmomenten meestal moet werken. De man laat de kinderen vaak alleen en dan moeten zij voor [minderjarige 4] zorgen. Gelet op hun leeftijd zijn zij niet in staat die verantwoordelijkheid te dragen.
De rechtbank heeft het verzoek van de man terecht afgewezen.
5.1.3.
De raad heeft, samengevat, heeft het volgende verklaard. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de huidige zorgregeling naar tevredenheid verloopt. Als de man in Nederland is, verblijft hij in [woonplaats vrouw] op fietsafstand, dichtbij de kinderen. De huidige regeling dient gehandhaafd te worden en kinderen kunnen in onderling overleg desgewenst op gemakkelijke wijze de man vaker bezoeken, ook eventueel tijdens de korte vakanties. De raad pleit ervoor om het contact over de zorgregeling via de ouders te laten verlopen en niet via de kinderen.
5.1.4.
Het hof overweegt het navolgende.
Uit de stukken en het besprokene tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat partijen na de beschikking van 5 juli 2015 mondeling zijn overeengekomen dat de kinderen eenmaal per twee weken van zaterdagochtend 09.00 uur tot zondag 17.00 uur bij de man (in Nederland) verblijven. Ook verblijven de kinderen de helft van de zomer- en de kerstvakanties bij de man, in onderling overleg te bepalen. Evenals de raad acht het hof het van belang dat afspraken tussen de ouders worden gemaakt en niet tussen de man en de kinderen. Desgevraagd tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw verklaard dat zij ermee instemt dat de kinderen in andere vakanties gedurende een week bij de man verblijven. Gelet op het voorgaande ziet het hof geen aanleiding de huidige zorgregeling te wijzigen. Ook het verzoek van de man om elke twee dagen telefonisch contact met de kinderen te hebben als zij bij de vrouw verblijven, zal het hof afwijzen. Uit de stukken en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de kinderen mobiele telefoons hebben. Het hof gaat ervan uit dat er telefonisch contact tussen de man en de kinderen kan plaatsvinden, zodra de man en/of de kinderen dat wensen. Van weerstand aan de zijde van de vrouw tegen dit contact is het hof niet gebleken. Het hof ziet geen aanleiding de telefonische contacten tussen de man en de kinderen te reguleren.
Ten aanzien van de kinderalimentatie
5.2.
De man heeft een aantal grieven geformuleerd die op de kinderalimentatie betrekking hebben. Deze grieven worden per onderwerp in het hierna volgende beoordeeld.
Behoefte van de kinderen
5.3.1.
De man heeft, kort samengevat, het navolgende gesteld. De beschikking van het hof van 9 juli 2015 heeft van aanvang af niet aan de wettelijke maatstaven voldaan. De behoefte van de kinderen moet alsnog worden beoordeeld aan de hand van het netto besteedbaar inkomen in 2006/2007 van ieder der partijen als niet-samenwonenden, en voor ieder kind afzonderlijk.
De vrouw heeft de stellingen van de man gemotiveerd weersproken.
5.3.2.
Het hof overweegt het navolgende.
Voor de berekening van de behoefte van de kinderen moest in beginsel uitgegaan worden van het netto gezinsinkomen van partijen in 2006/2007. Er was immers sprake van een huwelijk. Dat partijen meerdere woningen in bezit hadden en de enkele stelling dat de man op andere adressen verbleef dan de vrouw en de kinderen, rechtvaardigt niet een berekeningswijze zoals door de man bepleit.
Ten tijde van ‘s hofs beschikking van 9 juli 2015 waren de financiële gegevens van de man en de vrouw uit de periode 2006/2007 niet bekend. Wel was bekend dat de man inmiddels veel meer was gaan verdienen dan partijen samen tijdens de samenwoning deden en dat hij jaarlijks een substantiële bonus ontving waarmee de Marokkaanse rechter in 2012 in elk geval geen rekening had gehouden. Op basis daarvan heeft het hof in 2015 naar redelijkheid en billijkheid een bijdrage van € 750,- per kind per maand vastgesteld met ingang van 21 mei 2013.
Uit de eigen stellingen van de man, bezien ook in het licht van de door hem in hoger beroep overgelegde belastingaangiften 2016, 2018 en 2020, leidt het hof thans af dat de man in de jaren 2010 en volgende over een netto besteedbaar inkomen heeft beschikt (en nog beschikt) dat vele malen hoger is dan het netto jaarinkomen van partijen tezamen in het 2007, hetwelk volgens de becijferingen van de man omstreeks € 32.000,- zou hebben bedragen. Bedoeld hoger inkomen is uit de door de man ter beschikking gestelde gegevens niet exact af te leiden, maar wordt door het hof geschat op gemiddeld € 15.000,- à € 20.000,- netto per maand.
Dit inkomen vormt naar het oordeel van het hof voldoende grond om naar boven af te wijken van de gangbare Nibud-tabellen. Alles overziende is het hof van oordeel dat de door het hof in 2015 nader vastgestelde kinderalimentatie juist was en niet in strijd met de wettelijke maatstaven en dat dit ook nu nog geldt.
5.4.1.
De man heeft verder gesteld, samengevat, dat hij de laatste jaren uitgaven voor de kinderen heeft gedaan die in mindering moeten worden gebracht op reeds door hem betaalde, dan wel op hem verhaalde kinderalimentatie. Ook meent hij dat de toekomstige kinderalimentatie deels aan de vrouw moet worden betaald en deels aan de kinderen zelf, in de verhouding 50/50. De man wil daarmee bewerkstelligen dat de kinderalimentatie daadwerkelijk aan de kinderen zelf ten goede komt en dat de vrouw de kinderalimentatie niet aanwendt voor andere doeleinden dan waar de kinderalimentatie voor is bedoeld.
De vrouw heeft de stellingen van de man gemotiveerd weersproken.
5.4.2.
Het hof overweegt het navolgende.
Kinderalimentatie dient te worden voldaan aan de verzorgende ouder die zorg heeft te dragen voor de besteding daarvan, in dit geval de vrouw. Uit de stukken en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat het geheel de eigen keus van de man is geweest om eerst eigenmachtig de betalingen van kinderalimentatie te verminderen en vervolgens zelf uitgaven voor de kinderen te doen, zonder overleg met en/of toestemming van de vrouw. Onder die omstandigheid ziet het hof geen reden voor verrekening zoals door de man verzocht, en ook niet voor gedeeltelijke betaling van de kinderalimentatie aan de kinderen zelf.
5.5.1.
Ten slotte heeft de man, samengevat, het navolgende gesteld.
In het vonnis van 25 juli 2012 heeft de rechtbank te Casablanca onder meer bepaald dat de man ten behoeve van de kinderen 3.000 dirham (ongeveer € 277,-) per maand moet voldoen ter zake huurkosten. In de beschikking van het hof van 9 juli 2015 heeft het hof overwogen dat de bij die beschikking met ingang van 21 mei 2013 vastgestelde kinderalimentatie van
€ 750,- per kind per maand onder meer mede omvat de door de Marokkaanse rechter separaat vastgestelde woonkostenvergoeding. De man heeft de hypotheeklasten van de woning waar de kinderen hun hoofdverblijf bij de vrouw hebben, en ook belastingen en verzekeringen betaald vanaf 21 mei 2013 (en overigens ook voor die tijd), zodat er sprake is van een dubbele betaling door de man aan/ten behoeve van de vrouw ter zake woonkosten. De man is van mening dat de vrouw vanaf juni 2013 t/m juni 2017 een bedrag van € 31.460,- aan de man moet terugbetalen.
De vrouw heeft de stellingen van de man gemotiveerd weersproken.
5.5.2.
Het hof is van oordeel dat van verrekening of terugbetaling van de door de man bedoelde huurvergoeding geen sprake kan zijn. Met zijn overweging ten aanzien van de huurkosten in de beschikking van 9 juli 2015 heeft het hof slechts tot uitdrukking willen brengen dat de nader door het hof vastgestelde kinderalimentatie alle eerder vastgestelde bijdragen vervangt, dus ook de door de rechtbank te Casablanca separaat vastgestelde huurbijdrage. De stellingen van de man op grond waarvan hij enig bedrag ter zake door hem gedragen woonlasten zou willen verrekenen met de kinderalimentatie, worden verworpen.
Ten aanzien van de partneralimentatie
5.6.
De man heeft een aantal grieven geformuleerd die op de partneralimentatie betrekking hebben. Deze grieven worden per onderwerp in het hierna volgende beoordeeld.
Behoefte van de vrouw
5.7.1.
De man is van mening dat de beschikking van dit hof van 21 maart 2019 van meet af aan niet aan de wettelijke maatstaven heeft voldaan. Het hof heeft de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw ten onrechte bepaald op € 2.809,65 netto per maand. Uitgaande van de hofnorm en rekening houdende met het feit dat de vrouw geen woonlast had omdat de man die lasten betaalde, dient de behoefte van de vrouw te worden gesteld op € 1.372,- per maand, althans op € 1.090,- per maand, welk laatste bedrag nog inclusief kinderalimentatie is, aldus de man.
De man heeft verder, subsidiair, het navolgende gesteld.
Het hof heeft de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw eertijds op basis van een behoeftelijst vastgesteld op € 2.809,65 netto per maand en daarbij ten onrechte rekening gehouden met een bedrag van € 765,- per maand ter zake woonkosten voor de vrouw.
De vrouw had en heeft geen woonkosten want de man betaalt die (nog steeds).
De vrouw heeft de stellingen van de man gemotiveerd weersproken.
5.7.2.
Het hof overweegt dat het destijds is uitgegaan van een behoeftelijst en ziet geen aanleiding om de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw nu alsnog op een andere wijze (volgens de hof norm) te begroten.
Het hof is wel gebleken dat dat de man de lasten (hypotheek, belastingen, verzekeringen) van de woning waarin de vrouw met de kinderen woont, ook na de vaststelling van de partneralimentatie is blijven betalen en dat de vrouw aldus geen woonlast had. Daarom is het hof thans van oordeel dat bedrag van € 765,- destijds ten onrechte in de bepaling van de behoefte van de vrouw is betrokken. Dat leidt ertoe dat de behoefte van de vrouw van aanvang af nader moet worden vastgesteld op (€ 2.809,65 - € 765,- =) € 2.044,65 netto per maand.
Behoeftigheid van de vrouw en nadere vaststelling bijdrage
5.8.1.
De man heeft gesteld dat rekening gehouden moet worden met een fictieve verdiencapaciteit van de vrouw. Zij heeft een HBO opleiding Maatschappelijk werk en zij is in staat een bruto salaris te verdienen van € 3.833,- bruto per maand, aldus de man.
De vrouw heeft de stellingen van de man gemotiveerd weersproken.
5.8.2.
Het hof overweegt het navolgende.
Uit de stukken en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling is het navolgende gebleken. De vrouw heeft een Wajong-uitkering, zij is 80-100% arbeidsongeschikt verklaard en zij is vrijgesteld van sollicitatieplicht. In 2017 bedroeg de uitkering € 1.045,- netto per maand. Het hof acht het voldoende aannemelijk dat de vrouw niet in staat is een hoger inkomen te genereren dan hetgeen zij van het UWV ontvangt en zal haar geen hoger verdienvermogen toeschatten.
5.9.
Gelet op het voorgaande stelt het hof de aanvullende behoefte van de vrouw (niveau 2017) nader vast op (behoefte € 2.044.- minus uitkering € 1.045,- =) afgerond € 1.000,- netto per maand. Het hof beschikt niet over een bruikbare bruto/netto specificatie van de uitkering van de vrouw en zal daarom de bruto aanvullende behoefte van de vrouw schattenderwijs stellen op € 1.350,- per maand (niveau 2017).
Het hof is niet gebleken dat de man de draagkracht ontbeert om laatstgenoemd bedrag maandelijks aan de vrouw te betalen.
5.10.
Het hof zal zijn beschikking van 21 maart 2019 wijzigen op het stuk van de partneralimentatie en de door de man verschuldigde bijdrage met ingang van 21 juli 2017 gewijzigd vaststellen zoals hierna in het dictum bepaald. Daarbij wordt de bijdrage na 2017 jaarlijks geïndexeerd vastgesteld.
Terugbetaling
5.11.
Het hof heeft niet kunnen vaststellen of de man intussen teveel partneralimentatie heeft betaald. De man had immers reeds eigenmachtig de betalingen verminderd.
Voor zover echter mocht blijken dat de vrouw over de periode van 21 juli 2017 tot heden meer partneralimentatie heeft ontvangen dan waarop zij ingevolge deze beschikking recht heeft, dient de vrouw het teveel ontvangene aan de man terug te betalen. Gelet op hetgeen aangaande de financiële omstandigheden van de vrouw is gebleken, zal die eventueel verschuldigde terugbetaling mogen plaatsvinden in termijnen van € 500,- per maand. Het staat partijen uiteraard vrij, overeen te komen dat de man laatstgenoemd bedrag maandelijks in mindering brengt op de door hem te betalen periodieke bijdrage.
Duur van de partneralimentatie
5.12.
De man heeft nog gesteld dat, nu hij al vanaf het uiteengaan van partijen in mei 2008 bijdragen in het levensonderhoud van de vrouw heeft voldaan, zijn verplichting tot het betalen van partneralimentatie aan de vrouw dient te eindigen per 1 juni 2020, dus twaalf jaar na het uiteengaan van partijen in plaats van op 25 juli 2024, twaalf jaar na de echtscheiding.
De vrouw heeft zich gemotiveerd verweerd.
5.13.
Het hof ziet in hetgeen de man daartoe heeft aangevoerd onvoldoende grond om de man in zijn standpunt te volgen en de alimentatieduur te limiteren.
Ook voor nihil-stelling van de partneralimentatie per enige toekomstige datum acht het hof thans geen gronden aanwezig.
Slotsom
5.14.
Het verzoek van de man tot wijziging van de partneralimentatie zal deels worden toegewezen en de overige verzoeken zullen worden afgewezen, alles zoals weergegeven in het dictum hierna.
5.15.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn.

6.De beslissing

Het hof:
wijst het verzoek van de man tot het treffen van een provisionele voorziening af;
vernietigt de door de man bestreden beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 14 april 2020, voor zover daarbij het verzoek van de man tot wijziging van de eerder door het hof vastgestelde partneralimentatie is afgewezen;
wijzigt de beschikking van het hof van 21 maart 2019 voor zover het betreft de daarbij vastgestelde partneralimentatie, als volgt;
bepaalt dat de man aan de vrouw als uitkering tot haar levensonderhoud dient te betalen:
€ 1.350,- per maand met ingang van 21 juli 2017 t/m 31 december 2017;
€ 1.370,- per maand in het jaar 2018;
€ 1.398,- per maand in het jaar 2019;
€ 1.433,- per maand in het jaar 2020;
€ 1.476,- per maand in het jaar 2021;
€ 1.504,- per maand met ingang van 1 januari 2022;
de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
bepaalt dat, voor zover mocht blijken dat de vrouw over de periode van 21 juli 2017 tot heden ten titel van partneralimentatie meer heeft ontvangen dan waarop zij ingevolge deze beschikking recht heeft, terugbetaling door de vrouw aan de man mag plaatsvinden met een bedrag van € 500,- per maand;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank voor het overige;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. van Winkel, E.L. Schaafsma-Beversluis en
A.J.F. Manders en is op 18 augustus 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.