ECLI:NL:GHSHE:2022:2847

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
3 mei 2022
Publicatiedatum
18 augustus 2022
Zaaknummer
20-000427-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Limburg inzake diefstal door middel van valse hoedanigheid

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 3 mei 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg. De verdachte, geboren in 1988, was eerder veroordeeld voor diefstal in een woning door middel van valse hoedanigheid, gepleegd op 25 juli 2020 in Maastricht. De rechtbank had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Het hof heeft het beroep behandeld en de zaak opnieuw beoordeeld. De verdachte was betrokken bij twee diefstallen waarbij hij zich voordeed als een medewerker van de thuiszorg om toegang te krijgen tot de woningen van kwetsbare ouderen. Bij de eerste diefstal werd een bedrag van €150 en diverse sieraden ontvreemd, en bij de tweede diefstal werd €2000 gestolen. Het hof heeft de eerdere veroordeling gedeeltelijk vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, met aftrek van voorarrest. De vordering van de benadeelde partij is toegewezen tot een bedrag van €2000, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft de inbeslaggenomen walkietalkies verbeurd verklaard en de bewaring van andere inbeslaggenomen goederen gelast. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten, vooral gezien de kwetsbaarheid van de slachtoffers.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000427-21
Uitspraak : 3 mei 2022
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 16 februari 2021, in de strafzaak met parketnummer 03-193431-20 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag ] 1988,
laatst opgegeven adres: [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van diefstal in een woning door iemand die zich aldaar buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevindt, door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van het aannemen van een valse hoedanigheid (feiten 1 primair en 2 primair) en poging tot diefstal in een woning door iemand die zich aldaar buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevindt, door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van het aannemen van een valse hoedanigheid (feit 3) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] is hoofdelijk toegewezen tot een bedrag ter hoogte van € 2.000,00 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 juli 2020 tot aan de dag van de volledige voldoening en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De benadeelde partij is in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk verklaard. Tevens is de verdachte veroordeeld in de door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot op het moment van het wijzen van het vonnis begroot op nihil.
Tot slot zijn de inbeslaggenomen walkietalkies verbeurd verklaard door de rechtbank en is ten aanzien van de inbeslaggenomen schroevendraaiers en de kluis de bewaring ten behoeve van de rechthebbende gelast.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
De verdediging heeft primair integrale vrijspraak bepleit en subsidiair een strafmaatverweer
gevoerd. Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] heeft de verdediging primair verzocht dat het hof de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal verklaren en subsidiair heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van het hof. Tot slot heeft de verdediging zich ook gerefereerd aan het oordeel van het hof ten aanzien van het beslag.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissingen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – na de ter terechtzitting in eerste aanleg toegewezen vordering nadere omschrijving tenlastelegging – tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 25 juli 2020 in de gemeente Maastricht, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in een woning en/of op een besloten erf waarop een woning stond, [adres slachtoffer 1] , alwaar verdachte en/of zijn mededader(s) zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevond(en), diverse sieraden en/of € 150,-, in elk geval enig goed en/of enig bedrag aan geld, die/dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n), te weten aan [slachtoffer 1] , heeft/hebben weggenomen met het oogmerk om deze/het zich wederrechtelijk toe te eigenen en welk(e) goed(eren)/bedrag aan geld verdachte en/of zijn mededader(s) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht doordat hij, verdachte en/of (één van) zijn mededader(s) tegen voornoemde [slachtoffer 1] heeft/hebben gezegd dat:
- zij voor [bedrijf] werkt(e) en/of
- dat zij in verband met corona de woning wilde controleren en/of wilde controleren hoe de woning gepoetst werd,
in elk geval door het aannemen van een valse hoedanigheid of door listige kunstgrepen of door een samenweefsel van verdichtsels;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 25 juli 2020 in de gemeente Maastricht, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een goed, te weten diverse sieraden en/of € 150,- heeft verworven, voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl hij en zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed(eren)/geld betrof;
2.
hij op of omstreeks 25 juli 2020 in de gemeente Maastricht, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in een woning en/of op een besloten erf waarop een woning stond, [adres benadeelde partij] , alwaar verdachte en/of zijn mededader(s) zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevond(en), € 2.000,-, in elk geval enig bedrag aan geld, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [benadeelde partij] , heeft/hebben weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en welk bedrag aan geld verdachte en/of zijn mededader(s) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht doordat hij, verdachte, en/of (één van) haar mededader(s) tegen voornoemde [benadeelde partij] heeft/hebben gezegd:
- dat zij van de thuiszorg was en bij deze [benadeelde partij] moest komen kijken en/of
- ze alleen kwam om naar de keuken te kijken, ze wilde zien of deze schoon was en of de poetshulp het werk goed had gedaan,
in elk geval door het aannemen van een valse hoedanigheid of door listige kunstgrepen of door een samenweefsel van verdichtsels;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 25 juli 2020 te Maastricht, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een bedrag aan geld, te weten € 2.000,- heeft verworven, voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl hij en zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit bedrag aan geld wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat het een door misdrijf verkregen bedrag aan geld betrof;
3.
hij op of omstreeks 25 juli 2020 in de gemeente Maastricht tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om in een woning en/of op een besloten erf waarop een woning stond, [adres slachtoffer 2 en 3] , alwaar verdachte en/of zijn mededader(s) zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevond(en) enig(e) goed(eren), in elk geval alles wat van haar/hun gading was, die/dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] , weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen
- heeft/hebben aangebeld bij voornoemde woning en (vervolgens) heeft gezegd dat zij van [bedrijf] was en/of
- dat zij van de thuiszorg was en zij wat vragen moest stellen in verband met corona en/of
- zij met zijn tweeën waren, zij niet alleen de straat op mocht en haar collega papieren aan het halen was,
in elk geval door het aannemen van een valse hoedanigheid of door listige kunstgrepen of door een samenweefsel van verdichtsels, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak van het onder 3 tenlastegelegde
Met betrekking tot het onder 3 tenlastegelegde blijkt uit het dossier dat aangever [slachtoffer 2] heeft verklaard dat op 25 juli 2020, tussen 18.15 en 18.30 uur, een onbekende vrouw bij hem in zijn appartement aan de [adres slachtoffer 2 en 3] kwam, die zei dat ze van [bedrijf] was. De vrouw ging op de bank in de woonkamer zitten en zei dat ze vragen moest stellen in verband met corona. Haar collega was papieren aan het halen en zij mochten niet alleen de straat op, aldus de vrouw. Het viel aangever op dat deze vrouw steeds nerveuzer werd en telkens in de richting van de voordeur keek. De aangever hoorde toen dat de vrouw van buitenaf geroepen werd, waarop ze zei dat het haar collega was die zou komen. De vrouw stond meteen op om weg te gaan. Voor de deur stond een wat dikkere man die de vrouw had geroepen. Door de aangever en zijn partner werd de vrouw omschreven als getint, ongeveer 1.60 meter lang en met zwart halflang haar.
De getuige [getuige 1] heeft verklaard dat zij op 25 juli 2020, omstreeks 18.20 uur, buiten op de galerij een onbekende man en vrouw zag wegrennen. Deze mensen zeiden dat zij verkeerd waren. Even later zag ze een andere man met getinte huidskleur en donkere haren die in de richting van de lift keek, waar de man en vrouw naartoe waren gerend. De man en vrouw gebaarden naar de man met getinte huidskleur dat hij naar hen moest komen. De getuige [getuige 1] zag dat de getinte man nerveus deed en stopte bij de woning van aangever [slachtoffer 2] . Zij hoorde dat de getinte man een vrouwennaam riep en zei dat ze naar buiten moest komen omdat ze geen tijd meer hadden. Hierop zag zij een vrouw uit de woning van de familie [slachtoffer 2] komen. Vervolgens verlieten alle vier de personen de galerij.
Het hof is, anders dan de advocaat-generaal, van oordeel dat het voorgaande onvoldoende is om tot een bewezenverklaring van het onder 3 tenlastegelegde te komen. Voor het overige bevinden zich in het dossier geen objectieve bevindingen waaraan de betrokkenheid van de verdachte bij dit feit kan worden ontleend. Het hof is derhalve van oordeel dat het bewijs tekort schiet dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 3 tenlastegelegde, zodat het hof de verdachte daarvan zal vrijspreken.
Bewezenverklaring
Het hof acht op grond van de gebezigde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 25 juli 2020 in de gemeente Maastricht, tezamen en in vereniging met anderen, in een woning, [adres slachtoffer 1] , alwaar verdachte en/of zijn mededader(s) zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevond(en), diverse sieraden en € 150,-, die geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en zijn mededaders toebehoorden, te weten aan [slachtoffer 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen en welke goederen/welk bedrag aan geld verdachte en zijn mededaders onder hun bereik hebben gebracht door het aannemen van een valse hoedanigheid, doordat hij, verdachte of (één van) zijn mededaders tegen voornoemde [slachtoffer 1] heeft gezegd dat:
- zij voor [bedrijf] werkte en
- dat zij in verband met corona de woning wilde controleren en wilde controleren hoe de woning gepoetst werd;
2.
hij op 25 juli 2020 in de gemeente Maastricht, tezamen en in vereniging met anderen, in een woning, [adres benadeelde partij] , alwaar verdachte en/of zijn mededader(s) zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevond(en),
€ 2.000,-, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en zijn mededaders toebehoorde, te weten aan [benadeelde partij] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en welk bedrag aan geld verdachte en zijn mededaders onder hun bereik hebben gebracht door het aannemen van een valse hoedanigheid doordat hij, verdachte, en/of (één van) zijn mededader(s) tegen voornoemde [benadeelde partij] heeft/hebben gezegd:
- dat zij van de thuiszorg was en bij deze [benadeelde partij] moest komen kijken en
- ze alleen kwam om naar de keuken te kijken, ze wilde zien of deze schoon was en of de poetshulp het werk goed had gedaan.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsvoering
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Op basis van de gebezigde bewijsmiddelen stelt het hof allereerst de navolgende feiten en omstandigheden vast. [1] Bij de beoordeling van de nader te vermelden verweren van de verdediging zal het hof van die feiten en omstandigheden uit gaan.
[adres slachtoffer 1] te Maastricht (feit 1 primair)
Op 25 juli 2020
(het hof begrijpt dat dit moet zijn: 26 juli 2020)heeft [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedag ] 1925, aangifte gedaan van diefstal in haar woning aan [adres slachtoffer 1] te Maastricht. Hierbij heeft zij verklaard dat zij op 25 juli 2020 tussen 15.00 uur en 16.00 uur bezoek heeft gehad van een vrouw die zich voordeed als iemand van [bedrijf] (
het hof begrijpt: verpleegzorg- en thuiszorgorganisatie). [2] De vrouw zei dat ze voor [bedrijf] werkte en dat zij in verband met corona de woning wilde controleren. De vrouw wilde controleren hoe de woning werd gepoetst. Op de vraag van aangeefster [slachtoffer 1] of de vrouw zich kon legitimeren, antwoordde de vrouw dat zij haar legitimatiebewijs niet bij zich had. De vrouw sprak heel veel en stopte niet. Zij heeft even in de badkamer gekeken en zij wilde hierna in de keuken gaan zitten met [slachtoffer 1] . De aangeefster heeft verklaard dat de vrouw in de keuken heeft rondgekeken, maar hierbij geen kastje heeft aangeraakt. Voorts heeft aangeefster [slachtoffer 1] verklaard dat op het moment dat haar vaste telefoon ging, de vrouw zei dat de aangeefster de telefoon niet moest opnemen. Dit heeft de aangeefster wel gedaan, omdat zij zag dat de onderbuurvrouw van [huisnummer] belde. De onderbuurvrouw vertelde de aangeefster dat zij een man aan de deur had gehad die de kraan kwam controleren en desnoods repareren, maar dat zij de deur niet had geopend. De vrouw in de woning van de aangeefster vroeg vervolgens waar de onderbuurvrouw zich mee bemoeide en verliet vervolgens de woning van aangeefster zonder iets te zeggen. De vrouw was volgens de aangeefster niet op plekken geweest waar zij waardevolle spullen bewaarde. [3] In eerste instantie miste aangeefster [slachtoffer 1] niets uit haar woning, ook nu zij ervan uit was gegaan dat de vrouw alleen in de woning was geweest en dat er niemand anders in de woning was geweest en dat de vrouw enkel in de gang, de woonkamer, de keuken en de badkamer was geweest en niet in de slaapkamer. Op zondag 26 juli 2020 kwam de dochter van aangeefster op bezoek en kwam de aangeefster tot de ontdekking dat er wel degelijk juwelen en geld waren weggenomen. Zij miste een gouden ketting met een gouden tientje, een gouden schakelarmband, een ring bestaande uit twee trouwringen en een witte parel, een gouden ring met een bloedkoraal, een gouden Lourdes medaille met kettinkje en drie briefjes van € 50,-. Deze drie briefjes lagen in de slaapkamer, in een lade. Achteraf begrijpt de aangeefster dat niet alleen de vrouw in haar woning moet zijn geweest . [4]
De verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] werden op 25 juli 2020, omstreeks 16.10 uur, aangestuurd om te gaan richting [straatnaam slachtoffer 1] in Maastricht. Hier had de getuige [getuige 2] gezien dat er twee mannen en een vrouw zich verdacht gedroegen rondom deze
flat. Hij had gezien hoe een man en een vrouw, die een witte jas droeg, naar de hoofdingang van de flat zijn gelopen, een jas over de klink van deze deur hebben gedaan en daarna uit het zicht zijn verdwenen door de flat in te lopen. Een andere man bleef buiten achter en sprak tegen een voorwerp dat op een walkietalkie leek. De getuige heeft foto’s gemaakt van de twee mannen. Tevens hebben de getuige [getuige 2] en zijn vrouw gezien dat de twee mannen en de vrouw zijn weggelopen in de richting van een personenauto met het kenteken [kenteken] en dat de vrouw sieraden vasthield in haar hand en dat de mannen en de vrouw met hoge snelheid zijn weggereden in de richting van het stadscentrum van Maastricht. De getuige [getuige 2] heeft de twee mannen omschreven als mannen van Oost-Europese afkomst. Op het moment dat [getuige 2] de auto voorbij zag rijden, zaten er vier personen in de auto. De man die eerder op de uitkijk had gestaan, was de bestuurder van de auto. Naast de bestuurder zat de vrouw die de witte jas aanhad. De echtgenote van getuige [getuige 2] heeft, toen de auto voorbijreed, gezien dat de vrouw op de bijrijdersplaats een ketting over de bovenkant van haar hand had hangen en dit een beetje omhoog hield, waarbij het leek alsof ze aan de andere inzittenden in de auto deze ketting liet zien. [5]
[adres benadeelde partij] (feit 2 primair)
De aangeefster [benadeelde partij] , geboren op [geboortedag ] 1930, woonachtig op het adres [adres benadeelde partij] , heeft verklaard dat er op 25 juli 2020, omstreeks 19.15 uur, werd aangebeld aan de algemene toegangsdeur van haar flat. Hierop hoorde zij dat de vrouw aangaf dat zij van de thuiszorg was en dat zij bij aangeefster [benadeelde partij] moest komen kijken. Nu aangeefster [benadeelde partij] normaal gesproken ook thuishulp krijgt, vond zij dit niet vreemd en heeft zij de vrouw haar woning binnen gelaten. Nadat de vrouw de woning had verlaten, bemerkte aangeefster [benadeelde partij] dat alle laden van de kasten in haar woning openstonden en dat er in totaal € 2.000,- uit haar woning was ontvreemd. De aangeefster [benadeelde partij] vermoedt dat de vrouw de voordeur van de woning op een kier heeft gelaten, want [benadeelde partij] liep voor de vrouw de woonkamer in. Op het moment dat de vrouw de woonkamer in liep, sloot zij de tussendeur tussen de gang en de woonkamer, naar zij zei omdat zij anders verkouden zou worden, last van haar nek of corona zou krijgen. Vervolgens zei de vrouw dat zij alleen naar de keuken kwam kijken, om te kijken of de keuken schoon was en of de poetshulp het werk goed had gedaan. In de keuken heeft de vrouw in de ijskast gekeken en heeft zij allerlei vragen gesteld aan aangeefster [benadeelde partij] . Nadat de vrouw een telefoontje kreeg, zei de vrouw dat ze klaar was en hierop zag [benadeelde partij] dat de vrouw met versnelde pas wegliep en dat de vrouw weg was voordat [benadeelde partij] het in de gaten had.
Aangeefster [benadeelde partij] vertrouwde het toch niet helemaal en is de woonkamer ingelopen. Daar zag zij dat alle lades van haar kasten openstonden. Aangeefster keek in de lade van de grote vitrine kast, waar zij altijd haar portemonnee had liggen. Aangeefster zag dat haar portemonnee op dezelfde plek lag als normaal. Toen zij haar portemonnee opende zag zij dat haar geld weg was. Zij had € 1.000,- euro in haar portemonnee. Vervolgens keek aangeefster naar haar dressoir. Zij zag dat alle lades en deurtjes van haar dressoir open stonden. Haar potje, waar zij haar spaargeld in bewaarde, stond in het rechterkastje van het dressoir. Zij zag dat het potje weg was. Zij had hier haar vakantiegeld, € 800,-, in en nog wat extra spaargeld, € 200,-. In totaal zat er € 1.000,- euro in dit spaarpotje. Dit geld was weg. Vervolgens liep aangeefster de slaapkamer in en zag dat haar slaapkamer overhoop gehaald was. Zij zag dat alle deurtjes en lades van alle kasten open stonden. Zij zag dat alles overhoop gehaald was. Zij zag dat haar spaarpotje, die dus normaal in haar dressoir in de woonkamers stond, in haar kledingkast lag. Zij zag dat zelfs haar bed overhoop gehaald was. Voorts heeft [benadeelde partij] verklaard dat de vrouw niet alleen is geweest, want de vrouw is de hele tijd bij haar gebleven. Tot slot heeft de aangeefster [benadeelde partij] verklaard dat de vrouw ongeveer 1.66/1.67 meter groot was, bij haar linkeroog een dikke wrat had, een grote, zwarte brede tas bij zich had en dat het weggenomen geld bestond uit coupures van € 50,-. [6]
Aanhouding en herkenning
Op 25 juli 2020, omstreeks 20.35 uur, hoorde verbalisant [verbalisant 3] dat er zojuist een ANPR-hit was geweest op de Neerbosscheweg te Nijmegen betreffende een Ford Focus, voorzien van het kenteken [kenteken] . Na een korte achtervolging, waarbij de bestuurder van dit voertuig zijn snelheid verhoogde bij het zien van het dienstvoertuig van [verbalisant 3] en niet stopte of snelheid verminderde nadat een andere eenheid een stopteken voerde, heeft de bestuurder het voertuig tot stilstand gebracht op het moment dat hij werd geblokkeerd door politievoertuigen. De inzittenden, [verdachte] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] (
het hof: [medeverdachte 3] en [medeverdachte 3] is dezelfde persoon [7] ) werden allen aangehouden. [8]
[verdachte] zat als bestuurder in de auto, [medeverdachte 1] als bijrijder, [medeverdachte 3] zat rechts achterin en [medeverdachte 2] zat links achterin. Rechts voor de bijrijdersstoel lag een zwarte stoffen tas met 3 schroevendraaiers, 4 walkietalkies en 3 damespanty’s. [9] Er is onderzoek verricht om na te gaan of deze portofoons zo waren ingesteld dat er onderling gecommuniceerd kon worden. Uit dit onderzoek is gebleken dat met deze portofoons onderling oproepen kunnen worden gezonden en beantwoord. [10] Ter terechtzitting in hoger beroep heeft [verdachte] verklaard dat hij al enkele uren in bezit was van de auto met kenteken [kenteken] . [11]
Op 25 juli 2020 heeft verbalisant [verbalisant 4] diverse telefonische gesprekken gevoerd om duidelijkheid te krijgen over de signalering van het voertuig voorzien van kenteken [kenteken] en sprak hij met eerdergenoemde collega [verbalisant 2] . Verbalisant [verbalisant 2] heeft foto’s doorgestuurd naar verbalisant [verbalisant 4] , welke foto’s [verbalisant 2] had ontvangen van de vrouwen en mannen die mogelijk betrokken waren geweest bij bovengenoemde melding (
het hof begrijpt: de door de getuige [getuige 2] gemaakte foto’s van twee mannen). Hierop zag verbalisant [verbalisant 4] dat de twee mannen die stonden afgebeeld op de foto’s 100% overeenkwamen met de twee verdachte mannen die waren aangehouden die dag door de politie in deze zaak (
het hof begrijpt: [verdachte] en [medeverdachte 3]). [12]
Voorts heeft verbalisant [verbalisant 5] geverbaliseerd dat de persoon op de door de getuige [getuige 2] gemaakte foto’s gelijkenissen vertoonde met het signalement van [verdachte] en de kleding die hij droeg ten tijde van zijn aanhouding. Hierbij zag verbalisant [verbalisant 5] dat de broek, welke [verdachte] droeg, kapot was op de rechterknie en dat op alle foto’s, zowel de foto’s die door de getuige [getuige 2] zijn gemaakt als de foto na de aanhouding, te zien was dat de broek ter hoogte van de rechterknie kapot was. Tevens was er te zien dat er een vale plek aanwezig was ter hoogte van het rechterbovenbeen. De verbalisant [verbalisant 5] heeft in het proces-verbaal opgenomen dat de broek op de foto van de getuige [getuige 2] veel gelijkenissen vertoont met de broek op de foto na de aanhouding van [verdachte] .
Met betrekking tot [medeverdachte 3] heeft verbalisant [verbalisant 5] geverbaliseerd dat het opgegeven signalement van één van de mannen gelijkenissen vertoonde met [medeverdachte 3] en dat de door de getuige [getuige 2] gemaakte foto’s overeen komen met het signalement van [medeverdachte 3] en de kleding die hij droeg ten tijde van zijn aanhouding. [13]
Tevens heeft verbalisant [verbalisant 5] de camerabeelden van het cellencomplex te Maastricht bekeken. Hierbij zag hij dat de schoenen van de aangehouden [medeverdachte 3] , welke hij bij zich had ten tijde van zijn insluiting, wit van kleur waren met een zwarte streep op de hak. De achterbies van de schoen, het bovenste gedeelte, was tevens zwart van kleur. Op de foto’s die door de getuige [getuige 2] zijn gemaakt, zag verbalisant [verbalisant 5] dat de op de foto afgebeelde persoon lichtkleurige, witte schoenen met een donkerkleurige, zwarte streep op de hak, droeg. De achterbies van de schoen, het bovenste gedeelte, was tevens donkerkleurig/zwart. De verbalisant [verbalisant 5] zag dat de schoenen op de door de getuige [getuige 2] gemaakte foto en de schoenen van [medeverdachte 3] zeer veel gelijkenissen vertoonden.
Voorts zag verbalisant [verbalisant 5] dat bij de spullen van [medeverdachte 3] een tasje lag. Op de camerabeelden was te zien dat dit een klein tasje betrof met een hengsel. De persoon die was gefotografeerd door de getuige [getuige 2] had ook een tasje om, welk tasje was voorzien van een schouderriem/hengsel. Tot slot zag verbalisant [verbalisant 5] op de hiervoor genoemde camerabeelden dat de schoenen van [verdachte] , welke hij bij zich had ten tijde van zijn insluiting, zwart, grijs en wit van kleur waren. De verbalisant [verbalisant 5] zag dat de schoenen op de door de getuige [getuige 2] gemaakte foto en de schoenen van [verdachte] zeer veel gelijkenissen vertoonden. [14]
Voorts heeft verbalisant [verbalisant 5] gerelateerd dat ten aanzien van [medeverdachte 1] in de politie bevragingssystemen is vermeld dat zij een lengte heeft van 1.63 tot 1.67 meter lang en onder meer moedervlekken in het gelaat links heeft. Het signalement dat door aangeefster [benadeelde partij] is gegeven vertoont volgens verbalisant [verbalisant 5] gelijkenissen met het signalement dat van [medeverdachte 1] bekend is in de politiebevragingssystemen en de foto’s die na de aanhouding van [medeverdachte 1] zijn gemaakt. Door verbalisant [verbalisant 5] is opgemerkt, bij een foto van de verdachte, dat zij een moedervlek heeft onder haar linker oog
(het hof begrijpt: vanuit een positie dat er tegen [medeverdachte 1] wordt aangekeken). [15]
Tijdens de insluitingsfouillering werd onder [medeverdachte 1] een Lourdes hanger en een geldbedrag ter hoogte van € 2.550,-, in coupures van € 50,-, aangetroffen. Het geldbedrag bevond zich in een panty in haar beha. Een medewerkster van de arrestantenwacht heeft met betrekking tot het aantreffen van dit geldbedrag nog naar voren gebracht dat zij het geld bij het oppervlakkig fouilleren van de verdachte [medeverdachte 1] niet kon voelen. Enkel door het in de beha knijpen kon de medewerkster van de arrestantenwacht het geld voelen. [16]
Door verbalisant [verbalisant 6] zijn aan aangeefster [slachtoffer 1] juwelen getoond die onder [medeverdachte 1] in beslag zijn genomen en zij heeft de Lourdes medaille herkend. Hierover heeft zij verklaard dat zij een soortgelijk medaille in haar juwelenkistje op de slaapkamer had liggen. Het is de medaille waarover aangeefster eerder over vertelde dat (deze) bij haar gestolen is. [17]

Beoordeling

Uit het voorgaande, te weten de verklaringen van aangeefster [slachtoffer 1] en de getuige [getuige 2] , blijkt dat er vier personen waren betrokken bij de diefstal in de woning van aangeefster [slachtoffer 1] op het adres [adres slachtoffer 1] te Maastricht op 25 juli 2020 tussen 15.00 en 16.00 uur. Een vrouw wist zich bij aangeefster [slachtoffer 1] binnen te praten, met een smoes dat zij iemand van [bedrijf] was, waarbij één van de mannen met haar de flat is ingelopen en een andere man buiten bleef, terwijl hij in een voorwerp sprak dat op een walkietalkie leek. Een vierde mededader bevond zich kennelijk in/bij de auto. Nadat er geld en sieraden waren buitgemaakt, vertrok het viertal per auto met kenteken [kenteken] . Deze auto is, met [medeverdachte 1] , [verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] als de vier inzittenden, omstreeks 20.35 uur middels een ANPR-hit gesignaleerd en de verdachten zijn omstreeks 20.39 uur aangehouden. Met de in de auto aangetroffen walkietalkies konden onderling oproepen worden gezonden en beantwoord. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] zijn herkend door verbalisant [verbalisant 4] als de personen afgebeeld op de foto’s die door de getuige [getuige 2] zijn gemaakt ter hoogte van de flat [straatnaam slachtoffer 1] en verbalisant [verbalisant 5] heeft geverbaliseerd dat de signalementen van [verdachte] en [medeverdachte 3] en de kleding en schoeisel die zij droegen bij de aanhouding (zeer) veel gelijkenissen vertoonden met de personen op de door de getuige [getuige 2] gemaakte foto’s. Tijdens de aanhouding verkeerden [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] in hun gezelschap in de auto die bij [straatnaam slachtoffer 1] is gezien door getuige [getuige 2] en zij zijn gezamenlijk met een deel van de buit, te weten de Lourdes-medaille, aangetroffen. In een panty in de beha van [medeverdachte 1] werd een geldbedrag ter hoogte van € 2.550,-, in coupures van € 50,-, aangetroffen, terwijl bij aangeefster [slachtoffer 1] tevens een geldbedrag ter hoogte van € 150,-, in coupures van € 50,-, is ontvreemd. Een gedeelte van het onder [medeverdachte 1] aangetroffen geldbedrag kan derhalve afkomstig zijn uit de woning van aangeefster [slachtoffer 1] .
Voorts volgt uit het voorgaande dat op 25 juli 2020, omstreeks 19.15 uur, ook bij aangeefster [benadeelde partij] een vrouw zich in haar woning aan het [adres benadeelde partij] heeft weten binnen te praten door zich voor te doen als een medewerkster van de thuiszorg. Ook hier is de woning vervolgens doorzocht door een of meer andere perso(o)n(en) die na de vrouw heimelijk de woning is/zijn binnengekomen. Bij aangeefster [benadeelde partij] is tevens een geldbedrag bestaande uit coupures van € 50,- ontvreemd, ter hoogte van € 2.000,-. Ook de hoogte van dit ontvreemde geldbedrag kan derhalve worden geschaard onder een gedeelte van het onder [medeverdachte 1] aangetroffen geldbedrag. Daarnaast volgt uit de gebezigde bewijsmiddelen dat bij de aanhouding in de auto een grote, zwarte brede tas is aangetroffen, die naar het oordeel van het hof past bij de beschrijving die aangeefster [benadeelde partij] hierover heeft gegeven. Tot slot vertoont het signalement dat door aangeefster [benadeelde partij] is gegeven van de vrouw die in haar woning is geweest overeenkomsten met het signalement van [medeverdachte 1] .
Uit de hiervoor weergegeven gebezigde bewijsmiddelen volgt dat er op 25 juli 2020, omstreeks 20.35 uur, een ANPR-hit is geweest op de Neerbosscheweg te Nijmegen van de auto waarin de verdachten zijn aangetroffen. Volgens de Routeplanner van ANWB, een algemeen toegankelijke bron , is het van [straatnaam benadeelde partij] te Maastricht naar de Neerbosscheweg te Nijmegen [tijdsduur] rijden op het tijdstip 19.15 uur. Gelet hierop is het hof van oordeel dat het mogelijk is geweest voor de verdachten om de diefstal te plegen in Maastricht omstreeks 19.15 uur en vervolgens richting Nijmegen te rijden en omstreeks 20.35 uur op de Neerbosscheweg te Nijmegen te arriveren. Bij dit oordeel heeft het hof tevens rekening gehouden met de mogelijkheid dat de vrouw enkele minuten in de woning van aangeefster [benadeelde partij] is geweest, nu het hof tevens in ogenschouw heeft genomen dat aangeefster [benadeelde partij] heeft verklaard dat de vrouw omstreeks 19.15 uur in haar woning is geweest en dit derhalve ook enkele minuten eerder kan zijn geweest en dat verdachten ietwat te hard hebben gereden richting Nijmegen. Al met al staat voor het hof vast dat het mogelijk is geweest voor de verdachten om de diefstal te plegen in Maastricht omstreeks 19.15 uur en vervolgens richting Nijmegen te rijden en omstreeks 20.35 uur op de Neerbosscheweg te Nijmegen te arriveren. Gelet op vorengenoemde vaststelling en de daarbij behorende tijdspanne is het hof tevens van oordeel dat de in de auto aangetroffen samenstelling van verdachten in Nijmegen ook de samenstelling betreft die in Maastricht aanwezig is geweest ten tijde van de diefstal aan het [adres benadeelde partij] , nu het naar het oordeel van het hof in deze tijdspanne niet mogelijk is geweest dat er onderweg een wisseling van een of meer personen heeft plaatsgevonden.
Op grond van het hiervoor overwogene en de hiervoor vermelde gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, is het hof van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat [medeverdachte 1] , [verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] zich tezamen op 25 juli 2020 allereerst schuldig hebben gemaakt aan de diefstal uit de woning van aangeefster [slachtoffer 1] , zich vervolgens tezamen schuldig hebben gemaakt aan de diefstal uit de woning van aangeefster [benadeelde partij] en vervolgens tezamen direct richting Nijmegen zijn gereden. Derhalve is het hof van oordeel dat het onder 1 primair en het onder 2 primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
Medeplegen
Het hof stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het tenlastegelegde medeplegen als uitgangspunt geldt dat de uitleg van dit begrip vereist dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de medeplegers. Dat vergt bij bewezenverklaring van medeplegen aan het tenlastegelegde delict dat er bij de verdachte sprake dient te zijn van een – intellectuele en/of materiële – bijdrage aan het delict die van voldoende gewicht is. Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. In dat verband overweegt het hof als volgt.
Op grond van het bovenstaande, in onderling verband en samenhang bezien, is het hof van oordeel dat kan worden vastgesteld dat het onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde door “verenigde personen” is begaan, maar niet direct wie precies welke rol heeft gehad. De verdachte is (zeer kort) na het tenlastegelegde onder feit 2 aangetroffen in omstandigheden die op betrokkenheid bij beide feiten duiden. Naar het oordeel van het hof heeft de verdachte hiervoor geen aannemelijke verklaring gegeven. Het hof weegt deze omstandigheid mee bij de beantwoording van de vraag of het tenlastegelegde medeplegen kan worden bewezen. In samenhang met de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden komt het hof tot het oordeel dat de bijdrage van de verdachte aan het onder 1 primair en 2 primair bewezenverklaarde van voldoende gewicht is om van medeplegen te kunnen spreken. Daarmee acht het hof het onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde medeplegen bewezen.
Verweren verdediging
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging, op gronden zoals verwoord in de pleitnota, integrale vrijspraak bepleit, nu er sprake is van onvoldoende wettig en overtuigend bewijs. Hiertoe heeft de verdediging – kort weergegeven, voor zover van belang – ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde aangevoerd:
Met betrekking tot het onder 1 tenlastegelegde staat het niet in voldoende mate vast dat de persoon die zichtbaar is op de door de getuige [getuige 2] gemaakte foto’s de verdachte betreft, nu er geen onderscheidende (gelaats)kenmerken zichtbaar zijn en er sprake is van verwachtingseffecten.
De persoon op de foto’s kan niet als medepleger worden gekwalificeerd, nu uit de verklaring van de getuige [getuige 2] volgt dat die persoon enkel op de uitkijk heeft gestaan en de bestuurder van de auto was.
Met betrekking tot het onder 2 tenlastegelegde heeft de verdediging – kort weergegeven, voor zover van belang – aangevoerd:
Het is tijd-technisch niet mogelijk dat dit feit door de verdachten is gepleegd, gelet op het tijdstip van deze diefstal en het tijdstip van de aanhouding van de verdachte.
Het bewijs ontbreekt dat er sprake is van medeplegen, nu uit het bewijs de directe betrokkenheid van één vrouwelijke verdachte blijkt.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Ad I: Herkenning door verbalisanten
Het hof stelt voorop dat behoedzaam dient te worden omgegaan met herkenningen en de bewijskracht daarvan, ook wanneer deze herkenningen door verbalisanten worden gedaan. Een van de factoren die de betrouwbaarheid van een herkenning positief kunnen beïnvloeden, is de mate van bekendheid met de waargenomen persoon of waargenomen personen. Hoe meer men van de betrokken persoon of personen een beeld heeft, des te minder visuele informatie nodig is voor een betrouwbare herkenning.
Hoewel op de in het dossier voorhanden zijnde door de getuige [getuige 2] gemaakte foto’s geen duidelijk, helder en scherp beeld van de gezichten van de mannen is te zien, ziet het hof geen aanleiding om aan de betrouwbaarheid van de herkenning van [verdachte] en [medeverdachte 3] door verbalisant [verbalisant 4] te twijfelen. Het proces-verbaal van [verbalisant 4] is op ambtsbelofte opgemaakt door een daartoe bevoegde verbalisant. Hierbij overweegt het hof dat uit het dossier volgt dat verbalisant [verbalisant 4] op 25 juli 2020 betrokken is geweest bij de korte achtervolging van de auto met bovengenoemde vier inzittenden en dat hij degene is geweest die doende is geweest met de aanhouding van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] omstreeks 20.39 uur (dossierpagina’s 406-408 en 522-524). Hieruit volgt dat de verbalisant [verbalisant 4] tevens aanwezig was op het moment dat [verdachte] en [medeverdachte 3] werden aangehouden, nu dit op hetzelfde moment heeft plaatsgevonden (dossierpagina’s 546-548 en 619-620).
Uit het hiervoor weergegevene blijkt dat verbalisant [verbalisant 4] tussen 20.45 uur en 22.00 uur contact heeft gehad met verbalisant [verbalisant 2] en hierop de door [getuige 2] gemaakte foto’s heeft ontvangen. Gelet op de korte tijdspanne tussen het moment van aanhouding van de verdachten en de herkenning door [verbalisant 4] , waarbij [verbalisant 4] [verdachte] en [medeverdachte 3] direct met zekerheid heeft herkend, ziet het hof geen enkele aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de herkenning van [verdachte] en [medeverdachte 3] . Dat er geen onderscheidende persoonskenmerken zichtbaar zijn, maakt dit niet anders. Bovendien wordt deze herkenning ondersteund door de herkenning door verbalisant [verbalisant 5] . Door hem zijn de door de getuige [getuige 2] gemaakte foto’s vergeleken met het signalement van [verdachte] en [medeverdachte 3] en de kleding en schoenen die zij droegen ten tijde van de aanhouding en de camerabeelden ten tijde van hun insluiting in het cellencomplex. Op basis hiervan heeft verbalisant [verbalisant 5] geconcludeerd dat er (zeer veel) gelijkenissen bestonden. Ook ziet het hof geen enkele aanleiding om aan deze processen-verbaal, welke tevens op ambtsbelofte zijn opgemaakt door een daartoe bevoegde verbalisant, te twijfelen. Het hof bezigt de processen-verbaal van verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5] dan ook tot het bewijs en het hof stelt vast dat [verdachte] wel degelijk de persoon is die staat afgebeeld op de foto’s die door getuige [getuige 2] zijn gemaakt. Mitsdien wordt het verweer verworpen.
Ad II, III en IV: Medeplegen en tijdstip
Hetgeen de verdediging naar voren heeft gebracht onder de hiervoor vermelde verweren behoeft geen bespreking, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen en de gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien.
Het hof verwerpt mitsdien alle verweren.
Conclusie
Resumerend acht het hof, op grond van het voren overwogene en de gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich samen met [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde onder 1 primair wordt als volgt gekwalificeerd:
diefstal in een woning door iemand die zich aldaar buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevindt, door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van het aannemen van een valse hoedanigheid.
Het bewezenverklaarde onder 2 primair wordt als volgt gekwalificeerd:
diefstal in een woning door iemand die zich aldaar buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevindt, door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van het aannemen van een valse hoedanigheid.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Het hof heeft in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft tezamen met anderen met behulp van een babbeltruc twee keer toegang gekregen tot de woning van steeds een bejaard slachtoffer. Het ene slachtoffer was 94 jaar oud en het andere slachtoffer was 89 jaar oud. De verdachte en de medeverdachten zijn daarbij op planmatige en geraffineerde wijze te werk gegaan. De slachtoffers werden gemanipuleerd een voor hen onbekende binnen te laten, door zich voor te doen als een medewerkster van de thuiszorg, die een inspectie kwam uitvoeren. De verdachte en medeverdachten hebben telkens de gelegenheid misbruikt om bij het ene slachtoffer diverse sieraden en een geldbedrag ter hoogte van € 150,00 weg te nemen en bij het andere slachtoffer een geldbedrag ter hoogte van € 2.000,00 mee te nemen. Het hof is van oordeel dat hun handelen getuigt van een lafhartig optreden. De verdachte en de medeverdachten hebben bewust kwetsbare en afhankelijke ouderen als slachtoffer gekozen, kennelijk omdat zij veel vertrouwen in de medemens hebben en daardoor eerder geneigd zijn in de babbeltrucs mee te gaan. De slachtoffers waren aldus een gemakkelijke prooi. Door haar handelen heeft de verdachte het vertrouwen van de slachtoffers in de medemens ernstig geschaad en hun gevoel van onveiligheid in hun eigen woning aangetast, zoals ook blijkt uit de verklaringen van de slachtoffers. Deze schaamteloze zelfverrijking ten koste van kwetsbare ouderen veroorzaakt veel verontwaardiging en afkeer in de samenleving.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 20 december 2021, betrekking hebbend op het justitieel verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat hij eerder, weliswaar langer geleden, meermalen onherroepelijk is veroordeeld voor vermogensdelicten. Bij de straftoemeting heeft het hof voorts gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, welke tijdens het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg zijn gebleken.
Naar het oordeel van het hof kan – vanwege de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en in verband met een juiste normhandhaving – niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Alle omstandigheden afwegende acht het hof oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf, voor zover nog aan de orde, zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Beslag
De inbeslaggenomen walkietalkies, zoals nader vermeld in het dictum, zijn vatbaar voor verbeurdverklaring, nu het voorwerpen zijn met behulp waarvan het onder 1 primair en 2 primair bewezenverklaarde zijn begaan.
Ten aanzien van de inbeslaggenomen schroevendraaiers en de kluis gelast het hof de bewaring ten behoeve van de rechthebbende(n).
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]
De benadeelde partij [benadeelde partij] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding van een bedrag van € 3.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering valt uiteen in € 2.000,00 aan materiële schade en € 1.000,00 aan immateriële schade.
De rechtbank heeft bij het vonnis waarvan beroep de vordering hoofdelijk toegewezen tot een totaalbedrag van € 2.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 juli 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. De benadeelde partij is in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij heeft te kennen gegeven de gehele vordering in hoger beroep te handhaven.
De verdediging heeft de vordering ter terechtzitting in hoger beroep niet inhoudelijk betwist.
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde partij] als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte onder 2 primair rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot een bedrag van € 2.000,00. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Het toe te wijzen bedrag zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 juli 2020, zijnde het moment waarop de schade is ontstaan, tot aan de dag der algehele voldoening.
Immateriële schade
De benadeelde partij heeft voorts vergoeding gevorderd ten aanzien van geleden immateriële schade. Vooropgesteld wordt dat, indien geen sprake is van lichamelijk letsel, zoals in dit geval, op grond van artikel 6:106, eerste lid, onder b, van het Burgerlijk Wetboek slechts een vergoeding voor immateriële schade kan worden toegekend indien de benadeelde partij in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast (dit geldt buiten de onder a en c genoemde gevallen). Van bedoelde aantasting in de persoon op andere wijze is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan, waartoe nodig is dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Daarnaast kunnen de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in artikel 6:106, eerste lid, onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon op andere wijze sprake is. In beginsel zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. In voorkomend geval kunnen de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Van een aantasting in de persoon op andere wijze als bedoeld in voormelde bepaling, is niet reeds sprake bij de enkele schending van een fundamenteel recht.
De benadeelde partij heeft in de toelichting op de vordering vermeld, kort samengevat, dat zij veel moeite heeft met hetgeen haar is overkomen en dat zij door dit voorval geen vertrouwen meer heeft in de medemens. Zo durft zij de deur niet meer te openen als de bel gaat en zegt ze het liefst de thuiszorg af uit angst voor recidive. Daarnaast hebben haar psychische klachten ook een nadelig effect op haar fysieke gesteldheid. Zij ervaart
hartkloppingen als de deurbel gaat, heeft geen eetlust meer, is veel moe, heeft veel last van hoofdpijn en voelt zich er letterlijk ziek door. Hierdoor ligt zij hele dagen in bed en wilt niks ondernemen. Er is na onderzoek van de huisarts geen fysieke oorzaak gevonden voor haar klachten. Hoezeer ook invoelbaar is dat het bewezenverklaarde onder 2 primair deze gevolgen voor de benadeelde partij hebben gehad, kan op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet worden geoordeeld dat sprake is van een aantasting van de persoon op andere wijze in de zin van genoemde bepaling. Het hof zal de gevorderde immateriële schadevergoeding daarom afwijzen.
Proceskosten
Het hof zal de verdachte veroordelen in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt (en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken), tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het onder 2 primair bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde partij] is toegebracht tot een bedrag van € 2.000,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen tot een bedrag van € 2.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 juli 2019 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Het hof overweegt in dit verband nog dat op het moment dat het arrest van mededader [medeverdachte 1] (parketnummer 20-000491-21) onherroepelijk is en er alsdan uitvoering wordt gegeven aan de beslagbeslissing in die zaak, inhoudende dat het onder [medeverdachte 1] aangetroffen geldbedrag van € 2.000,- wordt teruggegeven aan [benadeelde partij] , een verdere tenuitvoerlegging van de schadevergoedingsmaatregel, met uitzondering van de wettelijke rente, niet meer lijkt te zijn aangewezen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 33, 33a, 57, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 3 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair en 2 primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
18 (achttien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdde in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten
vier walkietalkies met goednummer PL2300-2020117354-1343908.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende(n)van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten drie schroevendraaiers met goednummers PL2300-2020117354-1342763, PL2300-2020117354-1343808 en PL2300-2020117354-1343817 en een kluis met goednummer PL2300-2020117354-1337789.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het onder 2 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 2.000,00 (tweeduizend euro) als vergoeding van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 juli 2020 tot aan de dag der algehele voldoening en bepaalt dat de verdachte met haar mededaders hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij] , ter zake van het onder 2 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 2.000,00 (tweeduizend euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 juli 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, en bepaalt dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 30 (dertig) dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid van de schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededaders aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Aldus gewezen door:
mr. J.J.M. Gielen-Winkster, voorzitter,
mr. Y.G.M. Baaijens- van Geloven en mr. S.V. Pelsser, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J. de Leijer, griffier,
en op 3 mei 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. S.V. Pelsser is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Hierna wordt – tenzij anders vermeld – steeds verwezen naar dossierpagina’s van het doorgenummerde einddossier (met een aanvullend proces-verbaal) van de politie, districtsrecherche Zuid-West-Limburg, onderzoek [onderzoeksnaam] , onderzoeksnummer LB3R020132, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 7] , sluitingsdatum d.d. 30 augustus 2020, pagina 1 tot en met 689. Alle te noemen processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten. Alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
2.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , d.d. 26 juli 2020, p. 154-155.
3.Het proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 1] , d.d. 26 juli 2020, p. 157-158.
4.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , d.d. 26 juli 2020, p. 154-155.
5.Het proces-verbaal van bevindingen, d.d. 25 juli 2020, p. 159-160, en het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , d.d. 30 juli 2020, p. 175-177.
6.Het proces-verbaal van verhoor aangever [benadeelde partij] , d.d. 26 juli 2020, p. 288-290, en het proces-verbaal van bevindingen, d.d. 29 juli 2020, p. 291.
7.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 3] , d.d. 26 juli 2020, p. 670-673, en de ID-staat van [medeverdachte 3] , d.d. 26 juli 2020, p. 617.
8.Het proces-verbaal van bevindingen, d.d. 25 juli 2020, p. 178-179.
9.Het proces-verbaal van bevindingen, d.d. 25 juli 2020, p. 180-181, de kennisgeving van inbeslagneming, d.d. 28 juli 2020, p. 76, het proces-verbaal van bevindingen, d.d. 31 juli 2020, p. 233-244 (in het bijzonder de foto van een grote zwarte tas op p. 235), en de kennisgeving van inbeslagneming, d.d. 25 juli 2020, p. 130.
10.Het proces-verbaal van bevindingen, d.d. 4 augustus 2020, p. 268-271.
11.De verklaring van de verdachte [verdachte] afgelegd ter terechtzitting van dit hof op 19 april 2022.
12.Het proces-verbaal van bevindingen, d.d. 26 juli 2020, p. 194-195.
13.Het proces-verbaal van bevindingen, d.d. 31 juli 2020, p. 233-244.
14.Het proces-verbaal van bevindingen, d.d. 12 augustus 2020, p. 273-277.
15.Het proces-verbaal van bevindingen, d.d. 31 juli 2020, p. 233-244.
16.De kennisgeving van inbeslagneming, d.d. 25 juli 2020, p. 53-56, m.b.t. de Lourdes hanger (en de daarbij gevoegde foto van de inbeslaggenomen Lourdes Hanger, p. 59), de kennisgeving van inbeslagneming, d.d. 28 juli 2020, p. 135-136, het proces-verbaal van bevindingen, d.d. 26 juli 2020, p. 194-195.
17.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , d.d. 26 juli 2020, p. 154-155.