ECLI:NL:GHSHE:2022:2846

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
3 mei 2022
Publicatiedatum
17 augustus 2022
Zaaknummer
20-000135-19
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg inzake diefstal door twee of meer verenigde personen en opgeven van een valse naam

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 3 mei 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, dat op 15 januari 2019 was gewezen. De verdachte, geboren in 1988, was eerder veroordeeld voor diefstal door twee of meer verenigde personen en het opgeven van een valse naam. Het hof heeft het hoger beroep van de verdachte behandeld en is tot de conclusie gekomen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde feiten. De verdachte was betrokken bij de diefstal van een aantal kratjes uit een bedrijfspand in Veulen, samen met medeverdachten. De advocaat-generaal had gevorderd dat het hof het vonnis zou bevestigen, maar het hof heeft het vonnis vernietigd en een nieuwe bewezenverklaring geformuleerd. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 37 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, en een taakstraf van 80 uren. Daarnaast is er een geldboete van € 300,00 opgelegd voor het opgeven van een valse naam. Het hof heeft ook overwogen dat de redelijke termijn in hoger beroep is overschreden, maar heeft geen vermindering van de straf toegepast. De beslissing is gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000135-19
Uitspraak : 3 mei 2022
TEGENSPRAAK (artikel 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 15 januari 2019, in de strafzaak met parketnummer 03-659220-17 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1988,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van diefstal door twee of meer verenigde personen (feit 1 primair) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 74 dagen, met aftrek van de tijd de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 60 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren en een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis en is de verdachte ter zake van door het bevoegd gezag naar zijn naam gevraagd een valse naam opgeven (feit 2) veroordeeld tot een geldboete van
€ 380,00, subsidiair 7 dagen hechtenis.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, behoudens ten aanzien van de in dat vonnis opgelegde straffen en, opnieuw rechtdoende, de verdachte ten aanzien van het onder 1 primair tenlastegelegde zal veroordelen tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 37 dagen, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en een taakstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis en de verdachte ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde zal veroordelen tot een geldboete van € 300,00, subsidiair 6 dagen hechtenis.
De verdediging heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van het onder 1 primair en
(het hof begrijpt: ook)het onder 1 subsidiair tenlastegelegde. Met betrekking tot het onder 2 tenlastegelegde heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van het hof. Tevens heeft de verdediging een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de nacht van 14 op 15 juni 2017 te Veulen, in elk geval in de gemeente Venray, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een bedrijfspand, gelegen aan [adres 2] , heeft weggenomen een aantal kratjes, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeeld bedrijf] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s);
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de nacht van 14 op 15 juni 2017 te Veulen, in elk geval in de gemeente Venray, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (een) goed(eren), te weten een aantal kratjes heeft verworven, voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit/deze (een) goed(eren) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
2.
hij op of omstreeks 15 juni 2017 te America, in elk geval in de gemeente Horst aan de Maas, toen een opsporingsambtenaar in de rechtmatige uitoefening van diens bediening hem naar zijn identificerende persoonsgegevens vroeg, aan die opsporingsambtenaar (een) andere dan zijn werkelijke voornaam en geboortedatum heeft opgegeven.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij in de nacht van 14 op 15 juni 2017 te Veulen tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een bedrijfspand, gelegen aan [adres 2] , heeft weggenomen een aantal kratjes, toebehorende aan een ander of anderen dan aan verdachte en zijn mededaders;
2.
hij op 15 juni 2017 te America, toen een opsporingsambtenaar in de rechtmatige uitoefening van diens bediening hem naar zijn identificerende persoonsgegevens vroeg, aan die opsporingsambtenaar een andere dan zijn werkelijke voornaam en geboortedatum heeft opgegeven.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Ten aanzien van het onder 1 primair tenlastegelegde
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging vrijspraak bepleit, nu er sprake is van onvoldoende wettig en overtuigend bewijs. Hiertoe heeft de raadsman van de verdachte – kort weergegeven – aangevoerd dat er geen objectief, tactisch of technisch bewijs voorhanden is waaruit blijkt dat de verdachte een wezenlijke/significante bijdrage heeft geleverd aan de tenlastegelegde diefstal en dat hij evenmin beschikkingsmacht over de kratjes heeft gehad. Voorts heeft de raadsman van de verdachte zich op het standpunt gesteld dat de verklaringen van medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] onbetrouwbaar zijn en niet tot het bewijs kunnen worden gebezigd, nu deze verklaringen innerlijk tegenstrijdig en ten aanzien van verschillende aspecten onjuist zijn en derhalve tegenstrijdig zijn met de in het dossier voorhanden zijnde bevindingen. De verklaring van de verdachte dat hij zich in de bosjes nabij het parkeerterrein heeft verstopt op het moment dat de politieauto aan kwam gereden en nadat de politie weg was weer in de auto heeft plaatsgenomen, kan niet worden uitgesloten, aldus de verdediging.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Feiten en omstandigheden
Uit de hiervoor bedoelde gebezigde bewijsmiddelen volgt dat de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] op 15 juni 2017, omstreeks 04.10 uur, vanuit America, over de Lorbaan in de richting van Veulen reden. Zij zagen aan de rechterzijde van de Lorbaan een voertuig, een Volkswagen Golf met kenteken [kenteken 1] , op het parkeerterrein ‘De Schaak’ staan. Verbalisant [verbalisant 2] heeft in dit voertuig gekeken en zag dat er geen personen in zaten. Ook in de omgeving zag hij geen personen. Ook niet nadat hij met een zaklamp heeft geschenen in een straal van 10 à 15 meter. Omstreeks 04.15 uur hebben de verbalisanten het parkeerterrein verlaten en staken zij de Lorbaan over om via het tegenoverliggende zandpad weg te rijden. Net op het moment dat zij op dit zandpad reden, zagen zij een bedrijfsauto, met daarop ‘ [bedrijf 2] ’, voornoemd parkeerterrein oprijden. De verbalisanten zijn hierop terug naar het parkeerterrein gereden. Zij zagen dat de gevarenlichten van de Volkswagen
(het hof begrijpt: de Volkswagen Golf met kenteken [kenteken 1] )een aantal keer knipperden. De verbalisanten hebben opgemerkt dat zij weten dat gevarenlichten knipperen als een auto wordt geopend. Vervolgens zagen de verbalisanten dat een persoon bij de bestuurderskant van de Volkswagen instapte. Hierop is verbalisant [verbalisant 1] naar voornoemde bedrijfsauto, met kenteken [kenteken 2] , gelopen. De persoon achter het stuur trilde, zweette en had een verhoogde hartslag. Dit bleek medeverdachte [medeverdachte 2] te zijn. Het is de verbalisanten ambtshalve bekend dat er veel overlast was van diefstal van kratjes in de nachtelijke uren, waarbij vaak gebruik werd gemaakt van bedrijfsauto’s als waarin [medeverdachte 2] reed. Op de vraag wat [medeverdachte 2] achterin zijn bedrijfsauto had, hoorde verbalisant [verbalisant 1] hem zeggen dat dit kratjes betrof. Nadat [medeverdachte 2] de laadbak van de bedrijfsauto had geopend, zag [verbalisant 1] dat de laadbak vol geladen was met lege kratjes. Verbalisant [verbalisant 2] is naar voornoemde Volkswagen Golf gelopen en zag dat er twee personen in dit voertuig zaten. Dit bleken later de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] te zijn. De drie verdachten zijn aangehouden.
Op 15 juni 2017 heeft [aangever] , namens [benadeeld bedrijf] , aangifte gedaan van diefstal, welke diefstal plaatsvond tussen 14 juni 2017 te 23.00 uur en 15 juni 2017 te 08.00 uur, van ongeveer 900 kratjes vanaf het terrein aan [adres 2] . Op elk kratje zit statiegeld van ongeveer € 3,85.
Getuige [getuige 1] , werkzaam bij [bedrijf 3] in Oirlo, gemeente Venray, heeft verklaard dat de kratjes eigendom zijn van de [bedrijf 4] , die deze weer doorverhuurt aan de [benadeeld bedrijf] in Hoofddorp, die deze weer doorverhuurt aan [bedrijf 3] . Na de diefstal heeft deze getuige, samen met [aangever] , een telling verricht met betrekking tot de kratjes die bij eierboer [aangever] zijn ontvreemd. Er bleken 886 kratjes te zijn ontvreemd.
Het terrein waar de kratjes zijn gestolen en de locatie waar de verdachte en de medeverdachten zijn aangetroffen ligt ruim 2 kilometer uit elkaar.
De getuige [getuige 2] heeft verklaard dat hij op 13 juni 2017 aan het werk was aan de receptie van zijn autoverhuurbedrijf [bedrijf 2] in Venray toen er drie mannen in een Volkswagen Golf, kenteken [kenteken 1] , aan kwamen gereden, die zich vervolgens meldden bij de balie. Gevraagd werd of zij een BE-combinatie konden huren, maar omdat geen van drieën een E-rijbewijs had, werd besloten een standaard-bakwagen te huren, met kenteken [kenteken 2] . Dit werd in overleg met drieën besloten en hierbij werd besproken dat men dan maar twee keer moest rijden. Ter identificatie heeft [medeverdachte 2] een kopie van zijn rijbewijs overhandigd. In eerste instantie werd de auto voor één dag gehuurd, tot 14 juni 2017 te 18.00 uur, maar nadien heeft [medeverdachte 2] aangegeven de auto een dag langer nodig te hebben.
Verbalisant [verbalisant 3] heeft de beelden van het verhuurbedrijf bekeken en eveneens de drie verdachten gehoord. Verbalisant [verbalisant 3] zag dat de personen op de beelden dezelfde zijn als de door hem gehoorde verdachten
(het hof begrijpt: verdachte, [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] ). Op de betreffende beelden zag verbalisant dat verdachte voor het grootste deel het woord voerde en dat [medeverdachte 2] aan de verhuurder een identiteitsbewijs of rijbewijs overhandigde.
De medeverdachte [medeverdachte 2] heeft op 20 juni 2017 bij de politie verklaard dat hij het vrachtautootje
(het hof begrijpt: de bedrijfsauto met kenteken [kenteken 2] )heeft gehuurd, dat die andere twee
(het hof begrijpt: de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] )de Volkswagen Golf hebben achtergelaten op de parkeerplaats en dat ze met zijn drieën naar de locatie zijn gegaan waar de kratjes stonden.
Tot slot heeft de medeverdachte [medeverdachte 1] , nadat hij onherroepelijk is veroordeeld door de politierechter, tijdens zijn verhoor bij de raadsheer-commissaris op 8 juli 2020 verklaard dat hij bij de politierechter de diefstal heeft bekend en dat hij heeft verklaard dat ze ( [medeverdachte 2] , [verdachte] en [medeverdachte 1] zelf) met zijn drieën de diefstal hebben gepleegd. Tevens heeft hij verklaard dat op de camerabeelden van het verhuurbedrijf is te zien dat ze daar alle drie aanwezig waren en dat dit een dag eerder was dan het tenlastegelegde. Voorts heeft hij verklaard dat ze alle drie naar het bedrijventerrein zijn gegaan met de bus
(het hof begrijpt: de voornoemde gehuurde bedrijfsauto), waar ze de kratjes hebben ingeladen en vervolgens zijn teruggegaan naar de parkeerplaats. De verdachte en hij zijn uitgestapt en zouden in de Volkswagen achter de bus gaan rijden om voor afleiding te zorgen. Ook heeft [medeverdachte 1] verklaard dat het niet juist is wat de verdachte heeft verklaard ten opzichte van de politie, inhoudende dat hij niet op het bedrijventerrein is geweest en in de bosjes bij de parkeerplaats is blijven zitten toen de politie er aan kwam.
Betrouwbaarheid verklaringen medeverdachten
Met betrekking tot het verweer van de verdediging dat de verklaringen van medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] onbetrouwbaar zijn, nu deze verklaringen innerlijk tegenstrijdig en ten aanzien van verschillende aspecten onjuist zijn en derhalve tegenstrijdig zijn met de in het dossier voorhanden zijnde bevindingen, overweegt het hof het navolgende.
Nu het hof de door de medeverdachte [medeverdachte 1] afgelegde verklaring bij de politie niet tot het bewijs heeft gebezigd, behoeft het verweer van de verdediging dat deze verklaring in strijd is met de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 2] bij de politie geen bespreking. Voorts heeft het hof geen enkele aanleiding te twijfelen aan de door [medeverdachte 1] afgelegde verklaring bij de raadsheer-commissaris. Uit deze verklaring volgt dat hij, naast de verdachte, tevens zichzelf een belastende rol heeft toebedeeld ten aanzien van het tenlastegelegde en dat hij deze bekennende verklaring reeds bij de politierechter heeft afgelegd en derhalve niet enkel nu hij onherroepelijk is veroordeeld. Daarnaast is het hof van oordeel dat deze verklaring bevestiging vindt in de in het dossier voorhanden zijnde bevindingen. Zo heeft hij verklaard dat ze na de diefstal terug zijn gegaan naar de parkeerplaats en dat hij en de verdachte zijn uitgestapt om in de Volkswagen plaats te nemen. Dit komt overeen met de bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] die in eerste instantie niemand zien in en rondom de Volkswagen Golf, dat de gevarenlichten van deze auto beginnen te knipperen op het moment dat de bedrijfsauto het parkeerterrein op komt gereden en dat vervolgens de verdachte en [medeverdachte 1] in deze auto worden aangetroffen en [medeverdachte 2] in de bedrijfsauto. Het hof ziet aldus geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaring van [medeverdachte 1] en derhalve zal deze verklaring tot het bewijs worden gebezigd.
Voorts is het hof van oordeel dat, hoewel de door [medeverdachte 2] afgelegde verklaring ten opzichte van de politie weliswaar op een enkel onderdeel een inconsistentie bevat, dit niet zodanig van aard is dat deze verklaring in zijn totaliteit reeds daarom onbetrouwbaar en onbruikbaar voor het bewijs moet worden geacht. De kern van deze verklaring, namelijk dat hij het vrachtautootje heeft gehuurd, dat die andere twee de Volkswagen Golf hebben achtergelaten op de parkeerplaats en dat ze met zijn drieën naar de locatie zijn gegaan waar de kratjes stonden, vindt voldoende steun in de overige voorhanden zijnde bewijsmiddelen, en derhalve is het hof van oordeel dat de door de verdediging benoemde inconsistentie niet met zich brengt dat de verklaring onbetrouwbaar moet worden geacht. Aldus is het hof van oordeel dat ook deze verklaring tot de bewijsconstructie kan worden gebezigd.
Medeplegen
Het hof stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het tenlastegelegde medeplegen als uitgangspunt geldt dat de uitleg van dit begrip vereist dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de medeplegers. Dat vergt bij bewezenverklaring van medeplegen aan het tenlastegelegde delict dat er bij de verdachte sprake dient te zijn van een – intellectuele en/of materiële – bijdrage aan het delict die van voldoende gewicht is. Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. In dat verband overweegt het hof als volgt.
Op grond van het bovenstaande, in onderling verband en samenhang bezien, is het hof van oordeel dat kan worden vastgesteld dat de verdachte met medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] op 14 juni 2017 tezamen naar het verhuurbedrijf ‘ [bedrijf 2] ’ is gegaan waar ze een bedrijfsauto hebben gehuurd, dat ze in de nacht van 14 op 15 juni 2017 tezamen met deze bedrijfsauto naar het bedrijventerrein van [aangever] zijn gegaan waar ze een groot aantal kratjes hebben gestolen, en zich vervolgens tezamen hebben begeven naar het parkeerterrein, waarbij [medeverdachte 1] en de verdachte in de Volkswagen Golf zijn gestapt om, zoals [medeverdachte 1] heeft verklaard, achter de bedrijfsauto te gaan rijden om voor afleiding te zorgen. Het hof is van oordeel dat deze feiten en omstandigheden erop duiden dat er sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] om zich de kratjes wederrechtelijk toe te eigenen. Voorts blijkt uit het voorgaande dat de verdachte wel degelijk de beschikkingsmacht heeft gehad over de gestolen kratjes.
Alternatief scenario verdediging
Gelet op het bovenstaande is het hof van oordeel dat aan de door de verdediging als alternatief scenario geschetste mogelijkheid – bij gebrek aan enige concrete aanwijzing in die richting – het begin van iedere aannemelijkheid ontbreekt en wordt weersproken door de bewijsmiddelen. Aldus acht het hof de verklaring van de verdachte, inhoudende dat hij zich, nadat hij de politieauto zag naderen, heeft verstopt in de bosjes nabij het parkeerterrein en vervolgens weer in de Volkswagen Golf is gestapt, onaannemelijk en schuift deze verklaring dan ook terzijde.
Het hof verwerpt het verweer in al zijn onderdelen.
Conclusie
Resumerend acht het hof, op grond van het voren overwogene en de gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte en medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] degenen zijn geweest die zich schuldig hebben gemaakt aan de tenlastegelegde diefstal.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 primair bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
diefstal door twee of meer verenigde personen.
Het onder 2 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
door het bevoegd gezag naar zijn identiteitsgegevens gevraagd, een valse voornaam en geboortedatum opgeven.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Het hof heeft in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal in vereniging van aan groot aantal kratjes. De verdachte heeft in de nachtelijke uren samen met anderen een groot aantal kratjes gestolen vanaf het terrein van [benadeeld bedrijf] . Hij heeft deze kratjes gestolen, kennelijk met het vooropgezette plan om statiegeld te ontvangen of om deze kratjes te verkopen. Door aldus te handelen heeft de verdachte er blijk van gegeven geen respect te hebben voor de eigendomsrechten van een ander en uitsluitend oog te hebben gehad voor zijn eigen geldelijk gewin. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het opgeven van een valse naam en geboortedatum. Door aldus te handelen heeft de verdachte getracht de autoriteiten te misleiden.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 8 februari 2022, betrekking hebbend op het justitieel verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat hij eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van soortgelijke feiten. Tevens volgt hieruit dat artikel 63 van het Wetboek van Strafvordering van toepassing is. Bij de straftoemeting heeft het hof voorts gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, welke tijdens het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg zijn gebleken. Ten behoeve hiervan heeft het hof acht geslagen op de twee meest actuele reclasseringsadviezen betreffende de verdachte d.d. 23 augustus 2021 en 25 november 2021, welke zijn opgemaakt in zaak met parketnummer 21-002263-21 (parketnummer eerste aanleg 05-318688-20). In die zaak is de verdachte op 4 mei 2021 door de rechtbank veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden. Tegen deze beslissing is van de zijde van de verdachte hoger beroep ingesteld. Uit eerstgenoemd advies volgt dat de verdachte na zijn detentie zijn werk als ZZP’er in de glasvezelbranche wenst voort te zetten en dat bij de verdachte sprake is van problematisch softdrugsgebruik. Hoewel de verdachte eerder (zowel klinisch als ambulant) behandeling heeft gehad gericht op zijn softdrugsgebruik en hij enige tijd abstinent was, is hij toch terug gevallen in gebruik. De verdachte zou opnieuw aan de slag willen met zijn softdrugsgebruik binnen een klinische opname. De reclassering heeft geadviseerd om de verdachte op basis van een artikel 43.4. plaatsing klinisch te laten behandelen door een verslavingskliniek.
Uit het reclasseringsadvies d.d. 25 november 2021 volgt dat het bovenstaande advies is gegeven om de verdachte klinisch te laten opnemen ten behoeve van een behandeling gericht op zijn softdrugsgebruik, maar ook op zijn persoonlijkheidsproblematiek. Voorts volgt hieruit dat de verdachte op 12 november 2021 door de reclassering is aangemeld bij het IFZ voor een klinische opname. Op 22 november 2021 heeft de reclassering het bericht ontvangen dat de verdachte op de wachtlijst is geplaatst bij de Piet Roordakliniek in Zutphen en dat de wachttijd 0 tot 3 maanden is.
Uit voormeld uittreksel Justitiële Documentatie blijkt dat in de zaak met parketnummer 20-002263-21 de schorsing van de voorlopige hechtenis is bevolen op 15 december 2021 met ingang van het moment dat de verdachte door Dienst Vervoer & Ondersteuning kan worden overgedragen aan een bevoegd functionaris van de Piet Roordakliniek.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte naar voren gebracht dat de verdediging het hoger beroep in voormelde zaak heeft ingetrokken, nu er bij de Piet Roordakliniek een lange wachtlijst bestond en de verdachte zijn straf ongeveer al had uitgezeten. Voorts heeft de raadsman naar voren gebracht dat de verdachte verblijft bij zijn ouders, dat hij zijn bedrijf als ZZP’er weer heeft opgestart en dat hij een goed contact heeft met zijn dochter. Tevens is de relatie van de verdachte hersteld, onder de voorwaarde dat de verdachte deel zal nemen aan een traject voor zijn problematiek en dat de verdachte gemotiveerd is om zich te laten behandelen.
Met betrekking tot het procesverloop overweegt het hof ambtshalve het navolgende.
Het hof stelt voorop dat iedere verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn of haar zaak binnen een redelijke termijn. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven. Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting in hoger beroep dient te zijn afgerond met een eindarrest binnen twee jaren nadat hoger beroep is ingesteld.
Het hof stelt vast dat in hoger beroep de redelijke termijn is overschreden. Namens de verdachte is op 15 januari 2019 hoger beroep ingesteld, terwijl het hof heden, 3 mei 2022, arrest wijst. Derhalve is er sprake van een overschrijding van een jaar en ruim 3 maanden.
Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat geen vermindering wordt toegepast indien er een gevangenisstraf wordt opgelegd waarvan het onvoorwaardelijke gedeelte van deze gevangenisstraf minder beloopt dan een maand, een taakstraf waarvan het onvoorwaardelijke gedeelte van deze taakstraf minder dan 100 uren beloopt en een geldboete waarvan het onvoorwaardelijke gedeelte minder beloopt dan € 1.000,00. Gelet op de hierna te vermelden straf volstaat het hof daarom met de enkele constatering van de redelijke termijn in hoger beroep is overschreden.
Naar het oordeel van het hof kan – vanwege de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en in verband met een juiste normhandhaving – niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Al het vorenstaande afwegende is het hof van oordeel dat conform de vordering van de advocaat-generaal ten aanzien van het onder 1 primair bewezenverklaarde een gevangenisstraf voor de duur van 37 dagen, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en een taakstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis passend en geboden is.
Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Met betrekking tot het onder 2 bewezenverklaarde acht het hof conform de vordering van de advocaat-generaal een geldboete ter hoogte van € 300,00, subsidiair 6 dagen hechtenis, passend en geboden.
Voorlopige hechtenis
Gelet op de duur van het onvoorwaardelijke deel van de op te leggen gevangenisstraf (te weten: 7 dagen), alsmede gelet op de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht (te weten: 7 dagen), is het hof van oordeel dat het reeds geschorste, tegen de verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis dient te worden opgeheven.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 23, 24, 24c, 62, 63, 311 en 435 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Ten aanzien van het onder 1 primair bewezenverklaarde:
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
37 (zevenendertig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
30 (dertig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
40 (veertig) dagen hechtenis.
Ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 300,00 (driehonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
6 (zes) dagen hechtenis.
Ten aanzien van het bevel voorlopige hechtenis:
Heft op het -reeds geschorste- tegen de verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis.
Aldus gewezen door:
mr. S.V. Pelsser, voorzitter,
mr. J.J.M. Gielen-Winkster en mr. Y.G.M. Baaijens-van Geloven, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J. de Leijer, griffier,
en op 3 mei 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. S.V. Pelsser is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.