ECLI:NL:GHSHE:2022:2843

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
10 augustus 2022
Publicatiedatum
17 augustus 2022
Zaaknummer
20-001300-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid hoger beroep door niet-naleving van vereisten Advocatenwet en Benelux-Overeenkomst

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 10 augustus 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg. De verdachte was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, wegens het opzettelijk gebruik maken van een vals identiteitsbewijs en een vals rijbewijs. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld, maar het hof heeft geoordeeld dat de advocaat van de verdachte, mr. [advocaat], niet bevoegd was om zelfstandig op te treden in deze Nederlandse strafzaak. Dit oordeel is gebaseerd op de Advocatenwet en de Benelux-Overeenkomst betreffende de uitoefening van de advocatuur. De advocaat was niet ingeschreven in het tableau van de Nederlandse orde van advocaten en heeft niet voldaan aan de vereisten voor samenwerking met een in Nederland ingeschreven advocaat. Hierdoor is het hoger beroep niet op rechtsgeldige wijze ingesteld, aangezien er geen schriftelijke volmacht was overgelegd die de advocaat machtigde om namens de verdachte op te treden. Het hof heeft geconcludeerd dat de verdachte niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het hoger beroep, omdat niet aan de wettelijke vereisten is voldaan. De beslissing van het hof is op 10 augustus 2022 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001300-21
Uitspraak : 10 augustus 2022

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 3 mei 2021, in de strafzaak met parketnummer
03-054921-21 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1991,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
De verdachte is bij vonnis waarvan beroep ter zake van het tenlastegelegde onder feit 1 (opzettelijk gebruik maken van een vals identiteitsbewijs) en onder feit 2 (opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, te weten een rijbewijs) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte niet-ontvankelijk zal verklaren in het hoger beroep, nu het instellen van het hoger beroep niet op rechtsgeldige wijze is geschied.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Uit de akte instellen hoger beroep volgt dat het hoger beroep tegen het eindvonnis van de politierechter van de rechtbank Maastricht op 17 mei 2021 is ingesteld, door een griffiemedewerker van de rechtbank te Maastricht, die verklaarde daartoe gemachtigd te zijn blijkens een aan de akte gehechte brief, (per e-mail) ontvangen op 17 mei 2021, die beschouwd dient te worden als een bijzondere volmacht.
De brief is verzonden door [advocaat] van Advocatenkantoor [advocatenkantoor] , gevestigd te [adres 2] , waarin hij bericht dat zijn cliënt de heer [verdachte] hem zojuist had geraadpleegd en tegen alle schikkingen van het vonnis hoger beroep wenst aan te tekenen. De heer [advocaat] heeft vervolgens de griffier gemachtigd om in zijn plaats hoger beroep aan te tekenen tegen alle schikkingen van het vonnis van 3 mei 2021.
Het hof stelt allereerst vast dat mr. [advocaat] , advocaat te [plaats] (België), niet staat ingeschreven als advocaat in het tableau van de Nederlandse orde van advocaten. Op grond van artikel 16b van de Advocatenwet worden voor de uitoefening in Nederland van werkzaamheden bij wijze van dienstverrichting, mede als advocaat aangemerkt, personen die niet als zodanig in Nederland zijn ingeschreven, maar die -voor zover hier relevant- wel in een andere lidstaat van de Europese Unie (in dit geval België) gerechtigd zijn hun beroepswerkzaamheden uit te oefenen onder de benaming advocaat. In zoverre kan mr. [advocaat] dan ook als advocaat worden aangemerkt. Echter blijkens artikel 16e, eerste lid, van de Advocatenwet, dient bij de uitoefening van werkzaamheden betreffende de vertegenwoordiging en de verdediging van een cliënt in rechte door een advocaat uit een andere lidstaat van de Europese Unie die niet in Nederland staat ingeschreven, en voor welke verdediging ingevolge de wet bijstand of vertegenwoordiging van een advocaat is voorgeschreven, deze advocaat samen te werken met een in Nederland ingeschreven advocaat. Het hof is van oordeel dat er in onderhavige zaak niet aan deze voorwaarde, zoals geformuleerd in artikel 16e, eerste lid, van de Advocatenwet, is voldaan.
Het hof stelt voorts vast dat de ter terechtzitting in hoger beroep door het hof vermelde Benelux-Overeenkomst betreffende de uitoefening van de advocatuur (gesloten te Brussel op 12 december 1968) hier ook geen soelaas biedt. De afspraken tussen België, Luxemburg en Nederland die in deze overeenkomst zijn vastgelegd stammen uit de tijd dat er in Nederland nog geen wettelijke basis was op basis waarvan buitenlandse advocaten als zodanig voor de Nederlandse rechter de zaken van hun cliënt konden behandelen. Deze wettelijke basis is er nu wel, te weten in paragraaf 2a van de Advocatenwet. Op basis van de Benelux-Overeenkomst betreffende de uitoefening van de advocatuur kunnen advocaten die in een van de Overeenkomstsluitende Staten zijn ingeschreven, voor zover hier relevant, in strafzaken pleiten voor de rechtsprekende instanties van de andere Overeenkomstsluitende Staat, mits zij worden bijgestaan door een advocaat die gerechtigd is te pleiten ter plaatse waar zij aldus werkzaam zijn, en wel met dezelfde voorrechten en dezelfde verplichtingen als de advocaat die hen bijstaat. Uit de toelichting op artikel 1 van genoemde overeenkomst blijkt bovendien dat -voor zover hier relevant, de Overeenkomst zich beperkt tot het pleiten en de daarmee samenhangende verplichtingen en zich niet uitstrekt tot de vertegenwoordiging van partijen. De Advocatenwet biedt thans dan ook een ruimere regeling.
Op grond van het bovenstaande acht het hof mr. [advocaat] niet bevoegd om zelfstandig als advocaat in deze Nederlandse strafzaak van verdachte op te treden. Dit betekent ook dat hij niet in de hoedanigheid van advocaat als vertegenwoordiger van de verdachte kon optreden bij het instellen van het rechtsmiddel door te verklaren dat hij daartoe bepaaldelijk door de verdachte was gevolmachtigd overeenkomstig het bepaalde in artikel 450, eerste lid, onder a, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), nog daargelaten dat mr. [advocaat] naar de letter van zijn brief zulks niet expliciet heeft verklaard. Dat er redenen zijn op basis waarvan mr. [advocaat] daartoe wel bevoegd zou zijn, is overigens door hem niet gesteld en het hof ook anderszins niet gebleken. Dat er telefonisch contact is geweest tussen mr. [advocaat] en de griffie van de rechtbank Limburg met uitleg over de wijze van instellen van hoger beroep en hem vervolgens een grievenformulier is toegezonden evenals het procesdossier in eerste aanleg, maakt het voorgaande niet anders. Het ligt niet op de weg van de griffie van de rechtbank te toetsen of mr. [advocaat] bevoegd is om als advocaat op te treden.
Wel acht het hof mr. [advocaat] in dezen, net als ieder ander natuurlijk persoon, bevoegd om -mits voorzien van een deugdelijke schriftelijke volmacht- namens de verdachte een rechtsmiddel in te stellen. In dat geval treedt mr. [advocaat] op als een vertegenwoordiger, niet zijnde een advocaat, van de verdachte als bedoeld in artikel 450, eerste lid, aanhef en onder b, Sv.
Volgens artikel 450, eerste lid, aanhef en onder b, Sv alsmede bestendige jurisprudentie van de Hoge Raad kan, naast een advocaat, een vertegenwoordiger schriftelijk hoger beroep doen instellen op de wijze als bedoeld in artikel 450, derde lid, Sv. De vertegenwoordiger die schriftelijk hoger beroep doet instellen dient door de verdachte bij bijzondere schriftelijke volmacht daartoe rechtstreeks te zijn gemachtigd. De vertegenwoordiger dient zelf ter griffie te verschijnen en aldaar die bijzondere schriftelijke volmacht waaruit blijkt dat hij door de verdachte rechtstreeks is gemachtigd, over te leggen. Indien een vertegenwoordiger namens de verdachte hoger beroep wil doen instellen en niet in het bezit is van een bijzondere schriftelijke volmacht, dan zal het opmaken van de akte achterwege blijven en rust er een informatieplicht op de griffieambtenaar om de vertegenwoordiger op dit verzuim te wijzen. Deze informatieplicht geldt alleen indien de vertegenwoordiger in persoon ter griffie verschijnt. Het verschijnen van de verdachte of een gemachtigd advocaat ter terechtzitting, na het verstrijken van de appeltermijn, dekt schending van bovengenoemd vormvoorschrift niet.
Het hof begrijpt in het onderhavige geval dat mr. [advocaat] als vertegenwoordiger van de verdachte heeft beoogd schriftelijk hoger beroep te doen instellen door tussenkomst van de griffier. Zoals voormeld, kan zulks alleen geschieden indien hij daartoe door de verdachte bij bijzondere schriftelijke volmacht rechtstreeks is gemachtigd. Overeenkomstig het bepaalde in artikel 451, tweede lid, Sv wordt de schriftelijke volmacht aan de akte gehecht. Het hof stelt vast dat aan de rechtsmiddelenakte geen schriftelijke volmacht is gehecht. Voorts stelt het hof vast dat -naar eigen zeggen- mr. [advocaat] niet ter griffie bij de rechtbank te Maastricht is verschenen om een bijzondere schriftelijke volmacht over te leggen. Nu de vertegenwoordiger niet in persoon bij de griffie is verschenen om de bijzondere volmacht over te leggen, heeft de griffieambtenaar geen informatieplicht gehad om de vertegenwoordiger op dit verzuim te wijzen. Het hof concludeert dat, nu de bijzondere schriftelijke volmacht ontbreekt waaruit blijkt dat de verdachte de vertegenwoordiger heeft gemachtigd, niet op de door de wet voorgeschreven wijze hoger beroep is ingesteld. Gelet op het voorgaande is het hof, met de advocaat-generaal, van oordeel dat de verdachte niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in het namens hem ingestelde hoger beroep.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep.
Aldus gewezen door:
mr. N.I.B.M. Buljevic, voorzitter,
mr. G.J. Schiffers en mr. C.A. van Roosmalen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.B. Mobach, griffier,
en op 10 augustus 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.