ECLI:NL:GHSHE:2022:2842

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
3 mei 2022
Publicatiedatum
17 augustus 2022
Zaaknummer
20-000223-20
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake mishandeling en huisvredebreuk

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 3 mei 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte, geboren in 1977, was eerder veroordeeld voor mishandeling van zijn echtgenote en huisvredebreuk. De politierechter had hem een taakstraf van 60 uren opgelegd, met een voorwaardelijke straf van 10 dagen hechtenis. De verdachte ging in hoger beroep tegen dit vonnis. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof het vonnis zou bevestigen, maar met een lagere taakstraf van 40 uren. De verdediging pleitte voor integrale vrijspraak. Het hof heeft de zaak onderzocht en vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van twee slachtoffers en huisvredebreuk. Het hof heeft de eerdere veroordeling vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 30 uren, subsidiair 15 dagen hechtenis, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Het hof overwoog dat de verdachte de lichamelijke integriteit van de slachtoffers had aangetast en dat zijn gedrag gevoelens van onveiligheid had veroorzaakt. De beslissing is gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000223-20
Uitspraak : 3 mei 2022
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 27 januari 2020, in de strafzaak met parketnummer 01-845320-18 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1977,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van mishandeling, begaan tegen zijn echtgenote (feit 1), mishandeling (feiten 2 en 4) en wederrechtelijk in de woning vertoevende, zich niet op vordering van of vanwege de rechthebbende aanstonds verwijderen (feit 3) veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 20 uren, subsidiair 10 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, waarbij de politierechter een in verzekering doorgebrachte dag heeft gewaardeerd op 2 uur te verrichten arbeid.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, behoudens ten aanzien van de in dat vonnis opgelegde straf en, opnieuw rechtdoende, de verdachte zal veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
De verdediging heeft integrale vrijspraak bepleit.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 5 juni 2018 te Heesch, gemeente Bernheze, zijn echtgenote, [slachtoffer 1] , heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] aan de haren te trekken en/of (meermalen) in/tegen de ribben te schoppen en/of te slaan en/of (meermalen) op/tegen haar hoofd en/of haar arm(en) te slaan;
2.
hij op of omstreeks 5 juni 2018 te Geffen, gemeente Oss, [slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] (met kracht) bij de haren en/of de oren en/of de keel vast te pakken en/of (met kracht) (tegen de trap) te duwen, waardoor die [slachtoffer 2] ten val kwam;
3.
hij op of omstreeks 5 juni 2018 te Geffen, gemeente Oss, in de woning, het besloten lokaal en/of het erf, gelegen aan [adres 2] , bij [slachtoffer 2] , althans bij een ander of anderen dan bij verdachte, in gebruik, wederrechtelijk aldaar vertoevende zich niet op de vordering van of vanwege de rechthebbende aanstonds heeft verwijderd;
4.
hij op of omstreeks 5 juni 2018 te Geffen, gemeente Oss, [slachtoffer 3] heeft mishandeld door die [slachtoffer 3] met zijn, verdachtes, elleboog in diens gezicht te slaan/stoten.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak van het onder 1 tenlastegelegde
Het hof heeft op grond van de wettige bewijsmiddelen niet buiten gerede twijfel kunnen vaststellen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het aan hem onder 1 tenlastegelegde, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
2.
hij op 5 juni 2018 te Geffen, gemeente Oss, [slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] met kracht bij de haren en de oren vast te pakken en met kracht (tegen de trap) te duwen, waardoor die [slachtoffer 2] ten val kwam;
3.
hij op 5 juni 2018 te Geffen, gemeente Oss, in de woning, gelegen aan [adres 2] , bij [slachtoffer 2] in gebruik, wederrechtelijk aldaar vertoevende zich niet op de vordering van of vanwege de rechthebbende aanstonds heeft verwijderd;
4.
hij op 5 juni 2018 te Geffen, gemeente Oss, [slachtoffer 3] heeft mishandeld door die [slachtoffer 3] met zijn, verdachtes, elleboog in diens gezicht te slaan/stoten.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
In de volgende bewijsmiddelen wordt – tenzij anders vermeld – verwezen naar dossierpagina’s van het doorgenummerde einddossier van de politie Eenheid Oost-Brabant, District ’s-Hertogenbosch, Basisteam Maasland, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] , sluitingsdatum d.d. 25 juli 2018, pagina 1 tot en met 188. Alle te noemen processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten. Alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
Het hof ontleent aan de inhoud van de navolgende bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd, het bewijs dat de verdachte het bewezenverklaarde onder 2, 3 en 4 heeft begaan.

1. Het proces-verbaal van aangifte, d.d. 6 juni 2018, p. 24-27, voor zover inhoudende als verklaring van aangever [slachtoffer 2] :

Ik doe aangifte van huisvredebreuk. [verdachte] kwam mijn woning binnen. Ik heb hem diverse malen duidelijk gezegd, gevorderd, dat hij mijn woning moest verlaten. Ik zag dat hij daar geen gehoor aangaf.
Op 5 juni 2018 was ik thuis in mijn huis aan de [adres 2] , binnen de gemeente Oss. Ik woon daar samen met mijn vrouw. Mijn dochter, genaamd [dochter 1] , was diezelfde dag omstreeks 14.30 uur naar mijn huis gekomen. [dochter 1] heeft in de ochtend contact gehad met mijn andere dochter, genaamd [dochter 2] . [dochter 1] had in dat gesprek aangegeven dat zij wilde scheiden van mijn schoonzoon, genaamd [verdachte] . [dochter 2] vertelde dat zij Veilig Thuis al in kennis had gesteld en die waren onderweg naar ons huis voor een gesprek.
Op diezelfde dag, omstreeks 16.00 uur, zag ik dat [verdachte] bij ons huis aanbelde. Ik wilde hem niet in mijn huis binnen hebben. Veilig Thuis was er op dit moment nog niet. Ik heb de deur niet opengedaan voor [verdachte] . Mijn dochters en vrouw wilden dit niet. Ik hoorde ook dat er op de ramen werd geklopt. Dit ging heel hard. Ik zag dat [verdachte] daarna in zijn auto voor ons huis stond te wachten. Ik liep onze achtertuin in. Ik hoorde dat er iemand aan onze achterpoort stond. Ik zag dat het [verdachte] was. Ik hoorde dat hij naar binnen wilde. Ik hoorde dat hij naar de kinderen riep.
Diezelfde dag zag ik dat er een man en een vrouw van Veilig Thuis bij ons kwamen. Mijn vrouw heeft de deur voor ze geopend. Ik zag dat [verdachte] toen nog steeds voor ons huis in zijn auto zat. De man
(het hof begrijpt: [slachtoffer 3] )en vrouw
(het hof begrijpt: [getuige] )van Veilig Thuis waren binnen en ik zag dat [verdachte] weer bij ons aanbelde. Ik hoorde dat de man van Veilig Thuis zei dat hij het gesprek met [verdachte] aan wilde gaan. Ik zag dat de man van Veilig Thuis de voordeur opende. Ik stond naast deze man. Ik zag dat [verdachte] meteen tegen de deur duwde, terwijl de man van Veilig Thuis in de opening stond. Ik zag dat [verdachte] hierop binnen onze woning kwam. Ik zag en hoorde dat hij boos was. [verdachte] zei op een agressieve toon dat hij naar binnen wilde. Ik heb hem gezegd dat hij in deze situatie niet naar binnen mocht. Ik zei dat hij mijn huis moest verlaten. Ik zei dit op een duidelijke harde toon, zodat het ook echt duidelijk werd voor [verdachte] . Ik hoorde dat de man van Veilig Thuis tegen [verdachte] zei dat hij buiten het gesprek met [verdachte] aan wilde gaan. Ik hoorde dat [verdachte] zei: “Nee, ik ga niet naar buiten. Ik wil mijn kinderen”. Ik hoorde dat de man van Veilig Thuis zei dat dit niet ging gebeuren en hij eerst buiten rustig wilde praten zodat alles gekalmeerd werd. Wij stonden op dat moment nog steeds in de hal van mijn huis. Ik zag dat [verdachte] de man van Veilig Thuis ineens opzij duwde en door liep in de richting van de keuken. Ik ben hierop voor [verdachte] gaan staan om hem tegen te houden. (…) Ik zei nogmaals heel duidelijk tegen [verdachte] dat hij mijn huis uit moest gaan. Ik heb waarschijnlijk 3 of 4 keer heel duidelijk tegen [verdachte] gezegd dat hij mijn huis uit moest. Dit omdat hij op dit moment niet voor rede vatbaar was en agressief overkwam. (…)
Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.

2. Het proces-verbaal van aangifte, d.d. 5 juni 2018, p. 21-23, voor zover inhoudende als verklaring van aangever [slachtoffer 2] :

Ik doe aangifte van mishandeling. Op 5 juni was ik thuis in mijn huis aan de [adres 2] , binnen de gemeente Oss. (…)
Ik zag dat [verdachte] de man van Veilig Thuis ineens opzij duwde en door liep in de richting van de keuken. Ik ben hierop voor [verdachte] gaan staan om hem tegen te houden. Ik zag en voelde dat [verdachte] mij met beide handen bij mijn haren en mijn oren vastpakte. Ik voelde dat dit pijn deed. Hij hield mij met veel kracht vast. Ik zag vervolgens dat [verdachte] mij losliet en in de richting van de trap liep. Ook hier ben ik voor [verdachte] gaan staan. Ik zei dat hij niet naar de kinderen mocht en niet naar boven mocht. Ik zag en voelde dat [verdachte] mij hierop een duw gaf, waardoor ik op de trap viel. Dit ging erg hard. Ik voelde dat [verdachte] mij met veel kracht duwde. Ik kwam met mijn rug op de trap terecht.
Ik heb op dit moment nog last van mijn oren, ze zijn gevoelig.
Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.

3. Het proces-verbaal van aangifte, d.d. 6 juni 2018, p. 28-32, voor zover inhoudende als verklaring van aangever [slachtoffer 3] :

Ik doe aangifte van mishandeling, welke pijn veroorzaakte. Deze werd gepleegd door [verdachte] op 5 juni 2018 te Geffen, binnen de gemeente Oss. Ik was ten tijde van de mishandeling werkzaam als onderzoeker bij Veilig Thuis. Ik ben werkzaam bij Veilig Thuis te ’s-Hertogenbosch als onderzoeker. Op 4 juni 2018 kreeg ik samen met mijn collega [getuige] een zaak toegewezen. (…)
Wij spraken af dat [dochter 1]
(het hof begrijpt: [dochter 1] )samen met haar twee jongste kinderen naar haar ouders zou gaan. Die wonen op [adres 2] . Wij zouden daar om 15.00 uur komen. Wij probeerden een huisverbod te regelen. Dit lukte niet direct. Hierdoor konden wij pas om 16.15 uur naar de ouders. Wij kwamen bij de woning van de ouders en liepen naar binnen. Wij waren net binnen toen ik hoorde dat de voordeurbel ging. Ik hoorde dat [dochter 2] en de moeder van [dochter 1] zeiden dat het [verdachte] was. Ik zag dat het [verdachte] was die voor de deur stond. Dit is de ex van [dochter 1] . Ik wilde de deur openmaken om met hem in gesprek te gaan en hem te kalmeren. Mijn doel was dat hij wegging. Ik deed de deur open. Ik zag dat [verdachte] de woning binnenstormde, mij opzij duwde. Ik zag en voelde dat hij mij met zijn elleboog in mijn gezicht, bij mijn slaap, sloeg en mij zo omverduwde. Dit ging best hard. Op het moment zelf zat ik vol adrenaline, maar daarna voelde ik toch dat dit pijn veroorzaakt had. Het voelde ook warm. Ik zag dat [verdachte] verder de gang inliep. Ik zag dat [verdachte] de vader, met een hand, bij zijn schouder vastpakte en met de andere hand de haren. Ik hoorde dat [verdachte] zei: “Waar zijn mijn kinderen”. Ik hoorde dat de vader zei: “Ik wil dat je mijn huis uitgaat”. Ik zag dat [verdachte] de vader hard aan zijn haren trok. Ik zag dat de vader zich lostrok en [verdachte] wegduwde. Ik hoorde dat de vader nogmaals riep: “Ik wil dat je mijn huis uitgaat”. Ik zag dat [verdachte] , met beide handen, de vader vastpakte. Ik zag dat [verdachte] met kracht de vader op de grond gooide. Ik zag dat hij bij het trappengat terecht kwam. Dit ging echt hard. Ik hoorde dat de vader kreunde van de pijn. Ik probeerde [verdachte] van de vader af te trekken.
Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.

4. Het proces-verbaal van bevindingen, d.d. 5 juni 2018, p. 38-40, voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] :

Op 5 juni 2018, omstreeks 16.20 uur, kregen wij de melding van de Regionale meldkamer in Eindhoven te gaan naar [adres 2] . Wij hoorden dat er twee medewerkers van de instantie Veilig Thuis een melding deden dat [verdachte] in de woning aanwezig was en dat hij zijn schoonvader zojuist had aangevallen. Wij zijn vervolgens ter plaatse gegaan.
Ik, verbalisant [verbalisant 3] , zag een man in de hal van de woning staan. Ik hoorde dat de man zich voorstelde als [verdachte] . Ik, verbalisant [verbalisant 3] , vroeg aan [verdachte] wat er gebeurd was. Ik hoorde hem zeggen dat hij eerder ruzie had gehad met zijn vrouw. Hierbij zou zijn vrouw samen met twee kinderen naar haar ouders zijn gegaan. Hierna was hij naar zijn schoonouders gereden. Bij aankomst werd de deur niet geopend. (…) Hierdoor is hij in een worsteling met schoonvader terecht gekomen. Dit omdat hij niet naar binnen mocht van schoonvader.

5. Het proces-verbaal van verhoor verdachte, d.d. 6 juni 2018, p. 166-171, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:

Dit verhoor wordt middels de vraag (V), antwoord (A) en opmerking (O) methode afgenomen.
V: Waar was u vandaag 5 juni 2018, omstreeks 16.30 uur?
A: Ik was in Heesch en vanaf daar ben ik naar Geffen gegaan.
V: Wat heeft er zich afgespeeld op het adres [adres 2] ?
A: (…) Ik ben naar Geffen gegaan naar het adres van mijn schoonouders. Alles was dicht, ik kon nergens binnen. Niemand reageerde op aanbellen, bellen of kloppen. Ik heb van alles geprobeerd om contact te krijgen. (…) Ik duwde deze (
het hof begrijpt: de voordeur) open en er stond een man en die stelde zich voor als iemand van Veilig Thuis
(het hof begrijpt: [slachtoffer 3] ). Ik hoorde hem zeggen dat ik rustig moest blijven. Ik liep eigenlijk gewoon door hem heen, door naar binnen. Ik moest de man van Veilig Thuis wegduwen, voorbij lopen om door te kunnen naar de kinderen.

6. De verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting van dit hof op 19 april 2022, voor zover inhoudende:

Achter de voordeurdeur van de woning van mijn schoonouders aan [adres 2] bevindt zich een kleine hal. Deze hal is anderhalve meter.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Verweren
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging integrale vrijspraak bepleit. Met betrekking tot het onder 2 tenlastegelegde heeft de raadsman van de verdachte – kort weergegeven – aangevoerd dat bij de verdachte het opzet op het tenlastegelegde ontbreekt en dat de schermutseling is begonnen doordat aangever [slachtoffer 2] de verdachte heeft aangevallen, waartegen de verdachte zich heeft verdedigd. Tevens is door de verdediging naar voren gebracht dat door aangever [slachtoffer 2] een onjuist beeld is geschetst van zijn lichamelijke gesteldheid ten tijde van het tenlastegelegde.
Ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde heeft de verdediging naar voren gebracht dat de verdachte niet heeft gehoord dat aangever [slachtoffer 2] heeft gevorderd dat de verdachte de woning diende te verlaten en dat dit voor hem op dat moment niet duidelijk was.
Met betrekking tot het onder 4 tenlastegelegde heeft de raadsman van de verdachte eveneens bepleit dat bij de verdachte het opzet op het tenlastegelegde ontbreekt. Voorts heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de getuige [getuige] het tenlastegelegde niet kan hebben gezien in verband met de omstandigheid dat uit meerdere verklaringen in het dossier blijkt dat de tussendeur op dat moment dicht was, terwijl deze getuige zich achter deze tussendeur en zich derhalve niet in de hal bevond. Tot slot heeft de verdediging aangevoerd dat [slachtoffer 3] en [getuige] (deels) gelijktijdig zijn gehoord door de politie, wat een ondergraving betekent van de bewijswaarde van deze verklaringen.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Feiten en omstandigheden
Uit de hiervoor weergegeven gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, volgt dat de verdachte zich op 5 juni 2018 naar de woning van aangever [slachtoffer 2] aan [adres 2] , gemeente Oss, heeft begeven en dat hij, na diverse pogingen daartoe, niet is binnengelaten in deze woning. Op enig moment zijn twee medewerkers van Veilig Thuis, [slachtoffer 3] en [getuige] , de betreffende woning binnengegaan en heeft de verdachte wederom aangebeld bij de woning. Nadat aangever [slachtoffer 3] de voordeur heeft geopend, is de verdachte de woning binnengestormd en hierbij heeft hij met zijn elleboog tegen het gezicht van [slachtoffer 3] geslagen/gestoten. Voorts volgt uit de hiervoor weergegeven gebezigde bewijsmiddelen dat de verdachte daaropvolgend aangever [slachtoffer 2] heeft vastgepakt en er een schermutseling heeft plaatsgevonden, waarbij de verdachte aangever [slachtoffer 2] met kracht bij zijn oren en haren heeft vastgepakt en hem met kracht (tegen de trap) heeft geduwd, waardoor hij ten val is gekomen. Tijdens voornoemde incidenten heeft aangever [slachtoffer 2] meermalen verzocht dat de verdachte zijn woning diende te verlaten.
Bespreking verweren
In verband met de chronologische volgorde van de tenlastegelegde incidenten zal het hof allereerst het verweer met betrekking tot het tenlastegelegde onder 3 bespreken, vervolgens het tenlastegelegde onder 4 en afsluitend het verweer ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde.
Met betrekking tot het verweer van de verdediging dat de verdachte niet heeft gehoord dat aangever [slachtoffer 2] heeft gevorderd dat de verdachte de woning zou verlaten, overweegt het hof als volgt. De verklaring van aangever [slachtoffer 2] dat hij de verdachte meermalen heeft verzocht zijn woning te verlaten, vindt bevestiging in de verklaring van [slachtoffer 3] . Beide personen bevonden zich tezamen met de verdachte in de hal van de woning. Gelet hierop acht het hof de verklaring van de verdachte, inhoudende dat hij niet heeft gehoord dat zijn ex-schoonvader hem heeft verzocht de woning te verlaten, niet geloofwaardig. Daarenboven volgt uit de hiervoor weergegeven gebezigde bewijsmiddelen dat de verdachte op diverse manieren heeft geprobeerd binnen te komen en dat hij ten opzichte van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] heeft verklaard dat hij in een worsteling met zijn schoonvader terecht is gekomen, omdat hij van hem niet naar binnen mocht. Gelet hierop vermag het hof niet in te zien hoe het de verdachte niet duidelijk zou zijn geweest dat hij niet welkom was in de woning. Het hof verwerpt het verweer.
Ten aanzien van het verweer van de verdediging dat stoelt op het standpunt dat bij de verdachte het opzet op het tenlastegelegde onder 4 ontbreekt, overweegt het hof het navolgende. De verdachte is, nadat de voordeur door aangever [slachtoffer 3] werd geopend, de woning binnengestormd, terwijl aangever [slachtoffer 3] zich in de, voor de verdachte bekende, kleine hal van deze woning bevond. Naar het oordeel van het hof heeft de verdachte door aldus te handelen minst genomen willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij de aangever hierbij zou raken, waardoor er bij de aangever lichamelijk letsel en/of pijn zou kunnen ontstaan. Mitsdien verwerpt het hof het verweer.
Het standpunt van de verdediging dat de getuige [getuige] het tenlastegelegde onder 4 niet kan hebben gezien, behoeft geen bespreking nu het hof de verklaringen van deze getuige niet tot het bewijs heeft gebezigd. Dit geldt gedeeltelijk ook ten aanzien van het standpunt van de verdediging dat de omstandigheid dat [slachtoffer 3] en [getuige] (deels) gelijktijdig zijn gehoord door de politie, wat volgens de verdediging een ondergraving betekent van de bewijswaarde van deze verklaringen, namelijk voor zover dit ziet op de verklaringen van [getuige] . Met betrekking tot de verklaring van [slachtoffer 3] ziet het hof geen enkele aanleiding te twijfelen aan diens verklaring aangezien [slachtoffer 3] gedurende alle drie de tenlastegelegde feiten in de hal aanwezig was en heeft verklaard over hetgeen hij zelf heeft waargenomen. Mitsdien wordt ook dit verweer verworpen.
Tot slot overweegt het hof ten aanzien van het verweer van de verdediging dat bij de verdachte het opzet op het tenlastegelegde onder 2 ontbreekt en dat de schermutseling is begonnen doordat aangever [slachtoffer 2] de verdachte heeft aangevallen, waartegen de verdachte zich heeft verdedigd, als volgt.
Op grond van bestendige jurisprudentie stelt het hof het volgende beoordelingskader voorop. Een beroep op noodweer in de zin van artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht kan worden gehonoreerd indien aannemelijk is geworden dat het handelen van verdachte was geboden door de noodzakelijke verdediging van verdachtes of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding, waaronder onder omstandigheden mede is begrepen een onmiddellijk dreigend gevaar voor zo een aanranding.
Het hof acht de feiten en omstandigheden die de verdediging aan het verweer ten grondslag heeft gelegd, niet aannemelijk geworden. De door de verdachte gegeven lezing van de gebeurtenissen, te weten dat hij bij binnenkomst in de woning werd aangevallen door [slachtoffer 2] en dat die [slachtoffer 2] op hem heeft ingebeukt, vindt zijn weerlegging in de hiervoor weergegeven, aan wettige bewijsmiddelen, ontleende, feiten en omstandigheden. Uit die bewijsmiddelen blijkt op de eerste plaats dat het de verdachte is geweest die de confrontatie met aangever [slachtoffer 2] heeft opgezocht door tegen de wil van die [slachtoffer 2] diens woning binnen te stormen. Hoewel die [slachtoffer 2] de verdachte wellicht heeft vastgepakt op het moment dat de verdachte zijn woning binnen kwam, is deze handeling niet aan te merken als een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding noch als een onmiddellijk dreigend gevaar voor zo een aanranding. Gelet hierop is het hof van oordeel dat de verdachte de hem verweten gedragingen niet heeft verricht in een situatie waarin en op een tijdstip waarop voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van eigen of eens anders lijf tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, dan wel het onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor.
Nu de door de verdachte gegeven lezing van de gebeurtenissen zijn weerlegging vindt in de gebezigde bewijsmiddelen, stelt het hof op grond van deze bewijsmiddelen tevens vast dat de door de verdachte verrichte handelingen ten opzichte van aangever [slachtoffer 2] opzettelijk zijn verricht. Het hof verwerpt mitsdien het verweer in al zijn onderdelen.
Hetgeen door de verdediging naar voren is gebracht ten aanzien van het volgens de verdediging onjuiste geschetste beeld van de lichamelijke gesteldheid van [slachtoffer 2] , wat daar ook van moge zijn, maakt dit niet anders.
Resumerend acht het hof, op grond van het voren overwogene en de gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde onder 2, 3 en 4 heeft begaan, op de wijze zoals in de bewezenverklaring is vermeld.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 2 bewezenverklaarde wordt gekwalificeerd als volgt:

mishandeling.

Het onder 3 bewezenverklaarde wordt gekwalificeerd als volgt:
wederrechtelijk in de woning vertoevende, zich niet op de vordering van of vanwege de rechthebbende aanstonds verwijderen.
Het onder 4 bewezenverklaarde wordt gekwalificeerd als volgt:

mishandeling.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Het hof heeft in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van [slachtoffer 3] door hem met zijn elleboog in diens gezicht te slaan/stoten. Het slachtoffer, een medewerker van Veilig Thuis, was aanwezig in de woning van de ex-schoonvader van de verdachte op het moment dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan – kort weergegeven – huisvredebreuk. Vervolgens heeft de verdachte zich tevens schuldig gemaakt aan mishandeling van zijn ex-schoonvader [slachtoffer 2] door hem met kracht bij de haren en de oren vast te pakken en hem met kracht (tegen de trap) te duwen, waardoor het slachtoffer ten val is gekomen. Door aldus te handelen heeft de verdachte de lichamelijke integriteit van de slachtoffers aangetast en in het algemeen veroorzaakt dergelijk handelen gevoelens van onrust, angst en onveiligheid bij de slachtoffers. Door te handelen zoals onder 3 is bewezenverklaard heeft de verdachte inbreuk gemaakt op het ongestoorde woongenot van de bewoners en er blijk van gegeven zich niets gelegen te laten liggen aan de uitdrukkelijke wil van de rechthebbende.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 8 februari 2022, betrekking hebbend op het justitieel verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat hij niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest. Bij de straftoemeting heeft het hof voorts gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, welke tijdens het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg zijn gebleken. Hierbij is het hof gebleken dat de verdachte een relatie en een eigen bedrijf heeft en geen schulden. Eveneens is gebleken dat de verdachte en zijn ex-echtgenote co-ouderschap hebben over hun drie kinderen.
Daarnaast heeft het hof kennisgenomen van het reclasseringsadvies d.d. 18 april 2019. Daaruit volgt dat de verdachte op het merendeel van de leefgebieden geen noemenswaardige problemen ervaart. Indien de feiten worden bewezen, ziet de reclassering problemen gelegen in de persoon. De verdachte heeft dan de neiging om met agressie te reageren en het is de vraag waar dat vandaan komt. De reclassering adviseert een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een ambulante behandeling en een andere voorwaarde het gedrag betreffende.
Met betrekking tot het procesverloop overweegt het hof ambtshalve het navolgende.
Het hof stelt voorop dat iedere verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn of haar zaak binnen een redelijke termijn. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven. Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting in hoger beroep dient te zijn afgerond met een eindarrest binnen twee jaren nadat hoger beroep is ingesteld.
Het hof stelt vast dat in hoger beroep de redelijke termijn is overschreden. Namens de verdachte is op 27 januari 2020 hoger beroep ingesteld, terwijl het hof heden, 3 mei 2022, arrest wijst. Derhalve is er sprake van een overschrijding van ruim 3 maanden.
Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat geen vermindering wordt toegepast indien er een taakstraf wordt opgelegd waarvan het onvoorwaardelijke gedeelte van deze taakstraf minder dan 100 uren beloopt. Gelet op de hierna te vermelden straf volstaat het hof met de enkele constatering van de redelijke termijn in hoger beroep is overschreden.
Al het vorenstaande afwegende is het hof van oordeel dat een taakstraf voor de duur van 30 uren, subsidiair 15 dagen hechtenis, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden is. Het hof is met de advocaat-generaal van oordeel dat een (deels) voorwaardelijke straf niet (meer) geïndiceerd is en dat geldt tevens voor de in het voormelde, inmiddels gedateerde reclasseringsadvies genoemde bijzondere voorwaarden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 57, 138 en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2, 3 en 4 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
30 (dertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
15 (vijftien) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door:
mr. Y.G.M. Baaijens-van Geloven, voorzitter,
mr. J.J.M. Gielen-Winkster en mr. S.V. Pelsser, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J. de Leijer, griffier,
en op 3 mei 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. S.V. Pelsser is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.