ECLI:NL:GHSHE:2022:2841

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
29 april 2022
Publicatiedatum
17 augustus 2022
Zaaknummer
20-002687-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis politierechter inzake eenvoudige belediging aan ambtenaar

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 29 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, dat op 12 november 2021 was gewezen. De verdachte, geboren in 1971, werd beschuldigd van eenvoudige belediging van een ambtenaar, gepleegd op 13 augustus 2021 te Eindhoven. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de bewezenverklaring van de belediging, die werd aangedaan aan een ambtenaar tijdens de rechtmatige uitoefening van zijn functie. De relevante wetsartikelen die zijn toegepast zijn artikelen 36f, 57, 266 en 267 van het Wetboek van Strafrecht.

Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van één week. Daarnaast zijn er vorderingen tot schadevergoeding van twee benadeelde partijen toegewezen, elk ter hoogte van € 250,00 voor immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente. De verdachte is verplicht om deze bedragen aan de Staat te betalen ten behoeve van de slachtoffers. De duur van de gijzeling is vastgesteld op maximaal vijf dagen, en de aanvangsdatum van de wettelijke rente is bepaald op 13 augustus 2021. Het hof heeft ook de tenuitvoerlegging van eerdere voorwaardelijke straffen gelast, maar de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van een eerdere taakstraf is afgewezen. Dit arrest is mondeling gewezen door mr. F.C.J.E. Meeuwis en uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof.

Uitspraak

Parketnummer: 20-002687-21

Uitspraak : 29 april 2022
TEGENSPRAAK (art. 279 Sv)
Arrest van de enkelvoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, zittingslocatie ’s-Hertogenbosch, van 12 november 2021, in de strafzaak onder parketnummer 01-217851-21, alsmede de van dat vonnis deel uitmakende beslissingen op de vordering tot tenuitvoerlegging van eerdere opgelegde voorwaardelijke straffen, parketnummers 02-002664-18 en 10-065498-16, tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1971,
wonende te [adres] .
Kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert op:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd.
Gepleegd op 13 augustus 2021 te Eindhoven.
Toegepaste wetsartikelen
De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 57, 266 en 267 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:

Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) week.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 250,00 (tweehonderdvijftig euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 250,00 (tweehonderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 5 (vijf) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 13 augustus 2021.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 250,00 (tweehonderdvijftig euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 250,00 (tweehonderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 5 (vijf) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 13 augustus 2021.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 28 maart 2018, parketnummer 02-002664-18, te weten van: een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) week.
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Oost-Brabant van 14 augustus 2021, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 30 juni 2017, parketnummer 10-065498-16, een voorwaardelijk opgelegde taakstraf voor de duur van 30 uren.
Dit arrest is mondeling gewezen door mr. F.C.J.E. Meeuwis.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 29 april 2022.