Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg,
hierna te noemen: de GI.
de Raad voor de Kinderbescherming,hierna te noemen: de raad.
’s-Hertogenbosch, van 7 maart 2022 gewezen tussen appellante als gedaagde in conventie en eiseres in (voorwaardelijke) reconventie en geïntimeerde als eiser in conventie en verweerder in (voorwaardelijke) reconventie.
1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/01/378803 / KG ZA 22/56)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep met grieven;
- een akte overlegging producties d.d. 22 maart 2022 van de moeder;
- de memorie van antwoord met productie;
- een akte overlegging producties d.d. 17 juni 2022 van de moeder
- een akte overlegging producties d.d. 28 juni 2022 van de vader;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
3.De beoordeling
De ouderrelatie is na de door de moeder geconstateerde mishandeling in januari 2022 ernstig verstoord geraakt. Het daaruit voortvloeiende gebrek aan vertrouwen en veiligheid, heeft erin geresulteerd dat de kinderen grote weerstand vertonen in het contact met de vader. Een onbegeleide zorgregeling is gelet hierop en op de gegronde vrees dat de kinderen opnieuw zullen worden blootgesteld aan mishandeling, niet in het belang van de kinderen. Het gedrag en de signalen van de kinderen en de daarmee gepaard gaande zorgen, dienen dan ook in onderlinge samenhang te worden bezien met de reeds bekende en gemelde kindsignalen vóórafgaand aan de totstandkoming van de afspraken tussen partijen. Deze omstandigheden dienen te worden gekwalificeerd als klemmende reden op grond van artikel 1:377a lid 3 BW. De kinderen kunnen niet onbegeleid naar de vader, althans in ieder geval bestaat de terechte vrees dat de kinderen bij de vader kunnen worden blootgesteld aan mishandeling. JENS heeft reeds geconcludeerd dat de vader de kinderen fysiek hardhandig vastpakt en meesleurt als hij de kinderen niet gecorrigeerd krijgt. Het advies van de raad om de zorgregeling bij Plinthos te beleggen, heeft de voorzieningenrechter zonder enige nadere motivering naast zich neergelegd. De betrokkenheid en de regievoering van de GI geeft wel wat verlichting voor de moeder omdat er op die manier zicht is op de kinderen. De huidige monitoring door JENS neemt de zorgen van de moeder echter niet weg. Deze monitoring vindt slechts plaats gedurende één uur voorafgaand aan het contactmoment en het eerste uur van het contactmoment. Er blijft daarmee onvoldoende zicht op het volledige verloop van de contactmomenten en de draagkracht van de vader tijdens deze contactmomenten, bijvoorbeeld als de kinderen drie achtereenvolgende dagen bij de vader zouden zijn.
De GI heeft zowel bij het kinderdagverblijf, de school als Plinthos informatie ingewonnen over de ouders en de kinderen. Uit deze informatie volgt dat de affectie van de kinderen naar beide ouders goed is. De GI heeft daarnaast zelf tijdens de huisbezoeken in beide huizen een ontspannen sfeer ervaren. Om zicht te krijgen op eventuele moeizame overdrachtsmomenten heeft de GI aan JENS de opdracht gegeven om de contact- en overdrachtsmomenten tussen de ouders en de kinderen voor de duur van drie maanden te monitoren. Er heeft inmiddels één monitoring plaatsgevonden, die zonder bijzonderheden is verlopen. Als de monitoring door JENS de komende periode zonder bijzonderheden blijft verlopen, ziet de GI geen belemmering om de zorgregeling uit te breiden naar de voorlopige zorgregeling zoals de ouders die in de vaststellingsovereenkomst zijn overeengekomen (en die dan mede omvat de overnachting van de kinderen bij de vader van vrijdag op zaterdag in de even weken). Desgevraagd heeft de GI kenbaar gemaakt dat zij gedurende de ondertoezichtstelling de regie blijft voeren op de uitvoering van de zorgregeling.
Aangezien de GI de regie heeft in deze casus, gaat het hof ervan uit dat de GI gebruik zal maken van de eigen (wettelijke) bevoegdheden en rechtsingangen als dit in het belang van de kinderen noodzakelijk is. Tijdens de mondelinge behandeling is echter gebleken dat de GI tot op heden geen signalen heeft ontvangen die de zorgen van de moeder onderschrijven. Integendeel, indien de komende monitoringsmomenten geen bijzonderheden laten zien, ziet de GI geen belemmering om uit te breiden naar de volledige voorlopige zorgregeling die partijen zijn overeengekomen.
Voor het hof bestaat daarmee op dit moment geen aanleiding om in deze kort geding procedure anders te oordelen dan de voorzieningenrechter heeft gedaan. De moeder dient de (voorlopige) zorgregeling na te komen totdat in de bodemprocedure anders is beslist of door partijen anders wordt overeengekomen.