3.1De voorzieningenrechter heeft in het vonnis van 14 december 2021 onder 3.1 de volgende feiten vastgesteld:
Tussen partijen zijn diverse procedures gevoerd met betrekking tot de eigendomsrechten op het paard “ [het paard] ” (hierna: het paard).
Op 6 januari 2015 heeft [geïntimeerde] ten laste van [appellant] conservatoir beslag tot afgifte gelegd op het paard.
De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft bij eindvonnis van 31 augustus 2016 overwogen dat [appellant] er niet in is geslaagd te bewijzen dat tussen haar en [geïntimeerde] een overeenkomst van (ver)koop van het paard tot stand is gekomen en dat het paard aan haar is geleverd. [appellant] is veroordeeld het paard binnen 14 dagen na betekening van het vonnis aan [geïntimeerde] terug te geven. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Het vonnis is op 2 september 2016 aan [appellant] betekend, waarbij haar bevel is gedaan om binnen 14 dagen het paard aan [geïntimeerde] terug te geven. [appellant] heeft niet aan de haar gegeven veroordeling voldaan. Zij is direct na betekening van het vonnis met het paard naar onbekende bestemming vertrokken.
De voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft [appellant] bij vonnis in kort geding van 14 september 2016 veroordeeld tot betaling van een dwangsom van € 10.000,- per dag, een dagdeel daartoe gerekend, dat zij niet voldoet aan de haar bij vonnis van 31 augustus 2016 gegeven veroordeling, inhoudende teruggave van het paard, met een maximum van € 250.000,- aan te verbeuren dwangsommen. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Het vonnis is op 14 september 2016 aan [appellant] betekend met bevel het paard binnen twee dagen aan [geïntimeerde] terug te geven. [appellant] heeft daar niet aan voldaan. Zij heeft tegen het vonnis geen hoger beroep ingesteld.
[appellant] heeft tegen het (tussenvonnis van 30 september 2015 en eind)vonnis van 31 augustus 2016 hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch. Het gerechtshof heeft bij arrest van 24 oktober 2017, gewezen in het incident strekkende tot het treffen van een voorlopige voorziening (223 Rv) [appellant] op straffe van lijfsdwang veroordeeld tot het verstrekken van informatie aan [geïntimeerde] omtrent de verblijfplaats en de gezondheidstoestand van het paard. Het arrest is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en is op 30 oktober 2017 aan [appellant] betekend.
Bij deurwaardersexploten van 13 oktober 2016 en 13 april 2017 heeft [geïntimeerde] [appellant] doen aanzeggen dat aanspraak wordt gemaakt op € 250.000,- aan verbeurde dwangsommen.
Het gerechtshof heeft bij eindarrest van 8 september 2020 de vonnissen van 30 september 2015 en 31 augustus 2016 voor zover deze betrekking hebben op de vorderingen van [geïntimeerde] ten aanzien van het paard, vernietigd en heeft de vorderingen van [geïntimeerde] voor zover deze betrekking hebben op het paard afgewezen.
(De advocaat van) [geïntimeerde] heeft (de advocaat van) [appellant] laten weten dat door [appellant] dwangsommen zijn verbeurd tot het maximale bedrag van € 250.000,-.
Op 10 november 2021 heeft [geïntimeerde] ten laste van [appellant] executoriaal derdenbeslag gelegd op (onder andere) het paard.