Het hof overweegt dat, om contractuele gebondenheid van [geïntimeerden] aan de certificatenregeling (de afbouwgarantie en/of zekerheidsstelling) aan te kunnen nemen, nodig is dat [geïntimeerden] daarmee op enigerlei wijze hebben ingestemd. Uit het feit dat [geïntimeerden] de koopovereenkomst en de overeenkomst van aanneming hebben ondertekend kan die instemming niet worden afgeleid.
In de koopovereenkomst is in artikel 13, onder a, slechts een opschortende voorwaarde opgenomen dat voor het hele project door een daartoe opgerichte instelling voor het verlenen van afbouwgarantie binnen negen maanden een bewijs van planacceptatie is afgegeven. Dat heeft niet te maken met een persoonlijke verplichting van [geïntimeerden] jegens BGN. Voor het overige wordt in de koopovereenkomst in het geheel niet gerept van zekerheidsstelling of afbouwgarantie.
Met de kantonrechter is het hof van oordeel dat artikel 8.1 van de overeenkomst van aanneming, in combinatie met artikel 1.2 van die overeenkomst, erop duidt dat [geïntimeerden] nog de keuze hadden om al dan niet een afbouwgarantie en/of zekerheidsstelling af te sluiten; het werk kan verzekerd worden, staat immers in de overeenkomst. Daarbij neemt het hof in aanmerking de zin die partijen redelijkerwijs aan die artikelen mochten toekennen en hetgeen zij te dien aanzien mochten verwachten. Dat over betreffende bepalingen zou zijn gesproken met [geïntimeerden] , wat met hen zou zijn besproken en met wie, heeft BGN niet (voldoende) toegelicht.
De (stilzwijgende) instemming van [geïntimeerden] kan niet worden afgeleid uit het feit dat zij niet (onmiddellijk) hebben geprotesteerd tegen de ontvangst van de factuur van BGN (maar deze wel onbetaald hebben gelaten). Hetzelfde geldt voor de omstandigheid dat, naar BGN stelt, door [geïntimeerden] een bedrag van € 5.000,- is voldaan als zekerheidsstelling. De eerste termijnbetaling, waarvan de (gestelde) zekerheidsstelling deel uitmaakte, was verschuldigd aan de aannemer. Verrekening heeft plaatsgevonden door de bij het project betrokken notaris. Van een zich aan BGN geopenbaarde wil van [geïntimeerden] om deel te nemen aan de certificatenregeling blijkt daaruit niet. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat het bedrag niet is gestort bij Stichting Zekerheidsstelling BGN, maar bij de notaris. Voorts kan niet worden aangenomen dat [geïntimeerden] zich ervan bewust van waren dat een deel van de eerste termijnbetaling zou worden gereserveerd als zekerheid. Volgens [geïntimeerden] hebben zij, vanuit de gedachte dat geen overeenkomst met BGN tot stand was gekomen, de afrekening voor kennisgeving aangenomen.