ECLI:NL:GHSHE:2022:280

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
3 februari 2022
Publicatiedatum
3 februari 2022
Zaaknummer
200.304.129_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot gesloten plaatsing van een minderjarige in jeugdhulp

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 3 februari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de gesloten plaatsing van een minderjarige, geboren op [geboortedatum] 2004, die momenteel verblijft in een accommodatie voor gesloten jeugdhulp. De minderjarige, hierna te noemen [minderjarige], had in hoger beroep verzocht om de beschikking van de rechtbank Limburg van 25 oktober 2021 te vernietigen, waarin een machtiging tot uithuisplaatsing was verleend. De GI, Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg, had verzocht om deze machtiging vanwege zorgen over de ontwikkeling van [minderjarige] en haar gedrag, waaronder weglopen en drugsgebruik. Tijdens de mondelinge behandeling op 10 januari 2022 zijn zowel [minderjarige] als haar moeder en vertegenwoordigers van de GI gehoord. Het hof heeft vastgesteld dat de GI onvoldoende heeft onderbouwd dat er sprake was van ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling van [minderjarige] ernstig belemmerden. Het hof oordeelde dat de gesloten plaatsing niet noodzakelijk was om te voorkomen dat [minderjarige] zich aan de hulp zou onttrekken. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd en het verzoek van de GI afgewezen, waarbij het belang van [minderjarige] en haar toekomstplannen in overweging zijn genomen. Het hof benadrukt dat de ondertoezichtstelling nog loopt en dat de GI betrokken blijft bij de situatie van [minderjarige].

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 3 februari 2022
Zaaknummer : 200.304.129/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/03/296744 / JE RK 21-1907
in de zaak in hoger beroep van:
[minderjarige],
thans opgenomen en verblijvende in de accommodatie voor gesloten jeugdhulp [instelling] te [plaats 1] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: [minderjarige] ,
advocaat: mr. B.M.A. Jegers,
tegen
Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg,
gevestigd te [vestigingsplaats] en mede kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de GI (de gecertificeerde instelling).
Het hof merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder] ,hierna te noemen: de moeder;
en
[de vader], hierna te noemen: de vader,
hierna gezamenlijk te noemen: de ouders,
wonende op een bij het hof bekend geheim adres.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 25 oktober 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 21 december 2021, heeft [minderjarige] verzocht voormelde beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te vernietigen en het verzoek van de GI tot verlening van de machtiging gesloten jeugdhulp in het kader van een ondertoezichtstelling alsnog af te wijzen.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 10 januari 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [minderjarige] , bijgestaan door mr. M. Bos, waarnemend voor mr. Jegers;
- de GI, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 1] en mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 2] ;
- de moeder.
2.2.1
De vader is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet op de mondelinge behandeling verschenen.
2.2.2.De raad heeft per brief van 24 december 2021 het hof bericht niet op de mondelinge behandeling te verschijnen.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • de brief met bijlagen van de GI d.d. 3 januari 2022;
  • Het V6-formulier met de brief en bijlagen van de advocaat van [minderjarige] d.d. 6 januari 2022.

3.De beoordeling

3.1.
[minderjarige] is op [geboortedatum] 2004 geboren in [geboorteplaats] . De ouders van [minderjarige] zijn gezamenlijk belast met het gezag over haar.
3.2.
Op 24 juli 2020 is [minderjarige] voor de duur van een jaar onder toezicht gesteld van de GI en is er een machtiging verleend om haar voor de duur van een jaar uit huis te plaatsen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder. De ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing zijn daarna met een jaar verlengd, aldus tot 24 juli 2022.
3.3.
Bij de bestreden beschikking – die van rechtswege bij voorraad uitvoerbaar is – heeft de rechtbank, voor zover hier relevant, een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] verleend in een accommodatie voor gesloten jeugdhulp voor de duur van zes maanden, aldus tot 25 april 2022.
3.4.
[minderjarige] kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
[minderjarige] voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, - kort samengevat – het volgende aan.
Het is onduidelijk welke ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen ervoor zouden zorgen dat haar ontwikkeling naar volwassenheid ernstig wordt belemmerd. Uit de stukken blijkt niet dat er objectief gezien sprake is van hechtings- en traumaproblematiek. De gestelde problematiek berust op een aanname van de GI die niet nader is onderbouwd.
[minderjarige] erkent dat zij rondom haar verjaardag tweemaal is weggelopen. Dit was echter een incident en er is geen sprake van stelselmatig weglopen. Daarnaast is er sprake geweest van het ontdekken en uitproberen van drugs, maar ook dit was niet stelselmatig.
De kinderrechter heeft overwogen dat de overplaatsing van [minderjarige] van de leefgroep van [instantie 1] in [plaats 2] naar [plaats 3] niet tot een positieve verandering in haar gedrag heeft geleid. [minderjarige] verbleef echter pas vanaf 18 september 2021 in [plaats 3] en het verzoekschrift van de GI dateert van 20 september 2021. Zij verbleef dus pas kort op deze groep, en gedroeg zich hier goed, voldeed haar taken en hield zich aan de afspraken.
Er is geen sprake van onttrekking aan hulp of daaraan onttrokken worden. Adequate hulpverlening wordt op dit moment niet geboden. Met het verzoek van [minderjarige] om met een psycholoog te praten is tot op heden niets gedaan. [minderjarige] slijt haar dagen met het volgen van een dagbestedingsprogramma dat ver onder haar niveau ligt. Ze doet het goed op de groep en houdt zich aan alle regels, dat blijkt ook uit het verslag van de mentor.
ziet niet in waarom de gesloten plaatsing noodzakelijk is om ervoor te zorgen dat zij vanaf haar meerderjarigheid zelfstandig in de maatschappij kan functioneren.
heeft zich aangemeld voor een MBO-3 opleiding aan het [college] College en wil hier op korte termijn mee starten. In het geval het hoger beroep slaagt en de machtiging voor een plaatsing in de gesloten jeugdhulp komt te vervallen, dan is met het netwerk van [minderjarige] (moeder, opa en oma) afgesproken dat zij wordt aangemeld voor een kamertrainingstraject. Tijdens de overbruggingsperiode, tussen haar vertrek bij [instelling] en het starten van de kamertraining, kan [minderjarige] bij haar opa en oma verblijven.
3.6.
De GI voert in de brief van 3 januari 2022, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, het volgende aan.
Tijdens het verblijf in [plaats 2] waren er zorgen over zelfbepalend gedrag, drugsgebruik en weglopen. In het gesprek met de gedragswetenschapper is een voorwaardelijke machtiging overwogen, maar uiteindelijk is een gesloten plaatsing gelet op wat er gebeurde, toch nodig geacht.
[minderjarige] verblijft sinds 30 oktober 2021 binnen de gesloten behandelgroep [groep] . Hier krijgt [minderjarige] duidelijkheid, structuur en strikte kaders. De afgelopen twee maanden is een positieve ontwikkeling zichtbaar en werkt [minderjarige] aan een zelfstandig toekomstperspectief voor wat betreft school en wonen. Er is sprake van een voorzichtige vertrouwensband met de groepsleiding. Als de kaders van de gesloten jeugdhulp wegvallen en [minderjarige] tijdelijk naar haar opa en oma gaat, is de GI bang dat [minderjarige] zal terugvallen in oud gedrag omdat zij geen stevige basis heeft om op terug te vallen.
De gesloten plaatsing is niet bedoeld als stok achter de deur, maar om de invloeden van buitenaf voor [minderjarige] te beperken. De gesloten plaatsing moet niet alleen als een beperking worden gezien, maar ook als kans voor [minderjarige] om te leren omgaan met afspraken en vrijheden. Op dit moment is er sprake van een opbouw naar zelfstandigheid en het is van belang dat gemonitord wordt of dit zich positief blijft ontwikkelen. Door op te bouwen naar steeds meer vrijheden en verantwoordelijkheden en het toewerken naar een perspectief voor wat betreft wonen, opleiding en vrijetijdbesteding, wordt het risico op terugval in oud gedrag verkleind. Bij opa en oma is het in het verleden niet goed gegaan. De resterende termijn van de plaatsing is noodzakelijk en realistisch om aan deze doelen te werken. Op dit moment is de gesloten plaatsing nodig om te werken aan het opheffen van de ontwikkelingsbedreiging en om te voorkomen dat [minderjarige] zich zal onttrekken aan de hulpverlening.
3.7.
De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat [minderjarige] niet op haar plek zit binnen de gesloten jeugdhulp. Een open setting is ook toereikend.
onttrekt zich niet aan de hulp. Zij wil al maanden met een psycholoog te praten, maar die mogelijkheid wordt haar door de GI en [instantie 1] niet geboden.
Inmiddels is [minderjarige] aangemeld voor een opleiding aan het [college] College, zij is in afwachting van nadere informatie over de intakeprocedure.
Desgevraagd heeft de moeder toegelicht dat [minderjarige] bij haar opa en oma kan verblijven ter overbrugging van de periode tussen een eventueel vertrek bij [instelling] en het starten van het kamertrainingstraject. In het weekend kan [minderjarige] (een logeernacht) bij de moeder verblijven. Opa en oma kunnen [minderjarige] structuur bieden en een stok achter de deur. De moeder heeft er vertrouwen in dat het tijdelijke verblijf van [minderjarige] bij opa en oma goed zal gaan. [minderjarige] kan goed met haar opa en oma praten, ook als er problemen zijn. Het afgelopen jaar is het contact tussen [minderjarige] en de moeder opgebouwd en deze band is op het moment goed.
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
3.8.1.
Ingevolge artikel 6.1.1 lid 2 Jw is de minderjarige in zaken betrekking hebbende op jeugdhulp als bedoeld in artikel 6.1.2 Jw bekwaam om in rechte op te treden.
Op die grond komt aan [minderjarige] een zelfstandig recht van hoger beroep toe.
3.8.2.
Op grond van het bepaalde in artikel 6.1.2 lid 1 Jw kan de rechter op verzoek een machtiging verlenen om een jeugdige in een gesloten accommodatie te doen opnemen en te doen verblijven.
Gelet op artikel 6.1.2 lid 2 Jw staat ter beoordeling of:
  • er bij [minderjarige] sprake is van ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren, en;
  • de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat [minderjarige] zich aan deze jeugdhulp onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken.
De formele vereisten
3.8.3.
Het hof stelt vast dat aan de formele voorwaarden van 6.1.2 lid 3 aanhef en sub a Jw en artikel 6.1.2 lid 5 Jw is voldaan: [minderjarige] staat onder toezicht van de GI en de GI heeft bepaald dat een voorziening op het gebied van jeugdhulp en verblijf niet zijnde verblijf bij een pleegouder nodig is.
3.8.4.
Ook heeft het verzoek op grond van artikel 6.1.2 lid 6 Jw de instemming van een gedragswetenschapper die [minderjarige] met het oog daarop kort tevoren heeft onderzocht.
Inhoudelijke beoordeling
3.8.5.
Het hof komt tot de volgende beoordeling. Anders dan de rechtbank is het hof van oordeel dat niet is voldaan aan de wettelijke vereisten van artikel 6.1.2. lid 2 Jw
3.8.6.
[minderjarige] is opgegroeid in een opvoedingsomgeving waar zij slachtoffer en getuige is geweest van huiselijk geweld en emotionele verwaarlozing. Dit heeft tot gevolg gehad dat [minderjarige] sinds eind oktober 2019 niet meer thuis woont. Van eind oktober 2019 tot 18 november 2019 verbleef zij in een crisisopvang van [instantie 2] . Daarna heeft zij tot aan de gesloten plaatsing verbleven in open groepen van [instantie 1] in respectievelijk [plaats 2] en [plaats 3] .
Tot aan de gesloten plaatsing waren er bij de GI onder meer zorgen over het niet volgen van onderwijs, de (ambivalente) band met verschillende familieleden, wegloopgedrag en drugsgebruik. Er is sprake van een ontwikkelingsbedreiging bij [minderjarige] waarvoor een ondertoezichtstelling is uitgesproken die thans nog loopt.
In het kader van een machtiging voor de gesloten jeugdhulp dient echter te worden aangetoond dat ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen de ontwikkeling naar volwassenheid belemmeren én dat de gesloten jeugdhulp noodzakelijk is om te voorkomen dat [minderjarige] zich aan hulp zal onttrekken of daaraan door anderen zal worden onttrokken.
De GI heeft onvoldoende onderbouwd dat hier in het geval van [minderjarige] sprake van is.
De GI heeft het verzoek tot verlening van de machtiging gesloten jeugdhulp op 20 september 2021 bij de rechtbank ingediend. Twee dagen daarvoor, op 18 september 2021, is [minderjarige] overgeplaatst van [instantie 1] in [plaats 2] , naar de locatie van [instantie 1] in [plaats 3] . De GI heeft desgevraagd tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat de incidenten met betrekking tot het weglopen en het drugsgebruik, welke volgens de GI ten grondslag lagen aan het verzoek tot een gesloten plaatsing, op de locatie van [instantie 1] in [plaats 2] hebben plaatsgevonden.
De onderbouwing van het verzoekschrift en de instemmingsverklaring van de gedragswetenschapper lijken, gelet op het feit dat [minderjarige] op het moment van indienen van het verzoekschrift pas twee dagen in [plaats 3] verbleef, beide enkel gebaseerd te zijn op het verblijf van [minderjarige] bij [instantie 1] in [plaats 2] . Onvoldoende gebleken is dat de gebeurtenissen in [plaats 2] dermate zorgelijk waren, dat aan de voorwaarden van een gesloten machtiging was voldaan.
Het is het hof verder niet duidelijk geworden wat de concrete aanleiding is geweest om het verzoek tot gesloten plaatsing twee dagen na de overplaatsing van [minderjarige] naar [plaats 3] in te dienen, zonder de ontwikkelingen op deze nieuwe locatie af te wachten.
Onvoldoende blijkt waarom de groep in [plaats 3] voor [minderjarige] niet (langer) geschikt was en/of waarom een (andere) groep in een open setting ontoereikend zou zijn.
Op basis van de informatie die het hof voorhanden heeft, is onvoldoende gebleken dat er sprake was of is van een situatie waarbij [minderjarige] in haar ontwikkeling naar volwassenheid wordt belemmerd en opneming en verblijf in de gesloten jeugdhulp noodzakelijk is om te voorkomen dat zij zich aan de hulp onttrekt of hieraan door anderen zal worden onttrokken.
3.8.7.
Het voorgaande laat onverlet dat het hof het belang ziet van de structuur die [minderjarige] bij [instelling] wordt geboden en de zorgen die er bestaan bij de GI met betrekking tot terugval van [minderjarige] als deze structuur wegvalt. Een plaatsing in de gesloten jeugdhulp is echter dusdanig ingrijpend dat er een absolute noodzaak moet zijn tot het verlenen van een dergelijke machtiging. Zoals reeds overwogen is deze noodzaak in het geval van [minderjarige] onvoldoende gebleken.
Het hof ziet zorgen met betrekking tot [minderjarige] . De komende maanden dient [minderjarige] zich voor te bereiden op haar meerderjarigheid. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [minderjarige] haar plannen met betrekking tot kamertraining en het volgen van een opleiding uiteengezet en het hof gaat ervan uit dat [minderjarige] zich, samen met de GI en haar netwerk, in gaat spannen om deze plannen te realiseren.
3.8.8.
Het hof wijst de GI er op dat de ondertoezichtstelling nog loopt en dat de GI in dat kader nog betrokken is bij [minderjarige] . Aangezien onweersproken is gesteld dat [minderjarige] niet terug kan naar [instantie 1] , gaat het hof er vanuit dat de GI zo spoedig mogelijk na ontvangst van deze beschikking onderzoekt wat er nodig en mogelijk is met betrekking tot de verblijfplaats van [minderjarige] na haar vertrek bij [instelling] en welke stappen hiervoor moeten worden gezet.
3.9.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, dient te worden vernietigd en het verzoek van de GI alsnog dient te worden afgewezen.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van
25 oktober 2021,
en opnieuw rechtdoende:
wijst alsnog af het inleidende verzoek van de GI om een machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen om [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2004 in [geboorteplaats] , te doen opnemen en doen verblijven in een accommodatie van een zorgaanbieder voor gesloten jeugdhulp voor de duur van de ondertoezichtstelling.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.C. Dumoulin, E.L. Schaafsma-Beversluis, en mr. H.M.A.W. Erven en is op 3 februari 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.