ECLI:NL:GHSHE:2022:2798

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
11 augustus 2022
Publicatiedatum
12 augustus 2022
Zaaknummer
200.302.021_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van gezamenlijk gezag over minderjarige na hoger beroep

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om de bekrachtiging van een eerdere beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant met betrekking tot het gezamenlijk gezag over een minderjarige. De moeder, verzoekster in hoger beroep, is het niet eens met de beslissing van de rechtbank die de vader mede belast met het ouderlijk gezag over hun kind, geboren in 2015. De moeder voert aan dat de communicatie tussen de ouders slecht is en dat dit een contra-indicatie vormt voor gezamenlijk gezag. De vader, verweerder in hoger beroep, stelt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld en dat de communicatie tussen hen verbeterd is. De Raad voor de Kinderbescherming heeft ook verklaard dat de minderjarige niet meer onder toezicht staat en dat er geen onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren raakt tussen de ouders. Het hof heeft de argumenten van beide partijen overwogen en geconcludeerd dat de slechte communicatie niet automatisch leidt tot afwijzing van het verzoek om gezamenlijk gezag. Het hof heeft de eerdere beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het gezamenlijk gezag is gehandhaafd. De uitspraak is gedaan op 11 augustus 2022.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 11 augustus 2022
Zaaknummer: 200.302.021/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/350106 FA RK 18-5194
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M. Krijger,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader
,
advocaat: mr. J.F.M. van Weegberg.
Deze zaak gaat over [minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige]), geboren op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats].
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidwest Nederland, locatie [locatie],
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 2 augustus 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 2 november 2021, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen, voor zover de vader daarbij mede is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] en, opnieuw rechtdoende, bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek om (mede) met het ouderlijk gezag over [minderjarige] te worden belast, dan wel dit verzoek af te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 4 maart 2022, heeft de vader verzocht, uitvoerbaar bij voorraad, het hoger beroep van de moeder ongegrond te verklaren, althans haar verzoek in hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking met betrekking tot het gezamenlijk gezag te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 31 mei 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Krijger;
-de vader, bijgestaan door mr. Van Weegberg;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad].
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het V6-formulier met bijlagen ingediend door de advocaat van de moeder op 12 januari 2022;
- de brief van de raad d.d. 13 januari 2022;
- de brief van de raad d.d. 10 maart 2022;
- het V6-formulier met bijlagen ingediend door de advocaat van de moeder op 20 mei 2022;
- het V6-formulier met bijlagen ingediend door de advocaat van de vader op 20 mei 2022.
2.5.
Mr. Van Weegberg heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep bezwaar gemaakt tegen de door de advocaat van de moeder bij V6-formulier van 20 mei 2022 ingediende stukken. Hij heeft verzocht om deze stukken buiten beschouwing te laten. Mr. Van Weegberg legt aan zijn verzoek ten grondslag dat volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad door de advocaat van de moeder per productie moet worden aangegeven waar die productie op ziet. Het hof wijst het verzoek van mr. Weegberg echter af en slaat acht op deze stukken. De advocaat van de moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep alsnog een toelichting op de stukken gegeven en aangegeven met welk doel hij deze stukken heeft overgelegd. Mr. Van Weegberg heeft hier -naar het oordeel van het hof- alsnog voldoende op kunnen reageren, zodat hij niet in zijn procesbelang is geschaad.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
Uit deze relatie is [minderjarige] geboren.
De vader heeft [minderjarige] erkend.
De moeder oefent van rechtswege het gezag over [minderjarige] uit.
3.2.
Bij beschikking van 17 mei 2019 heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, voor zover van belang, partijen en [minderjarige] verwezen naar het loket van de samenwerkende gemeenten in de regio Zeeland voor een zorgtraject in het kader van het Uniform Hulpaanbod (hierna: UHA).
3.3.
Bij beschikking van 27 maart 2020 heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, de beslissing op onderliggende verzoeken (met betrekking tot de omgangsregeling en het gezag) aangehouden, in afwachting van de (eind)rapportage van de zorgaanbieder omtrent het (verdere) verloop en de uitkomsten van de ingezette (jeugd)hulpverlening.
3.4.
Bij de bestreden -uitvoerbaar bij voorraad verklaarde- beschikking heeft de rechtbank bepaald dat:
  • partijen voortaan gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen over [minderjarige];
  • de vader en [minderjarige] in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
3.5.
De moeder kan zich voor wat betreft het gezamenlijk gezag met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.6.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling -samengevat- het volgende aan.
De rechtbank heeft ten onrechte het verzoek van de vader om hem (mede) met het ouderlijk gezag te belasten toegewezen. De motivering van de rechtbank kan de beslissing, mede gelet op de in deze zaak vaststaande feiten en de tot het dossier behorende stukken, niet dragen. Zo heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat: “het voor de ouders nog moeilijk is om met elkaar te communiceren, maar dat het hen bij periodes wel lukt om in het belang van [minderjarige] te communiceren”. De rechtbank baseert zijn oordeel mede op de in het SCHIP-traject gezette stappen. Juist de SCHIP-therapeuten hebben geconcludeerd dat het contact tussen partijen moet worden geminimaliseerd en dat een parallel ouderschap meer aangewezen is dan te blijven zoeken naar een vorm van samenwerking. De raad heeft deze visie in zijn rapport overgenomen. Wanneer deze instanties het erover eens zijn dat samenwerking te hoog gegrepen is en parallel ouderschap het hoogst haalbare is, kan niet worden gesteld dat partijen op enig moment de overstap naar oudercommunicatie zullen kunnen maken. Zonder begeleiding is er tussen partijen nooit sprake geweest van een constructieve communicatie. De relatie van partijen kenmerkte zich door hevige ruzies. Er was geen sprake van een gelijkwaardige relatie en gelijkwaardig ouderschap. Communiceren is voor de vader eenrichtingsverkeer. Omgekeerd legt hij de lat qua communicatie wel hoog voor de moeder. Dit communicatiepatroon is onder invloed van de diverse hulpverleningstrajecten en de ondertoezichtstelling niet veranderd. De vader is denigrerend richting de hulpverlening. Hij laat zich niet aanspreken op zijn eigen aandeel in de situatie en op de mogelijkheden om te veranderen. Het gerechtshof heeft de beslissing waarbij de rechtbank de ondertoezichtstelling heeft verlengd ten onrechte vernietigd. Het is voor partijen onmogelijk om zonder tussenkomst van de GI tot werkbare afspraken te komen. Het gezamenlijk gezag heeft inmiddels tot problemen geleid. De vader heeft [minderjarige] eenzijdig op kickboksen gedaan, er loopt een procedure om aan de moeder vervangende toestemming te verlenen voor een verhuizing naar België en er bestaan geschillen omrent het bezit van de legitimatiebewijzen van [minderjarige] en over toestemming voor vakanties naar het buitenland. Dat de vader niet in staat is tot een constructieve oudercommunicatie vormt op grond van de wet en de jurisprudentie een contra-indicatie voor gezamenlijk ouderlijk gezag.
Verder is ook het advies van de raad innerlijk tegenstrijdig en ten onrechte door de rechtbank gevolgd. De moeder doelt daarbij op de overweging dat het gezamenlijk gezag mogelijk een strijdpunt tussen de ouders wegneemt. Deze zin komt uit het raadsrapport, maar is op geen enkele wijze met feiten onderbouwd. Daarbij komt dat het raadsrapport verouderd is en de rechtbank geen oog heeft gehad voor de ontwikkelingen die zich na het raadsonderzoek hebben voorgedaan. Zo is het partijen onder meer niet gelukt om de bij de bestreden beschikking vastgestelde voorlopige omgangsregeling uit te voeren. De omgang tussen de vader en [minderjarige] verloopt thans op een voor [minderjarige] belastende wijze.
3.7.
De vader voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling – samengevat – het volgende aan.
De rechtbank heeft terecht het verzoek van de vader tot gezamenlijk gezag toegewezen. De moeder toont op geen enkele wijze aan dat het gezamenlijk gezag niet in het belang van [minderjarige] is of dat [minderjarige] klem of verloren zit of zal raken tussen de ouders. [minderjarige] wordt niet meer in zijn ontwikkeling bedreigd, waardoor de ondertoezichtstelling inmiddels is beëindigd. De vader verwijst verder naar de vaste jurisprudentie waarin onder meer is bepaald dat gezamenlijk gezag ook mogelijk is wanneer de ouders niet of nauwelijks communiceren. Het standpunt van de moeder over het ontbreken van een constructieve communicatie tussen partijen is onjuist. Uit de door de vader geciteerde e-mail van de jeugdbeschermer volgt dat partijen wel degelijk constructief met elkaar kunnen communiceren. Bovendien is de oudercommunicatie, nadat de omstandigheden en de misstanden door de rechtbank in een nadere beschikking over het contact tussen de vader en [minderjarige] zijn opgehelderd, op bepaalde punten verbeterd. De contactregeling wordt, soms met enkele wijzigingen, uitgevoerd waarbij partijen ook met elkaar communiceren. De moeder toont niet aan dat het contact tussen de vader en [minderjarige] op een voor [minderjarige] belastende wijze verloopt. De punten in de communicatie die nog verbetering behoeven, staan niet aan het gezamenlijk gezag in de weg. Wel moeten partijen alsnog verder met ouderschapsbegeleiding en/of psycho-educatie. De vader is bereid om hiermee binnen het vrijwillig kader aan de slag te gaan. Het SCHIP-traject was voornamelijk gericht op het verleden, waardoor maar één sessie werd besteed aan de oudercommunicatie.
De door de moeder genoemde zorgen over het nemen van toekomstige gezagsbeslissingen zijn nergens op gebaseerd. De vader betwist dat hij gezagsbeslissingen blokkeert. De vader doet ook voorstellen aan de moeder. Hij staat open voor overleg, voor het zoeken naar oplossingen en voor het sluiten van compromissen. Indien de vader zaken in het belang van [minderjarige] vindt, dan zal hij zijn toestemming verlenen. De vader betwist dat partijen het nergens over eens zijn. Alleen over bepaalde zaken - zoals de verhuizing van de moeder met [minderjarige] naar België - zijn partijen het niet eens. Dit komt omdat de vader hierover nog veel onbeantwoorde vragen heeft. Zo weigert de moeder door te geven op welk adres in België [minderjarige] in het weekend en na de verhuizing verblijft.
Verder blijkt uit de jurisprudentie dat gezamenlijk gezag zorgt voor gelijkwaardigheid tussen de ouders en dat daarmee kan worden voorkomen dat de vader uit leven van [minderjarige] wordt geweerd. Het gezamenlijk gezag neemt daarom een strijdpunt tussen partijen weg. De vader betwist dat hij persoonlijkheidsproblematiek heeft.
3.8.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep – samengevat – het volgende verklaard.
De communicatie tussen partijen verloopt niet goed. De ondertoezichtstelling heeft daarin geen positieve verandering gebracht. Partijen lijken elkaar met alles te ‘triggeren’. Indien partijen met elkaar communiceren is er altijd sprake van strijd en wantrouwen. De focus van partijen ligt niet op [minderjarige] maar vooral op hun onderlinge strijd. De slechte communicatie tussen partijen raakt weliswaar gezagskwesties, maar dit levert op dit moment geen problemen voor [minderjarige] op. De raad verwijst daarbij naar het feit dat [minderjarige] niet meer onder toezicht van de GI staat omdat hij niet langer in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. De slechte communicatie tussen partijen is er altijd al geweest en is een voortzetting van de oorspronkelijke situatie. De inzet van parallel ouderschap maakt dat partijen niet met elkaar hoeven te communiceren. Dat zou de situatie voor partijen rustiger maken. Parallel ouderschap is ook binnen het vrijwillig kader mogelijk. De raad adviseert om het gezamenlijk gezag te handhaven. Ook omdat de vader anders naar de toekomst toe een andere positie krijgt wanneer hij niet langer met het gezag over [minderjarige] is belast. De raad doelt daarbij onder meer op zijn positie in de procedure voor het verlenen van vervangende toestemming tot verhuizing. De verhuizing is ook van invloed op de contactregeling tussen de vader en [minderjarige].
3.9.
Het hof overweegt het volgende.
3.9.1.
Ingevolge artikel 1:253c lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechter verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind te belasten.
Indien de andere ouder niet met het verzoek instemt, wordt het verzoek ingevolge artikel 1:253c lid 2 BW slechts afgewezen indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
3.9.2.
Uitgangspunt is dat een verzoek tot gezamenlijk ouderlijk gezag zoals het onderhavige wordt toegewezen; een afwijzing van een dergelijk verzoek geschiedt slechts in de twee in artikel 1:253c lid 2 BW genoemde uitzonderingsgevallen
3.9.3.
Gezamenlijke uitoefening van het gezag vereist dat de ouders het mogelijk maken dat beslissingen over de verzorging en opvoeding van het kind tot stand komen op een wijze die niet belastend is voor het kind en zijn veiligheid niet in gevaar brengt. In het geval ouders niet (meer) samenleven en moeizaam of niet communiceren is het van belang dat, waar nodig, de verzorgende ouder die beslissingen kan nemen die voor het dagelijkse leven en de veiligheid van (spoedeisend) belang zijn voor het kind en dat de niet-verzorgende ouder deze beslissingen niet blokkeert. Ook is het van belang dat ouders die niet in staat zijn de strijd met elkaar te staken, tenminste in staat zijn het kind buiten die strijd te houden. Indien bovengenoemde omstandigheden aanwezig zijn, ligt gezamenlijk gezag in de rede, tenzij andere redenen eenhoofdig gezag noodzakelijk maken.
3.9.4.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen afweging en waardering overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat niet wordt voldaan aan de wettelijke vereisten van artikel 1:253c lid 2 BW om het verzoek van de vader om gezamenlijk gezag af te wijzen. Het hof voegt daar nog het volgende aan toe.
3.9.5.
Dat de communicatie tussen partijen niet goed verloopt brengt niet zonder meer met zich dat het verzoek van de vader om gezamenlijk gezag moet worden afgewezen, zoals de moeder stelt. Het hof stelt vast dat er weliswaar sprake is van strijd tussen partijen, maar niet is gebleken dat partijen niet in staat zijn om [minderjarige] buiten deze strijd te houden. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat de raad tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft verklaard dat [minderjarige] nog geen last heeft van de slechte communicatie tussen partijen. Ook heeft de raad verklaard dat [minderjarige] niet langer in zijn ontwikkeling wordt bedreigd en staat [minderjarige] niet langer onder toezicht van de GI. Het hof concludeert op grond van het voorgaande dat in hoger beroep niet is gebleken dat sprake is van een onaanvaardbaar risico dat [minderjarige] door het gezamenlijk gezag klem of verloren raakt tussen de ouders.
3.9.6.
Het hof is verder van oordeel dat onvoldoende is gebleken dat de vader gezagsbeslissingen heeft geblokkeerd. Dat de vader niet zijn toestemming aan de moeder heeft verleend om met [minderjarige] naar België te verhuizen en er daarvoor nu een procedure bij de rechtbank aanhangig is, is onvoldoende om te kunnen concluderen dat de vader gezagsbeslissingen van de moeder als verzorgende ouder heeft geblokkeerd. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat deze verhuizing naar België ook aanzienlijke gevolgen kan hebben voor de thans geldende contactregeling tussen de vader en [minderjarige], die na langdurig procederen en een ondertoezichtstelling uiteindelijk van de grond is gekomen. Verder acht het hof het van belang dat de vader tijdens de mondelinge behandeling heeft verklaard dat hij over de verhuizing naar België nog vele onbeantwoorde vragen aan de moeder heeft. Zo heeft de vader onweersproken verklaard dat de moeder herhaaldelijk heeft geweigerd aan de vader door te geven op welk adres [minderjarige] in België in het weekend en na de verhuizing verblijft. De vader heeft ook verklaard dat hij bereid is tot overleg over dit geschilpunt wanneer hij volledig door de moeder wordt geïnformeerd. Voor zover de moeder verder nog heeft aangevoerd dat er nog andere gezagskwesties tussen partijen spelen heeft de vader dit tijdens de mondelinge behandeling gemotiveerd betwist. Gelet op deze gemotiveerde betwisting had het op de weg van de moeder gelegen, deze punten nader (met onderliggende stukken) te onderbouwen, hetgeen zij heeft nagelaten. Evenmin is het hof gebleken dat gedurende de tijd dat het gezamenlijk gezag een feit is, belangrijke beslissingen over [minderjarige] niet genomen kunnen worden. Een afwijzing van het verzoek van de vader om gezamenlijk gezag is daarom ook niet anderszins in het belang van [minderjarige] noodzakelijk.
3.9.7.
Het hof overweegt ten overvloede dat het hof de slechte communicatie tussen partijen wel zorgelijk acht, omdat [minderjarige] daar in de toekomst alsnog last van kan gaan krijgen. Van partijen kan daarom wel worden verwacht dat zij door middel van parallel ouderschap of een andere vorm van hulpverlening binnen het vrijwillig kader invulling zullen geven aan het gezamenlijk gezag en zij (met deze hulpverlening) een weg weten te vinden bij het nemen van gezagsbeslissingen over [minderjarige].
3.10.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 2 augustus 2021, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit gezagsregisters een afschrift van
deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het Centraal Gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.C. Dumoulin, A.M. Bossink en M.J.C. van Leeuwen en is in het openbaar uitgesproken op 11 augustus 2022 in tegenwoordigheid van de griffier.