ECLI:NL:GHSHE:2022:2797

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
11 augustus 2022
Publicatiedatum
12 augustus 2022
Zaaknummer
200.311.636_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake uithuisplaatsing van minderjarigen bij neutraal pleeggezin

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 11 augustus 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De rechtbank Limburg had eerder op 15 maart 2022 besloten dat de kinderen uithuisgeplaatst moesten worden bij een neutraal pleeggezin. De voormalige pleegouders, die de kinderen eerder opvingen, hebben tegen deze beslissing hoger beroep aangetekend. Zij verzochten het hof om de beschikking van de rechtbank te vernietigen en de kinderen bij hen te laten wonen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 12 juli 2022 zijn de voormalige pleegouders, de Raad voor de Kinderbescherming, de moeder van de kinderen en de Gecertificeerde Instelling (GI) gehoord. De voormalige pleegouders stelden dat zij de kinderen altijd liefdevol hebben verzorgd en dat het in het belang van de kinderen zou zijn om bij hen te blijven. De Raad voor de Kinderbescherming en de moeder waren echter van mening dat de kinderen beter af zijn in het neutrale pleeggezin, waar zij zich goed ontwikkelen en waar de moeder de kans krijgt om een band met hen op te bouwen.

Het hof heeft in zijn overwegingen benadrukt dat de uithuisplaatsing noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van de kinderen. De voormalige pleegouders zijn niet in staat gebleken om een goede relatie met de moeder te onderhouden, wat essentieel is voor de ontwikkeling van de kinderen. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het belang van de kinderen voorop staat. De beslissing om de kinderen in een neutraal pleeggezin te plaatsen is genomen met het oog op hun welzijn en de mogelijkheid om een band met hun moeder op te bouwen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 11 augustus 2022
Zaaknummer : 200.311.636/01
Zaaknummers 1e aanleg: C/03/300161 / JE RK 21-2540 & C/03/300160/JE RK 21-2539
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader / voormalige pleegvader],
(hierna te noemen: de vader respectievelijk voormalige pleegvader),
en
[de voormalige pleegmoeder],
(hierna te noemen: de voormalige pleegmoeder),
beiden wonende te [woonplaats],
verzoekers in hoger beroep,
(hierna samen te noemen: de voormalige pleegouders),
advocaat: mr. M.H.A. Wijen,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Limburg, locatie [locatie],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
[de moeder],
wonende op een bij het hof bekend adres,
(hierna te noemen: de moeder),
advocaat: mr. N. Geradts,
Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg,
gevestigd te [vestigingsplaats],
hierna te noemen: de GI (Gecertificeerde Instelling).
In het kort:
Deze zaak gaat over de (ondertoezichtstelling van en de) uithuisplaatsing van de minderjarigen:
  • [minderjarige 1](hierna: [minderjarige 1]), geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2019, en
  • [minderjarige 2](hierna [minderjarige 2]), geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2021,
hierna samen te noemen: de kinderen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 15 maart 2022, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 10 juni 2022, hebben de voormalige pleegouders verzocht voormelde beschikking ten aanzien van de machtiging uithuisplaatsing in een
neutraalgezin te vernietigen en opnieuw rechtdoende in hoger beroep, zo nodig onder verbetering van de gronden, uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] dient te worden verleend tot plaatsing bij de voormalige pleegouders.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 1 juli 2022, heeft de raad verzocht de bestreden beschikking in stand te laten en te concluderen tot afwijzing van het beroepschrift van de voormalige pleegouders.
2.2.1.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 8 juli 2022, heeft de moeder verzocht de bestreden beschikking, indien en voor zover van toepassing: uitvoerbaar bij voorraad, te bekrachtigen.
2.3.
Gelet op de verknochtheid van onderhavige zaak en de zaak met nummer 200.311.412/01, heeft het hof de zaken op de mondelinge behandeling gelijktijdig behandeld. Er is in een afzonderlijke beschikking beslist.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 12 juli 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de voormalige pleegouders, bijgestaan door mr. Wijen;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad].
- de moeder, bijgestaan door mr. K. Stultiens, kantoorgenoot van mr. Geradts;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2].
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het procesdossier in eerste aanleg, ingekomen ter griffie op 13 juni 2022;
  • het V6-formulier met bijlagen (producties 11 tot en met 18) van de advocaat van de voormalige pleegouders d.d. 6 juli 2022;
  • het V6-formulier met bijlage (productie 19) van de advocaat van de voormalige pleegouders d.d. 7 juli 2022;
- het verslag van de GI d.d. 6 juli 2022 betreffende [minderjarige 1], ingekomen ter griffie op 7 juli 2022;
- het verslag van de GI d.d. 6 juli 2022 betreffende [minderjarige 2], ingekomen ter griffie op 7 juli 2022.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
Uit de moeder zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] geboren. De moeder oefent het ouderlijk gezag uit over [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De vader heeft [minderjarige 2] bij akte van erkenning van 18 december 2020 erkend. Hij is niet de biologische vader van [minderjarige 2].
3.2.
[minderjarige 1] heeft vanaf voorjaar 2020 bij de voormalige pleegouders gewoond en [minderjarige 2] vanaf haar geboorte, alles op vrijwillige basis.
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht van de GI gesteld met ingang van 15 maart 2022 tot uiterlijk 15 maart 2023 en machtiging verleend aan de GI om [minderjarige 1] en [minderjarige 2] uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg, te weten een
neutraalpleeggezin voor de duur van de ondertoezichtstelling.
3.4.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] wonen sinds 18 maart 2022 bij een nieuw (neutraal) pleeggezin.
3.5.
De voormalige pleegouders kunnen zich niet met de beslissing van de rechtbank verenigen en zijn hiervan in hoger beroep gekomen.
De standpunten
3.6.
De voormalige pleegouders voeren in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, - samengevat - het volgende aan. De voormalige pleegouders zijn van mening dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij hen in huis dienen te worden geplaatst en niet bij een neutraal pleeggezin. De kinderen zijn bij hen altijd liefdevol verzorgd en correct opgevoed. Het is in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] dat zij, totdat de moeder goed voor ze kan zorgen, bij de voormalige pleegouders kunnen wonen. De (voormalige pleeg)vader is de juridische vader van [minderjarige 2] en zal als zodanig altijd bij haar betrokken blijven. De raad maakt zware verwijten aan het adres van de voormalige pleegouders. Zo zouden zij onvoldoende opvoedkundige vaardigheden hebben; de moeder niet de rol hebben laten vervullen die nodig is voor de ontwikkeling van de kinderen en negatieve uitspraken doen over de moeder en haar netwerk. Ook zouden de voormalige pleegouders niet in staat zijn tot samenwerking met hulpverlening en geen instructies opvolgen. Al deze verwijten worden uitdrukkelijk betwist en de voormalige pleegouders herkennen zich in het geheel niet in het beeld dat van hen geschetst wordt in het raadsrapport. De voormalige pleegouders hebben juist bewijs overgelegd waaruit blijkt dat de moeder de voormalige pleegouders uitermate geschikt vond om voor haar kinderen te zorgen. Nadat de oma (moederzijde) een melding heeft gemaakt bij het CJG is [instantie] betrokken bij de contactmomenten tussen de kinderen en de moeder. [instantie] heeft vanaf het begin een negatieve, vijandige houding ten opzichte van de voormalige pleegouders aangenomen. Het contact met de moeder is sindsdien ook veranderd. Het is onjuist dat de voormalige pleegouders de kinderen bij de moeder willen weghouden. Evenmin hebben zij zich negatief uitgelaten over de moeder. Zij hebben de moeder juist - vanwege haar problematiek - hun hulp geboden zodat de moeder aan zichzelf kan werken. Zodra de moeder haar leven weer op de rit heeft, zouden de kinderen weer naar de moeder teruggaan, zulks met inachtneming van de rol van de (voormalige) (pleeg)vader. De voormalige pleegouders begrijpen goed dat de moeder een belangrijke rol speelt in het leven van de kinderen en zij zetten zich in om een veilig onbelast contact tussen de moeder en de kinderen mogelijk te maken. Na de detentie van de moeder heeft Anacare de begeleide omgang overgenomen van [instantie]. Met Anacare is de communicatie wel positief. Uit de overgelegde productie 19 blijkt dit zelfs duidelijk maar hier wordt door de raad geen acht op geslagen.
De voormalige pleegouders betwisten ook dat er sprake is van financiële problemen. Ondanks dat de voormalige pleegouders relatief klein wonen, kunnen zij [minderjarige 1] en [minderjarige 2] een passende opvoeding en een liefdevol thuis bieden. De voormalige pleegouders hebben het gevoel dat er met twee maten wordt gemeten en voelen zich gediscrimineerd vanwege het feit dat ze op een woonwagenkamp wonen. De kinderen zijn in hun ogen zeker niet gebaat bij wisselende pleeggezinnen en de voormalige pleegouders zijn er dan ook van overtuigd dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] op dit moment het beste af zouden zijn bij hen.
3.7.
De raad voert (in het verweerschrift, zoals aangevuld) tijdens de mondelinge behandeling, - samengevat - het volgende aan. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn op 18 maart 2022 overgeplaatst naar hun nieuwe pleeggezin. Er zijn geen zorgen over de ontwikkeling van de kinderen bij dit neutrale pleeggezin. De kinderen verdienen rust om zich na een roerige start verder te ontwikkelen en contacten met de moeder op te bouwen. Dit is niet haalbaar wanneer de kinderen weer bij de voormalige pleegouders zouden verblijven. Het is de voormalige pleegouders niet gelukt de moeder een plekje in het leven van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te geven en de strijd tussen de voormalige pleegouders en de moeder duurt nog steeds voort. De voormalige pleegouders blijven zich negatief uitlaten over de moeder en zij hebben weinig vertrouwen in haar. De voormalige pleegouders herkennen de zorgen die de hulpverlening heeft over hun opvoedingssituatie onvoldoende. Bij de pleegzorgscreening in 2021 is destijds ook al aangegeven dat het pleeggezin kortdurend (tot het perspectief duidelijk zou zijn) geschikt geacht werd met dien verstande dat er toen ook al de nodige aandachtspunten waren. Gedurende het eerdere raadsonderzoek heeft [instantie] al laten weten dat de situatie niet langer voldoende is en een nieuwe screening ertoe zou leiden dat de voormalige pleegouders niet langer als pleegouders zouden mogen optreden.
Ondanks dat de raad heeft gezien dat de voormalige pleegouders met alle liefde en met de beste bedoelingen voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben gezorgd, blijft de raad van mening dat de kinderen in het neutraal pleeggezin dienen te blijven. Bovendien zou een nieuwe wisseling voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zeer onvoorspelbaar en schadelijk zijn en dat is niet in het belang van de kinderen.
3.8.
De moeder voert (in het verweerschrift, zoals aangevuld) tijdens de mondelinge behandeling, - samengevat - het volgende aan. Toen [minderjarige 1] (veel te vroeg) werd geboren kon de moeder de zorg over [minderjarige 1] niet aan. Dat had te maken met het feit dat zij te kampen kreeg met herbelevingen. In het verleden is de moeder in het loverboycircuit terechtgekomen en gedurende die periode heeft zij (door mishandeling) een doodgeboren kindje gekregen. De moeder heeft daar PTSS aan overgehouden. De voormalige pleegouders hebben op dat moment voor [minderjarige 1] gezorgd en, zonder dat de moeder dat op dat moment in de gaten had, zich [minderjarige 1] steeds meer toegeëigend. Als voorbeeld geeft de moeder aan dat [minderjarige 1] de voormalige pleegouders papa en mama moest noemen. Toen de moeder vervolgens zwanger werd van [minderjarige 2] hebben de voormalige pleegouders zich direct opgeworpen als zijnde de ouders. Achteraf heeft de moeder er spijt van dat ze hierin is meegegaan. Ze verkeerde echter in een zeer moeilijke periode van haar leven en er ging veel langs haar heen. De moeder besefte op dat moment niet wat zij deed. Onder druk van de voormalige pleegouders heeft zij toestemming gegeven voor erkenning van [minderjarige 2] door de voormalige pleegvader. De moeder ontkent echter dat zij heeft afgesproken dat de voormalig pleegvader een vaderrol zou krijgen in het leven van [minderjarige 2]. Er was totaal geen sprake van overleg.
De moeder betwist de stelling van de vader dat de raad er in haar advies (betreffende gezag en hoofdverblijf van [minderjarige 2]) van uitgegaan is dat de erkenning van [minderjarige 2] door de vader zou worden vernietigd en dat deze adviezen daarop zijn gebaseerd. De raad heeft ten aanzien van alle verzoeken apart geadviseerd.
De moeder is van mening dat de rechtbank terecht heeft besloten dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een neutraal pleegezin dienen te verblijven. Dat is in het belang van haar kinderen. Prioriteit dient immers te zijn dat er wordt toegewerkt naar terugplaatsing van de kinderen bij de moeder. Het vertrouwen tussen de moeder en de voormalige pleegouders is volledig weg.
De moeder was eerder niet op de hoogte van de conclusies van de hulpverlenende instanties over de opvoedkundige vaardigheden van de voormalige pleegouders. Zij verkeerde in een psychisch labiele toestand en kon dat zelf niet goed beoordelen. De moeder beseft nu wel dat het bij de voormalige pleegouders geen goede plek is voor haar kinderen. Zij concludeert dan ook dat het in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is dat zij rust krijgen en bij het nieuwe neutrale pleeggezin blijven.
3.9.
De GI heeft (in haar schriftelijke reactie op het beroepschrift, zoals aangevuld) tijdens de mondelinge behandeling het volgende naar voren gebracht. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ontwikkelen zich goed op dit moment bij het nieuwe neutrale pleeggezin. [minderjarige 1] heeft inmiddels geen logopedie meer nodig en gaat nu vier dagdelen per week naar een peuterspeelzaal om zijn sociale contacten te vergroten en zijn taalachterstand nog verder te verhelpen.
De GI legt binnen de ondertoezichtstelling de prioriteit op het contact tussen de moeder en de kinderen. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben ieder twee keer per week (een keer individueel en de andere keer samen) begeleide omgang met de moeder. Er lijkt momenteel een hechtingsrelatie tot stand te komen tussen de moeder en [minderjarige 2]. Ook [minderjarige 1] lijkt meer rust te krijgen in het contact met de moeder, hoewel er na afloop van de omgang wel sprake lijkt te zijn van enige jaloezie van [minderjarige 1] richting [minderjarige 2]. De GI is de voormalige pleegouders blijven informeren over de stand van zaken. De GI ziet hierbij dat er vanuit de voormalige pleegouders ontzettend veel sprake is van wantrouwen richting de moeder. Zij vinden het erg moeilijk om de moeder van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] daadwerkelijk moeder te laten zijn.
De GI geeft aan dat er binnen het neutrale pleeggezin meer dan voldoende draagkracht is om zowel [minderjarige 1] als [minderjarige 2] verder te ondersteunen in hun eigen groei. Ook is er volgens de GI voldoende draagkracht om ondersteunend te zijn in het verder vergroten van de hechting tussen [minderjarige 2] en de moeder.
De motivering van de beslissing
3.10.
Het hof overweegt het volgende.
3.10.1.
Het hoger beroep richt zich niet tegen de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2].
3.10.2.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 en lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op verzoek van de raad machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.10.3.
Het hof is, evenals de rechtbank, van oordeel dat wordt voldaan aan het wettelijk criterium. Dit wordt ook niet door de voormalige pleegouders (of de moeder) weersproken. Zij zijn het in zoverre eens met de uithuisplaatsing. Het hoger beroep richt zich op de uithuisplaatsing bij een
neutraalpleeggezin. De voormalige pleegouders zijn van mening dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij hen dienen te verblijven. De raad (en de moeder) daarentegen vinden dat de kinderen bij een neutraal pleeggezin dienen te verblijven.
3.10.4.
Naar het oordeel van het hof heeft de rechtbank terecht en op de juiste gronden de machtiging verleend voor plaatsing in een neutraal pleeggezin.
3.10.5.
De voormalige pleegouders hebben met de beste bedoelingen geruime tijd liefdevol voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gezorgd. De moeder was toen niet, en is ook op dit moment nog niet, in staat om de zorg voor de kinderen op zich te nemen. De moeder ziet in dat zij hulpverlening nodig heeft en aan zichzelf zal moeten werken voordat zij zelf de zorg van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] op zich kan nemen. Zij heeft inmiddels hulpverlening binnen het gedwongen kader. Nu de raad de verwachting heeft uitgesproken dat de uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] van tijdelijke aard is, zal er toegewerkt worden naar thuisplaatsing bij de moeder. Daartoe is het noodzakelijk dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] een band kunnen opbouwen met de moeder.
3.10.6.
Uit het verslag van de GI van 6 juli 2022 blijkt dat de moeder momenteel tweemaal per week begeleide omgang heeft met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en dat de kinderen zich goed ontwikkelen bij het huidige pleeggezin. De GI ziet binnen het huidige pleeggezin meer dan voldoende draagkracht om ondersteunend te zijn in het verder opbouwen van een band tussen de moeder en de kinderen. Ook is er binnen het huidige pleeggezin meer dan voldoende draagkracht om [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verder te ondersteunen in hun ontwikkeling. Met het oog op de band die tussen de kinderen en de moeder opgebouwd moet worden, moet er sprake zijn van een goede relatie tussen de pleegouders en de moeder.
Het hof is het eens met de raad dat de voormalige pleegouders vanwege het ontbreken van vertrouwen in de moeder, geen invulling kunnen geven aan onbelast contact tussen [minderjarige 1], [minderjarige 2] en de moeder. Ook kunnen zij onvoldoende meebewegen richting een eventuele terugplaatsing van de kinderen bij de moeder. In het begin is de samenwerking tussen de moeder en de voormalige pleegouders goed gegaan. Er was sprake van vriendschap tussen de moeder en de voormalige pleegmoeder. Gaandeweg is de moeder zich gaan realiseren dat zij op termijn zelf voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] kan en wil gaan zorgen. De voormalige pleegouders vinden dit moeilijk te accepteren. Uit de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gebracht blijkt dat de relatie tussen de moeder en de voormalige pleegouders zodanig ernstig verstoord is dat er tussen hen geen communicatie meer mogelijk is. Dit is geen werkbare situatie om onbelast contact tussen de moeder en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te bevorderen terwijl onbelast contact tussen de moeder en de kinderen wel van groot belang is voor hun sociaal-emotionele ontwikkeling. Bovendien leidt de slechte relatie tussen de moeder en de voormalige pleegouders tot extra spanningen. Enerzijds bij de moeder die al kwetsbaar is door haar belaste verleden. Anderzijds bij de voormalige pleegouders doordat zij zich negatief uitlaten jegens de moeder en haar netwerk. Dat krijgen de kinderen ook mee en is dus niet in hun belang.
3.10.7.
De voormalige pleegouders lijken de kinderen, en met name [minderjarige 2], als hun eigen kind te zien, vanwege de erkenning door de (voormalige pleeg)vader. Zij stellen weliswaar dat ze alleen voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zorgen zolang als het nodig is en dat de kinderen daarna weer naar de moeder gaan, zodra zij zelf in staat is voor hen te zorgen. Dit strookt echter niet met de verzoeken (in de andere procedure) van de (voormalige pleeg)vader om te worden belast met het (eenhoofdig) gezag over [minderjarige 2] en zijn verzoek tot bepaling van haar hoofdverblijf bij hem. Hieruit blijkt dat de bedoelingen van de voormalige pleegouders anders zijn dan zij thans stellen.
3.10.8.
Uitgaande van het feit dat constructieve samenwerking tussen de voormalige pleegouders en de moeder niet mogelijk is en het feit dat de voormalige pleegouders onvoldoende in staat zijn gebleken de moeder de rol te geven die haar toekomt, komt het hof tot de conclusie dat het verzoek van de voormalige pleegouders in hoger beroep moet worden afgewezen.
3.10.9.
Dit leidt ertoe dat de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond van 15 maart 2022, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.C. Dumoulin, C.D.M. Lamers en M.J.C. van Leeuwen en is in het openbaar uitgesproken door mr. C.D.M. Lamers op 11 augustus 2022 in tegenwoordigheid van de griffier.