ECLI:NL:GHSHE:2022:2796

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
11 augustus 2022
Publicatiedatum
12 augustus 2022
Zaaknummer
200.311.412_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Benoeming bijzondere curator in zaak tot vernietiging erkenning minderjarige

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om de benoeming van een bijzondere curator voor de minderjarige [minderjarige 1] in het kader van een verzoek tot vernietiging van de erkenning door de vader. De vader heeft [minderjarige 1] erkend, maar de moeder stelt dat deze erkenning onder invloed van een wilsgebrek tot stand is gekomen. De rechtbank had in eerste aanleg geen bijzondere curator benoemd, wat het hof nu corrigeert. Het hof oordeelt dat de belangen van het kind, [minderjarige 1], moeten worden behartigd door een bijzondere curator, zoals voorgeschreven in artikel 1:212 van het Burgerlijk Wetboek. De bijzondere curator, mr. A.J.D.D. Burhenne, zal de belangen van [minderjarige 1] vertegenwoordigen en een verslag van bevindingen opstellen. Het hof houdt verdere beslissingen aan tot een later moment, waarbij partijen de gelegenheid krijgen om te reageren op het verslag van de bijzondere curator. De zaak is van belang voor de afstemming van ouderlijk gezag en de erkenning van de vader, en de impact daarvan op de minderjarige.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 11 augustus 2022
Zaaknummer: 200.311.412/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/292924 FA RK 21-2119
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in principaal hoger beroep,
verweerder in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. M.H.A. Wijen,
tegen
[de moeder],
wonende op een bij het hof bekend adres,
verweerster in principaal hoger beroep,
verzoekster in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder
,
advocaat: mr. N. Geradts.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de GI (Gecertificeerde Instelling).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Limburg, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.
Als informant wordt aangemerkt:
[de voormalige pleegmoeder],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de voormalige pleegmoeder,
advocaat: mr. M.H.A. Wijen.
In het kort:
Deze zaak gaat over het gezag, de hoofdverblijfplaats, de vernietiging van de erkenning door de vader en de wijziging van de achternaam van de minderjarige:
-
[minderjarige 1](hierna [minderjarige 1] ), geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2021.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van 15 maart 2022 van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 7 juni 2022, heeft de vader verzocht voormelde beschikking ten aanzien van zijn verzoeken te vernietigen en opnieuw rechtdoende in hoger beroep, zo nodig onder verbetering van de gronden, uitvoerbaar bij voorraad te bepalen dat de vader (mede) belast zal zijn met het gezag over [minderjarige 1] en voorts te bepalen dat het hoofdverblijf van [minderjarige 1] bij de vader zal zijn.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, tevens inhoudende incidenteel appel, ingekomen ter griffie op 7 juli 20222, heeft de moeder verzocht de bestreden beschikking ten aanzien van de afwijzing van haar verzoek betreffende de vernietiging van de erkenning van de vader en de wijziging van de achternaam van [minderjarige 1] te vernietigen en opnieuw rechtdoende in hoger beroep, zo nodig onder verbetering van de gronden, uitvoerbaar bij voorraad te bepalen dat erkenning van de vader van [minderjarige 1] wordt vernietigd en de achternaam van [minderjarige 1] wordt gewijzigd in [achternaam moeder] en voor het overige verzoekt de moeder de beslissingen in stand te houden.
2.3.
Gelet op de verknochtheid van onderhavige zaak en de zaak met nummer 200.311.636/01, heeft het hof de zaken op de mondelinge behandeling gelijktijdig behandeld. Er is in een afzonderlijke beschikking beslist.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 12 juli 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader en de voormalige pleegmoeder, bijgestaan door mr. Wijen;
- de moeder, bijgestaan door mr. K. Stultiens, kantoorgenoot van mr. Geradts;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] .
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het procesdossier in eerste aanleg, ingekomen ter griffie op 15 juni 2022;
- de brief van de advocaat van de vader aan de rechtbank Limburg d.d. 14 februari 2022, ingekomen ter griffie op 15 juni 2022;
- het V6-formulier met bijlage (productie 3) van de advocaat van de vader d.d. 7 juli 2022;
- het V6-formulier met bijlage (productie 4) van de advocaat van de vader d.d. 7 juli 2022;
- het V6-formulier met bijlage (productie 19) van de advocaat van de vader d.d. 7 juli 2022;
- het verslag van de GI d.d. 6 juli 2022 betreffende [minderjarige 1] , ingekomen ter griffie op 7 juli 2022.
3. De beoordeling
In het principaal en incidenteel appel:
De feiten
3.1.
Uit de moeder zijn geboren:
  • [minderjarige 2] (hierna: [minderjarige 2] ), geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2019, en
  • [minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2021.
De moeder oefent het ouderlijk gezag uit over [minderjarige 2] en [minderjarige 1] . De vader is niet de biologische ouder maar heeft [minderjarige 1] bij akte van erkenning van 18 december 2020 erkend.
3.2.
[minderjarige 2] heeft vanaf het voorjaar van 2020 bij de voormalige pleegouders gewoond en [minderjarige 1] vanaf haar geboorte, alles op vrijwillige basis.
3.3.
Bij haar beschikking van 15 maart 2022 (zaaknummers C/03/300161 / JE RK 21-2540 & C/03/300160/JE RK 21-2539) heeft de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, [minderjarige 2] en [minderjarige 1] voor de duur van twaalf maanden onder toezicht gesteld van de GI en machtiging verleend aan de GI om [minderjarige 2] en [minderjarige 1] uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg, te weten een
neutraalpleeggezin voor de duur van de ondertoezichtstelling.
3.4.
[minderjarige 2] en [minderjarige 1] wonen sinds de 18 maart 2022 bij het nieuwe (neutrale) pleeggezin.
3.5.
Bij haar tussenbeschikking, op 8 september 2021 mondeling uitgesproken en op 15 september 2021 op schrift gesteld, heeft de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, voor zover thans van belang:
- bepaald dat de zorgregeling tussen de moeder en [minderjarige 2] en [minderjarige 1] voorlopig zal plaatsvinden onder begeleiding van [instantie] , of een door [instantie] aan te wijzen instantie, waarbij de invulling van de omgang onder begeleiding zal plaatsvinden in overleg en onder regie van [instantie] , waarbij het uitgangspunt zal zijn meerdere contacten per week met de kinderen, al dan niet afzonderlijk, gedurende enkele uren;
- de raad verzocht onderzoek te doen en een advies uit te brengen over de verzoeken van de (voormalig) pleegvader en de moeder;
en voorts iedere beslissing aangehouden.
3.6.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het verzoek van de vader tot bepaling van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] bij de vader en het verzoek de vader te belasten met het (gezamenlijk) gezag over [minderjarige 1] , afgewezen en overigens alle verzoeken van de vader en de moeder (voor zover thans van belang het verzoek tot vernietiging van de erkenning van [minderjarige 1] door de vader en het verzoek tot wijziging van de achternaam van [minderjarige 1] ) afgewezen dan wel hen in die verzoeken niet-ontvankelijk verklaard.
3.7.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.8.
De moeder heeft verweer gevoerd en heeft tevens incidenteel appel ingesteld.
De standpunten
3.9.
Om praktische redenen zal het hof eerst het incidenteel beroep van de moeder bespreken. Pas als duidelijk is of de erkenning door de vader in stand blijft, komt het hof immers toe aan de verzoeken van de vader over het gezag en het hoofdverblijf.
3.10.
De moeder voert in incidenteel beroep, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling - samengevat - het volgende aan. Zij is van oordeel dat de rechtbank haar verzoeken tot vernietiging van de erkenning van [minderjarige 1] door de vader en de wijziging van de achternaam van [minderjarige 1] ten onrechte heeft afgewezen.
Ten tijde van de erkenning door de vader was bij de moeder sprake van een tijdelijke geestelijke stoornis, namelijk een labiele psychische stoornis. De moeder legt stukken over van haar psychiater en huisarts waarmee zij aantoont dat er bij haar sprake was van een wilsgebrek en hiermee de toestemming voor de erkenning door de vader van [minderjarige 1] heeft plaatsgevonden onder invloed van een wilsgebrek in de zin van artikel 1:205 lid 1 sub c juncto artikel 3:34 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Ook benadrukt de moeder dat zij onder druk werd gezet door de vader en zij in een afhankelijkheidspositie verkeerde. De moeder ondervindt nu de nadelen als gevolg van de toestemming van de erkenning en dat is nooit haar bedoeling geweest. De moeder stelt voor een bijzonder curator aan te stellen.
Nu de moeder de mening is toegedaan dat de erkenning van de vader moet worden vernietigd, betekent dat ook dat de geslachtsnaam van [minderjarige 1] op grond van artikel 1:5 lid 1 BW dient te worden gewijzigd in [achternaam moeder] .
Overigens is er volgens de moeder, wanneer de erkenning door het hof alsnog wordt vernietigd, geen grondslag meer voor toewijzing van de verzoeken van de vader.
3.11.
De vader stelt zich op het standpunt dat de erkenning in stand moet blijven. Het is en was de bedoeling dat kinderen teruggaan naar de moeder; de pleegouders hebben zich goed gehouden aan dat plan. Zij hebben de moeder nooit weggehouden bij de kinderen. Zodra de moeder de hulp heeft gehad en stabiel is, dan kunnen de kinderen naar haar. Dat is onderling ook afgesproken.
De moeder wilde eigenlijk een abortus en de biologische vader wilde er niets mee te maken hebben. De vader is naar een advocaat gegaan om te vragen of erkenning door hem juridisch in orde was, nadat er uitgebreid met de moeder over gesproken is. De moeder was toen prima in staat om dit te begrijpen. In die periode was ze dagelijks bij de pleegouders, en dat deed ze alleen als ze zich goed voelde.
3.12.
De GI heeft in haar schriftelijke reactie op het beroepschrift een verslag van het verloop van de ondertoezichtstelling van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] overgelegd (met als bijlage het verweer van de GI tegen het door de vader ingediende verzoek bij de rechtbank tot omgang). De GI is pas kort betrokken bij [minderjarige 2] en [minderjarige 1] maar ziet dat de kinderen zich goed ontwikkelen bij het nieuwe pleeggezin. De GI heeft gedurende de ondertoezichtstelling wel contact gehouden met de voormalige pleegouders maar vooral ingezet op het contact tussen de kinderen en de moeder. Daar ligt de prioriteit.
3.13.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat zij bij de standpunten blijft zoals neergelegd in haar rapportage van 22 december 2022. Daarin is, voor zover thans van belang, geadviseerd de erkenning van [minderjarige 1] ongedaan te maken en haar achternaam te wijzigen in [achternaam moeder] . De raad heeft de indruk dat de erkenning van [minderjarige 1] door de vader tot stand gekomen is gedurende een kwetsbare periode in moeders leven. In een dergelijke toestand heeft de moeder daartoe haar toestemming verleend.
Daarnaast is de erkenning door de vader vanuit verkeerde intenties gedaan, namelijk het verkrijgen van volledige zeggenschap over een kind van een ander en om hulpverlening buiten de deur te houden.
De beoordeling
3.14.
Het hof overweegt het volgende.
3.14.1.
In deze zaak gaat het onder meer over het verzoek tot vernietiging van de erkenning van [minderjarige 1] door de vader.
3.14.2.
Ingevolge artikel 1:205 lid 1 BW kan een verzoek tot vernietiging van de erkenning, op de grond dat de erkenner niet de biologische vader van het kind is, bij de rechtbank worden ingediend:
door het kind zelf, tenzij de erkenning tijdens zijn meerderjarigheid heeft plaatsgevonden;
door de erkenner, indien hij door bedreiging, dwaling, bedrog of, tijdens zijn minderjarigheid, door misbruik van omstandigheden daartoe is bewogen;
door de moeder, indien zij door bedreiging, dwaling, bedrog, of tijdens haar minderjarigheid, door misbruik van omstandigheden bewogen is toestemming tot de erkenning te geven.
Ingevolge lid 2 van voornoemd artikel kan daarnaast het openbaar ministerie, wegens strijd met de Nederlandse openbare orde, vernietiging van de erkenning verzoeken indien de erkenner niet de biologische vader van het kind is.
3.14.3.
Op grond van artikel 1:212 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) dient de minderjarige in zaken van afstamming te worden vertegenwoordigd door een bijzondere curator, die wordt benoemd door de rechtbank die over de zaak beslist.
3.14.4.
Het hof constateert dat de rechtbank ten behoeve van [minderjarige 1] geen bijzondere curator heeft benoemd. Het hof is evenwel van mening dat [minderjarige 1] belanghebbende is in een zaak tot vernietiging van de erkenning als bedoeld in artikel 1:205 BW. Bij de beslissing op een hiertoe strekkend verzoek moet immers een afweging van belangen, waaronder de belangen van het kind, plaatsvinden. Derhalve had op de voet van het bepaalde in artikel 1:212 BW een bijzondere curator voor [minderjarige 1] benoemd moeten worden om haar belangen te behartigen.
3.14.5.
Door benoeming van een bijzondere curator gedurende de procedure in hoger beroep wordt naar het oordeel van het hof tevens het ontbreken van zodanige benoeming voor de reeds gevoerde procedure in eerste aanleg gezuiverd.
3.14.6.
Het hof zal mr. A.J.D.D. Burhenne tot bijzondere curator benoemen. De bijzondere curator vertegenwoordigt [minderjarige 1] en zal daarom uitsluitend haar belangen behartigen.
Zij dient te toetsen of het belang van [minderjarige 1] al dan niet gediend is met vernietiging van de erkenning door de vader. De bijzondere curator kan, indien gewenst, ook namens [minderjarige 1] een zelfstandig verzoek indienen. Het hof zal de bijzondere curator vragen een verslag van bevindingen te maken en daarin een standpunt in te nemen ten aanzien van het verzoek tot vernietiging van de erkenning van [minderjarige 1] . De bijzondere curator dient daarbij te werken volgens de ‘Leidraad werkwijze en verslag bijzondere curatoren ex artikel 1:212 BW’
(te raadplegen via
www.rechtspraak.nl).
3.14.7.
Het hof verzoekt de bijzondere curator het verslag binnen zes weken aan het hof en aan partijen toe te sturen. Partijen zullen in de gelegenheid worden gesteld hierop te reageren. Als, naar het oordeel van het hof, de zaak verder op de stukken kan worden afgedaan zonder een nieuwe mondelinge behandeling, worden partijen enkel op een daartoe door hen gedaan verzoek alsnog in de gelegenheid gesteld hun standpunt mondeling uiteen te zetten.
3.14.8.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

4.De beslissing

Het hof:
op het principaal en incidenteel appel:
alvorens verder te beslissen:
benoemt op de voet van artikel 1:212 BW tot bijzondere curator over de minderjarige
[minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2021:
mr. A.J.D.D. Burhenne
[adres]
[postcode] [kantoorplaats]
[telefoonnummer]
om in deze procedure de belangen van de minderjarige te behartigen;
bepaalt dat de griffier van dit hof een afschrift van deze beschikking en van alle overige processtukken aan de bijzondere curator zal toezenden;
verzoekt de bijzondere curator uiterlijk 22 september 2022 schriftelijk aan het hof te rapporteren;
bepaalt dat de partijen na ontvangst van het verslag van de bijzondere curator een termijn van vier weken wordt verleend om hun standpunten kenbaar te maken, waarna hen vervolgens een termijn van twee weken wordt verleend om op elkaars standpunt te reageren;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
houdt iedere overige beslissing aan tot PRO FORMA 3 november2022.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.C. Dumoulin, C.D.M. Lamers en M.J.C. van Leeuwen en is in het openbaar uitgesproken door mr. C.D.M. Lamers op 11 augustus 2022 in tegenwoordigheid van de griffier.