In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige kinderen [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, is het niet eens met de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 3 maart 2022, waarin de kinderen onder toezicht zijn gesteld en een machtiging tot uithuisplaatsing is verleend bij de vader. De moeder voert aan dat er geen gronden zijn voor de ondertoezichtstelling en dat de uithuisplaatsing niet noodzakelijk is voor de ontwikkeling van de kinderen. De raad voor de Kinderbescherming en de gecertificeerde instelling (GI) stellen echter dat de kinderen ernstig worden belast door de houding van de moeder en dat de uithuisplaatsing bij de vader zorgt voor de nodige stabiliteit en veiligheid.
Tijdens de mondelinge behandeling op 21 juli 2022 zijn de betrokken partijen gehoord, waaronder de moeder, de vader, de raad en de GI. Het hof heeft ook de mening van de minderjarigen gehoord. De moeder heeft aangegeven dat zij bereid is om samen met de vader te werken aan een oplossing, maar de raad en de GI zijn van mening dat professionele hulpverlening noodzakelijk is om de situatie te verbeteren. Het hof oordeelt dat er sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging voor de kinderen en dat de hulpverlening moet worden opgepakt. De termijn van de machtiging tot uithuisplaatsing wordt verkort tot 1 januari 2023 om de totstandkoming van de hulpverlening te bespoedigen.
Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank voor de periode van 3 maart 2022 tot 3 maart 2023, maar vernietigt de machtiging tot uithuisplaatsing voor de periode vanaf 1 januari 2023. De beslissing is genomen in het belang van de kinderen, waarbij de nadruk ligt op het creëren van een veilige en stabiele omgeving voor hun ontwikkeling.