ECLI:NL:GHSHE:2022:2795

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
11 augustus 2022
Publicatiedatum
12 augustus 2022
Zaaknummer
200.311.126_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing en ondertoezichtstelling van minderjarigen in het kader van gezagskwesties

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige kinderen [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, is het niet eens met de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 3 maart 2022, waarin de kinderen onder toezicht zijn gesteld en een machtiging tot uithuisplaatsing is verleend bij de vader. De moeder voert aan dat er geen gronden zijn voor de ondertoezichtstelling en dat de uithuisplaatsing niet noodzakelijk is voor de ontwikkeling van de kinderen. De raad voor de Kinderbescherming en de gecertificeerde instelling (GI) stellen echter dat de kinderen ernstig worden belast door de houding van de moeder en dat de uithuisplaatsing bij de vader zorgt voor de nodige stabiliteit en veiligheid.

Tijdens de mondelinge behandeling op 21 juli 2022 zijn de betrokken partijen gehoord, waaronder de moeder, de vader, de raad en de GI. Het hof heeft ook de mening van de minderjarigen gehoord. De moeder heeft aangegeven dat zij bereid is om samen met de vader te werken aan een oplossing, maar de raad en de GI zijn van mening dat professionele hulpverlening noodzakelijk is om de situatie te verbeteren. Het hof oordeelt dat er sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging voor de kinderen en dat de hulpverlening moet worden opgepakt. De termijn van de machtiging tot uithuisplaatsing wordt verkort tot 1 januari 2023 om de totstandkoming van de hulpverlening te bespoedigen.

Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank voor de periode van 3 maart 2022 tot 3 maart 2023, maar vernietigt de machtiging tot uithuisplaatsing voor de periode vanaf 1 januari 2023. De beslissing is genomen in het belang van de kinderen, waarbij de nadruk ligt op het creëren van een veilige en stabiele omgeving voor hun ontwikkeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 11 augustus 2022
Zaaknummer : 200.311.126/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/379311 / JE RK 22-205
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. F. Pool,
tegen
de
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Oost-Brabant, locatie [locatie],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Deze zaak gaat over de minderjarige kinderen:
  • [minderjarige 1], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2006, hierna te noemen: [minderjarige 1];
  • [minderjarige 2], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2008,
hierna te noemen: [minderjarige 2].
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
[de vader],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de vader.
Stichting Jeugdbescherming Brabant,
gevestigd te [vestigingsplaats], ook kantoorhoudende te [kantoorplaats],
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 3 maart 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen bij de griffie van het hof op 27 mei 2022, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende het verzoek van de raad af te wijzen dan wel voor een kortere duur toe te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen bij de griffie van het hof op 5 juli 2022, heeft de raad verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
Bij verweerschrift met productie, ingekomen bij de griffie van het hof op 24 juni 2022, heeft de GI verzocht het hoger beroep van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking in stand te laten.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 21 juli 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Gruijl;
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad];
  • de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI];
  • de vader.
2.5.
Het hof heeft [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken.
Zij hebben hiervan gebruik gemaakt en het hof heeft voorafgaand aan de mondelinge behandeling en buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden met hen gesproken. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van het gesprek zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.6.
Het hof heeft verder kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 3 maart 2022;
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder van 13 juli 2022.

3.De beoordeling

3.1.
Uit het inmiddels door echtscheiding ontbonden huwelijk van de moeder en de vader zijn de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] geboren. De moeder en de vader zijn gezamenlijk belast met het gezag over de kinderen. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben hun hoofdverblijf bij de moeder, maar verblijven sinds 15 oktober 2021 feitelijk bij de vader.
3.2.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht gesteld en machtiging verleend aan de GI om hen met ingang van 3 maart 2022 tot uiterlijk 3 maart 2023 uit huis te plaatsen bij de andere met gezag belaste ouder, te weten de vader.
3.3.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.
De moeder voert aan dat er geen gronden aanwezig zijn die een ondertoezichtstelling rechtvaardigen. Ook is er ten onrechte een machtiging tot uithuisplaatsing verleend, omdat de uithuisplaatsing niet noodzakelijk is in het belang van de kinderen zoals bedoeld is in artikel 1:265b van het Burgerlijk Wetboek (BW). De moeder herkent zich niet in het beeld dat van haar is neergezet in het raadsrapport en in de bestreden beschikking. De moeder heeft een uitgesproken mening over verschillende maatschappelijke thema’s en een activistische houding. Dat is haar vrijheid van meningsuiting. De moeder erkent dat zij voorafgaand aan en tijdens het raadsonderzoek veel stress heeft ervaren. Zij zat minder goed in haar vel en heeft veel last gehad van onrust, onder meer door de coronamaatregelen. Dit heeft mogelijk zijn weerslag gehad op de kinderen, maar er kan niet worden gesproken van een ernstig bedreigde ontwikkeling. Ook zijn de coronamaatregelen nu van tafel, zodat dit geen rol meer speelt. De moeder voert verder aan dat zij voldoende in staat is om een (eventuele) ontwikkelingsbedreiging bij de kinderen onder eigen verantwoordelijkheid weg te nemen. Ze heeft onbegeleid contact met de kinderen. De moeder heeft altijd haar medewerking verleend aan noodzakelijke hulpverlening, maar vindt de nu door de GI ingezette hulpverlening van [instantie] niet passend. Ze heeft een voorstel gedaan voor een alternatief, maar daar is nog geen reactie op gekomen. De moeder vreest voor ouderverstoting. Het probleem speelt tussen de moeder en de vader; de kinderen wil de moeder hierin niet betrekken. Ze heeft voorgesteld om opnieuw met de vader in gesprek te gaan en duidelijke afspraken te maken over de kinderen, maar hier heeft de vader niet mee ingestemd.
3.5.
De raad voert aan dat de houding van de moeder naar de kinderen en het herhaald en uitgebreid naar hen toe uitdragen van haar levensvisie en overtuigingen zonder ruimte te bieden voor andere opvattingen, door de kinderen als zeer belastend wordt ervaren. De raad ziet dit als een ernstige ontwikkelingsbedreiging. De raad voert verder aan dat de uithuisplaatsing bij de vader zorgt voor veiligheid, rust en stabiliteit bij de kinderen. De raad ontkent niet dat de moeder in de basis zeer zeker haar kwaliteiten heeft om haar moederrol naar behoren in te vullen, mits zij dit vanuit een evenwichtige insteek doet waarin zij de kinderen van zich afstoot (het gevoelde onbehagen, gevoel van onveiligheid door hen) noch haar visie op maatschappelijke gebeurtenissen voor haar kinderen tot in een voor hen belastende, onacceptabele en opgedrongen wijze inkleurt, waarin er voor de visie van de kinderen zelf -indien afwijkend- geen plaats is. De moeder voert aan dat zij in overleg wil met de vader over de kinderen, maar eerdere ervaringen leren dat er doorgaans geen sprake is van echt overleg doordat de moeder, vanuit haar gedrevenheid, deze gelegenheden aangrijpt voor het ventileren van haar overtuigingen en haar levensvisie op maatschappelijke ontwikkelingen, waaronder haar uitgesproken visie op corona en de manier waarop bijvoorbeeld scholen alsook de overheid zich hiertoe verhouden. Afspraken rondom het ouderschapsplan en/of mediation komen zo niet tot stand, terwijl de vader en de kinderen hier in de basis wel voor open staan. Ook vrijwillige hulpverlening is om deze reden geen optie. De raad voert aan dat er professionele hulpverlening nodig is om dit patroon te kunnen doorbreken. Er is geen sprake van ouderverstoting. Er wordt gewerkt aan een terugplaatsing van de kinderen bij de moeder; de vader heeft niet om het hoofdverblijf van de kinderen verzocht.
3.6.
De GI voert aan dat de kinderen er last van hebben dat de moeder met de kinderen met name over onderwerpen als corona, vaccinatiebeleid, jeugdzorg, de rechtstaat en dergelijke praat. De GI heeft ervaren dat de moeder niet te kaderen is rondom het praten over thema’s die niets te maken hebben met de doelen van de ondertoezichtstelling en het belang van de kinderen. Op 18 mei 2022 heeft de GI een gezamenlijk gesprek met de ouders gevoerd, maar de moeder was het grootste gedeelte van de tijd aan het woord en het is niet gelukt om het puur en alleen over de kinderen te hebben. De kinderen hebben aangegeven dat zij uiteindelijk hopen dat zij weer meer bij de moeder kunnen gaan verblijven, maar dit moet wel op een voor hen fijne manier verlopen en zij hopen dat de moeder voor zichzelf hulp accepteert. De kinderen willen graag contact met de moeder, maar worden door haar tijdens het contact nog altijd ernstig belast. Het lukt de moeder niet om mee te bewegen met de ontwikkeling van de kinderen en aan te sluiten bij het feit dat zij inmiddels tieners zijn. De GI heeft grote zorgen over het probleeminzicht van de moeder en wat dit betekent voor de kinderen. Er inmiddels hulpverlening door [instantie] ingezet. [instantie] gaat onderzoeken of een gezamenlijk gesprek tussen de moeder en de kinderen haalbaar is en wat er aan voorbereiding nodig is. Het gaat om de interactie van de moeder met de kinderen. Het is belangrijk dat de kinderen gehoord worden en dat zij de ruimte krijgen om hun mening en behoefte kenbaar te maken, ook al is die anders dan of tegengesteld aan die van de moeder. Bij de vader krijgen de kinderen de veiligheid en rust geboden die zij nodig hebben om zich positief te kunnen ontwikkelen. De GI heeft niet de indruk dat het verblijf bij de vader er voor zorgt dat de kinderen geen contact meer met de moeder willen.
3.7.
Het hof overweegt het volgende.
3.7.1.
In artikel 1:255 lid 1 BW is bepaald dat de rechter een minderjarige onder toezicht kan stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
3.7.2.
In artikel 1:265b lid 1 BW is bepaald dat de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op verzoek van de raad kan machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.7.3.
In artikel 1:265c lid 1 BW is bepaald dat de duur van de machtiging uithuisplaatsing, behoudens een verlenging als bedoeld in het tweede lid, ten hoogste een jaar is.
3.7.4.
Het hof is – evenals de rechtbank – van oordeel dat er is voldaan aan de wettelijke vereisten van zowel artikel 1:255 lid 1 BW als artikel 1:265b lid 1 BW. Het hof overweegt daartoe dat de kinderen meerdere keren, ook tijdens het kindgesprek met het hof, te kennen hebben gegeven dat zij last hebben van de voortdurende uiting door de moeder van haar stellige mening en uitspraken over verschillende maatschappelijke thema’s en dat zij niet accepteert dat de kinderen daar wellicht anders over denken. De kinderen voelen zich hier niet fijn bij en ondanks dat zij dit aangeven bij de moeder, verandert het gedrag van de moeder niet. De moeder belast de kinderen hier zodanig mee, dat zij aangeven zich bij de moeder thuis onveilig voelen. Die gevoelens van onveiligheid werden net voorafgaand aan de periode dat de kinderen bij de vader zijn gaan wonen versterkt doordat de moeder een kruisboog en een kogelvrij vest had gekocht en zij sprak over het nemen van schietlessen. Naar het oordeel van het hof is er bij de kinderen sprake van een ernstige ontwikkelingsbedreiging. Het is daarom belangrijk dat er hulpverlening vanuit [instantie] start. De moeder heeft geen toestemming gegeven aan [instantie] om met de kinderen te spreken, wat illustreert dat hulpverlening in een gedwongen kader noodzakelijk is. De moeder dient zich te realiseren dat het kennelijk op dit moment niet mogelijk is dat beide ouders de ontstane problemen en de conflicten op grond van de door de moeder voorgestane vrijheid van meningsuiting, als ouders voor de kinderen en met de kinderen in het gezinsverband zoals dat op dit moment functioneert, oplossen. Dat betekent dat hulpverlening ingeschakeld moet worden en dat die hulpverlening door de moeder (en de vader) geaccepteerd zal moeten worden. Die hulpverlening richt zich in eerste instantie op de relatie tussen de kinderen en de moeder.
Door [instantie] zal er worden gewerkt aan de interactie tussen de moeder en de kinderen en het versterken van de band en het gevoel van (emotionele) veiligheid. Het hof gaat er vanuit dat [instantie] zich ook zal richten op de interactie tussen de vader en de kinderen. Het hof is van oordeel dat het hulpverleningstraject voortvarend moet worden opgepakt, temeer omdat de kinderen bij de GI hebben aangeven dat zij, onder door hen te stellen voorwaarden, op termijn wel weer meer bij hun moeder zouden willen gaan verblijven. Van de ouders wordt verwacht dat zij zich ten volle inzetten om het traject tot een succes te maken en waar nodig over hun eigen schaduw heen stappen, met name de moeder. Er moeten onder regie van de GI concrete stappen worden gezet, zodat het hulpverleningstraject zo snel mogelijk van de grond komt en er in het belang van de kinderen duidelijkheid kan worden verschaft over hun verblijfssituatie en perspectief.
In het vorenstaande ziet het hof reden om de termijn van de machtiging tot uithuisplaatsing te verkorten tot 1 januari 2023, teneinde de totstandkoming van de hulpverlening te bespoedigen en de ouders, en met name de moeder, te brengen tot een intrinsieke motivatie om mee te (blijven) werken aan de nodige hulpverlening.
3.7.5.
Het voorgaande leidt ertoe dat het hof de bestreden beschikking deels zal vernietigen en het inleidend verzoek van de raad tot het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing zal afwijzen voor zover het betreft de periode vanaf 1 januari 2023.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 3 maart 2022 voor wat betreft de ondertoezichtstelling over de periode van 3 maart 2022 tot 3 maart 2023;
bekrachtigt de genoemde beschikking voor wat betreft de machtiging tot uithuisplaatsing over de periode van 3 maart 2022 tot 1 januari 2023;
vernietigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 3 maart 2022, voor zover het betreft het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing vanaf 1 januari 2023;
en, in zoverre, opnieuw rechtdoende:
wijst alsnog af het inleidend verzoek van de raad tot machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voor zover het betreft de periode vanaf 1 januari 2023;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.M. Bossink, E.L. Schaafsma-Beversluis en
N. Veenendaal en is op 11 augustus 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.