ECLI:NL:GHSHE:2022:2792

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
5 april 2022
Publicatiedatum
12 augustus 2022
Zaaknummer
20-001484-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant inzake opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en diefstal van elektriciteit

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 5 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte was eerder veroordeeld voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en diefstal, waarbij hij een taakstraf van 120 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand kreeg opgelegd. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Tijdens de zitting heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof het vonnis zou vernietigen en de verdachte opnieuw zou veroordelen. De verdediging heeft vrijspraak bepleit, stellende dat de verdachte geen wetenschap had van de hennepkwekerij in het door hem gehuurde pand. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk 403 hennepplanten aanwezig heeft gehad, maar heeft de verdachte vrijgesproken van de diefstal van elektriciteit. Het hof heeft de eerdere veroordeling vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand, met een proeftijd van 2 jaren. De vordering van de benadeelde partij is niet-ontvankelijk verklaard.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001484-21
Uitspraak : 5 april 2022
TEGENSPRAAK (ex. art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, locatie ’s-Hertogenbosch, van 8 juni 2021, in de strafzaak met parketnummer 01-100389-21 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1969,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van:
 opzettelijk handelen met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod en
 diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van verbreking
veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 120 uren subsidiair 60 dagen hechtenis en een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Voorts heeft de politierechter beslist op de vordering van de benadeelde partij.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten bewezen zal verklaren en de verdachte te dier zake zal veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 120 uren subsidiair 60 dagen hechtenis, en een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Voorts heeft de advocaat-generaal geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot het gevorderde bedrag met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Namens de verdachte is integrale vrijspraak bepleit.
Vonnis waarvan beroep
Het hof kan zich op onderdelen niet met het beroepen vonnis verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het hof evenwel het gehele vonnis vernietigen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 11 november 2020 te Bergeijk tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk heeft geteeld, bereid, bewerkt, verwerkt, verkocht, afgeleverd, verstrekt en/of vervoerd, althans aanwezig heeft gehad, 403 hennepplanten, althans een (groot) aantal hennepplanten, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 11 november 2020 te Bergeijk tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een hoeveelheid elektriciteit, in elk geval enig goed, die/dat geheel of ten dele aan een ander dan aan hem, verdachte, en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [benadeelde] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat weg te nemen goed onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking;
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak
Vrijspraak feit 2
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting stelt het hof vast dat er een illegale elektriciteitsaansluiting in het door de verdachte gehuurde bedrijfspand aanwezig was ten behoeve van de hennepkwekerij.
De enkele omstandigheid dat de verdachte het verwijt gemaakt kan worden dat hij de hennepplanten in die loods aanwezig heeft gehad, brengt nog niet met zich dat bewezenverklaard kan worden dat hij zich dan ook als (mede)pleger schuldig heeft gemaakt aan de diefstal van elektriciteit. Ook overigens ontbreekt daartoe het wettig bewijs, zodat de verdachte van het onder 2 ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 11 november 2020 te Bergeijk opzettelijk aanwezig heeft gehad 403 hennepplanten, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit. Daartoe is – op gronden zoals nader in de pleitnota verwoord – in de kern het volgende aangevoerd. De verdachte had geen wetenschap van de aanwezigheid van de hennepkwekerij in het door hem gehuurde bedrijfspand. Hij heeft daarover van meet af aan een verifieerbare verklaring afgelegd, inhoudende dat hij in Q3
(het hof begrijpt: het derde kwartaal)van 2020 een deel van het bedrijfspand heeft onderverhuurd aan [betrokkene] . Het moet [betrokkene] zijn geweest die de hennepkwekerij heeft opgebouwd in een door [betrokkene] dichtgemaakt gedeelte van het door hem gehuurde. De hennepkwekerij was voorts aan het zicht onttrokken, de verdachte was niet vaak in de loods aanwezig en hij heeft daar geen hennepgeur geroken. Daar komt bij dat in de hennepkwekerij geen sporen of persoonlijke goederen van de verdachte zijn aangetroffen. Uit het onderliggende dossier blijkt niet dat de andersluidende verklaring van de verdachte, inhoudende dat [betrokkene] verantwoordelijk is voor de hennepkwekerij en de verdachte hier geen wetenschap van had, kan worden weerlegd. Integendeel, de volstrekt ongeloofwaardige verklaring van [betrokkene] bevestigt het alternatieve scenario zoals door de verdachte is aangedragen. Subsidiair bepleit de verdediging dat, mocht het hof toch van oordeel zijn dat sprake was van wetenschap, de enkele wetenschap van de aanwezigheid van een hennepkwekerij in het bedrijfspand niet voldoende is voor het bewijs van opzet.
Het hof overweegt als volgt.
Voor de vraag of de verdachte opzettelijk hennepplanten aanwezig heeft gehad, als bedoeld in artikel 3 onder C van de Opiumwet, is op grond van bestendige jurisprudentie niet doorslaggevend aan wie die hennepplanten toebehoren. Er hoeft daarnaast ook geen sprake te zijn van enige beschikkings- of beheersbevoegdheid ten aanzien van die planten. De hennepplanten zullen zich wel in de machtssfeer van de verdachte dienen te bevinden. Daarnaast dient de verdachte wetenschap te hebben van de aanwezigheid van die hennepplanten. Daaronder is ook begrepen het bewust aanvaarden van de aanmerkelijke kans dat die planten in een bepaalde ruimte aanwezig zijn.
Uit de bewijsmiddelen blijkt het navolgende:
  • op 11 november 2020 is in een door de verdachte gehuurd bedrijfspand een in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen. De hennepkwekerij bevond zich op een verhoging in het pand. In de kweekruimte stonden 403 hennepplanten.
  • bij het binnentreden van het bedrijfspand was een sterke hennepgeur te ruiken, die zeer kenmerkend en duidelijk aanwezig was. Ook was – een in werking zijnde – afzuiginstallatie hoorbaar. In het bedrijfspand stonden op de begane grond duidelijk zichtbaar jerrycans met groei-/bloeimiddelen.
  • de verdachte heeft verklaard dat hij twee tot drie keer per week in het bedrijfspand aanwezig was.
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat het feit dat er zich een hennepkwekerij in het bedrijfspand bevond de verdachte niet kan zijn ontgaan. Dat hij die wetenschap had vindt nog bevestiging in het aantreffen van een aantal pallets met daarop gestapelde, met plastic gesealde, lege dozen, ten aanzien waarvan verbalisant [verbalisant] heeft gerelateerd dat het hem ambtshalve bekend is dat dit veelvuldig voorkomt bij hennepkwekerijen in bedrijfspanden, om op die manier een lege bedrijfshal op te vullen en de indruk van normale bedrijvigheid te wekken. De verdachte heeft verklaard dat die pallets met dozen aan hem toebehoren.
De verklaring van de verdachte dat hij geen wetenschap had van de hennepkwekerij in het door hem gehuurde pand, acht het hof dan ook ongeloofwaardig.
Kortom, nu de hennepplanten zijn aangetroffen in een bedrijfspand waarvan de verdachte de hoofdhuurder was, in welk pand hij naar eigen zeggen twee tot drie keer per week aanwezig was, bevonden die hennepplanten zich dus in de machtssfeer van de verdachte. In combinatie met de hiervoor geconstateerde bewustheid van de verdachte van de aanwezigheid van die hennepplanten, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte die hennepplanten opzettelijk aanwezig heeft gehad.
Het verweer wordt verworpen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Het hof overweegt als volgt.
De verdachte heeft zich – kort gezegd – schuldig gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van 403 hennepplanten op 11 november 2020. Dit bewezenverklaarde handelen van de verdachte staat in relatie tot de handel in softdrugs, welke handel vaak allerlei maatschappelijk ongewenste effecten bevordert en – naar de ervaring leert – andere vormen van criminaliteit in de hand werkt. Daarnaast kan frequent gebruik van softdrugs de volksgezondheid schaden. Het hof rekent het de verdachte aan dat hij hieraan met zijn handelen heeft bijgedragen.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op de inhoud van het hem betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 25 januari 2022. Daaruit blijkt dat de verdachte niet eerder (onherroepelijk) is veroordeeld voor een soortgelijk strafbaar feit.
Tevens heeft het hof acht geslagen op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken.
Alles afwegende acht het hof oplegging van een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, en een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden.
Dit is een hogere straf dan door de advocaat-generaal is gevorderd omdat deze bij voornoemde vordering is uitgegaan van een bewezenverklaring van ook feit 2. Het hof is evenwel van oordeel dat de ernst van het onder 1 bewezenverklaarde feit de op te leggen straf geheel rechtvaardigt.
Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe feiten.
Het hierna te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerp, met betrekking tot hetwelk het tenlastegelegde en bewezenverklaarde is begaan, dient te worden onttrokken aan het verkeer, aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.
Vordering benadeelde partij
Nu aan de verdachte ter zake van het onder 2 tenlastegelegde handelen, waardoor de gestelde schade veroorzaakt zou zijn, geen straf of maatregel wordt opgelegd en evenmin toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, kan de benadeelde partij [benadeelde] in haar vordering niet worden ontvangen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte onder 1 meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand;
bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis;
beveelt de
onttrekking aan het verkeervan het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
403 STK Hennep;

vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de benadeelde partij in de door de verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Aldus gewezen door:
mr. A.J.M. van Gink, voorzitter,
mr. O.A.J.M. Lavrijssen en mr. E.E. van der Bijl, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. E.F.G. Truijen, griffier,
en op 5 april 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.