ECLI:NL:GHSHE:2022:2790

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
30 maart 2022
Publicatiedatum
12 augustus 2022
Zaaknummer
20-000825-19
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak in strafzaak met zwaar lichamelijk letsel

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 30 maart 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg, waarbij de verdachte integraal was vrijgesproken van de beschuldiging van mishandeling. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 27 november 2015 in Heerlen, waarbij de verdachte de aangever, [slachtoffer], zou hebben geslagen, wat resulteerde in zwaar lichamelijk letsel, waaronder een hersenkneuzing en schedelfractuur. De officier van justitie heeft hoger beroep ingesteld tegen de vrijspraak van de verdachte. Tijdens de zitting heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zal vernietigen en de verdachte zal veroordelen tot een taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis. De verdediging heeft primair vrijspraak bepleit en subsidiair aangevoerd dat de verdachte handelde uit noodweer. Het hof heeft de verklaringen van getuigen en het letselrapport van een forensisch arts in overweging genomen. Uiteindelijk heeft het hof geoordeeld dat de verdachte het meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en hem veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, met een schadevergoeding aan de benadeelde partij van € 11.712,50, bestaande uit materiële en immateriële schade. Het hof heeft ook de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure meegewogen in de strafmaat.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000825-19
Uitspraak : 30 maart 2022
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 5 maart 2019, in de strafzaak met parketnummer 03-700692-15 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1991,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte integraal vrijgesproken en is de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk verklaard in de vordering. Tevens is de benadeelde partij veroordeeld in de kosten, door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, ten tijde van het wijzen van het vonnis begroot op nihil.
De officier van justitie heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de verdachte zal vrijspreken van het primair en subsidiair tenlastegelegde, zal bewezen verklaren hetgeen aan de verdachte – na wijziging van de tenlastelegging – meer subsidiair ten laste is gelegd en de verdachte zal veroordelen tot een taakstraf voor de duur 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis. Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat het hof een bedrag van (
het hof begrijpt:) € 55.712,50 kan toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente en dat het hof de benadeelde partij voor het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk zal verklaren. De advocaat-generaal heeft gevorderd voor het toe te wijzen bedrag aan schadevergoeding de schadevergoedingsmaatregel op te leggen. Tot slot heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat het hof de gevorderde € 1.000,00 aan proceskosten kan toewijzen.
De verdediging heeft primair integrale vrijspraak bepleit. Subsidiair heeft de verdediging met betrekking tot het meer subsidiair tenlastegelegde bepleit dat de verdachte, voor zover hij aangever [slachtoffer] heeft geduwd, handelde uit noodweer en in ieder geval dient te worden vrijgesproken van het strafverzwarende gevolg. Tevens heeft de verdediging een strafmaatverweer gevoerd. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] heeft de verdediging
zich primair op het standpunt gesteld dat het hof de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal verklaren in verband met de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de verdediging, op gronden zoals verwoord in de pleitnota, naar voren gebracht dat het hof de benadeelde partij ten aanzien van de gevorderde materiële schade niet-ontvankelijk zal verklaren. Tot slot heeft de verdediging met betrekking tot de gevorderde immateriële schade verzocht dat het hof het toe te wijzen bedrag zal matigen.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat in hoger beroep de tenlastelegging – en aldus de grondslag van het onderzoek – is gewijzigd en omdat het hof komt tot een andere bewijsbeslissing.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep – tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 27 november 2015 in de gemeente Heerlen [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een schedelbreuk aan het achterhoofd en/of een hersenkneuzing (met een of meer bloeding(en) onder het spinnenwebvlies en onder het harde hersenvlies) en/of een binnenoorkneuzing met blijvend gehoorverlies tot gevolg, heeft toegebracht door deze [slachtoffer] met dat opzet meermalen, althans eenmaal, (met gebalde vuist) te slaan in het gelaat en/of tegen het hoofd, althans tegen het lichaam van die [slachtoffer] ;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 27 november 2015 in de gemeente Heerlen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen deze [slachtoffer] met dat opzet meermalen, althans eenmaal, (met gebalde vuist) heeft geslagen in het gelaat en/of tegen het hoofd, althans tegen het lichaam van die [slachtoffer] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 27 november 2015 in de gemeente Heerlen [slachtoffer] heeft mishandeld door deze [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, (met gebalde vuist) te slaan in het gelaat en/of tegen het hoofd, althans tegen het lichaam en/of deze [slachtoffer] onverhoeds een harde duw te geven, waardoor deze [slachtoffer] ten val is gekomen, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een hersenkneuzing en/of hersenbloeding (contusio cerebi met subarachnoidaal/subduraal bloed) en/of een schedelfractuur, ten gevolge heeft gehad;
meest subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 27 november 2015 in de gemeente Heerlen tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, op of aan de openbare weg, het Pancratiusplein, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] , welk geweld bestond uit - het meermalen, althans eenmaal, (met kracht) duwen en/of trekken en/of slaan in het gelaat en/of tegen het hoofd, althans tegen het lichaam van die [slachtoffer] , en welk door hem gepleegd geweld zwaar lichamelijk letsel (te weten een schedelbreuk aan het achterhoofd en/of een hersenkneuzing (met een of meer bloeding(en) onder het spinnenwebvlies en onder het harde hersenvlies) en/of een binnenoorkneuzing met blijvend gehoorverlies), althans enig (zwaar) lichamelijk letsel voor voornoemde [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak van het primair en subsidiair tenlastegelegde
Met de rechtbank, de advocaat-generaal en de verdediging heeft het hof uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat de verdachte het primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 27 november 2015 in de gemeente Heerlen [slachtoffer] heeft mishandeld door deze [slachtoffer] met gebalde vuist te slaan tegen het hoofd, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een hersenkneuzing en hersenbloeding (contusio cerebi met subarachnoidaal/subduraal bloed) en een schedelfractuur, ten gevolge heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het meer subsidiair bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging vrijspraak bepleit ten aanzien van het meer subsidiair tenlastegelegde slaan van aangever [slachtoffer] . De verdediging heeft in dit verband naar voren gebracht dat het hof uit dient te gaan van de verklaring van de verdachte dat hij het slachtoffer enkel een forse duw heeft gegeven waardoor het slachtoffer is gevallen en dat de verklaringen van de getuigen [getuige 1] , [getuige 2] , [getuige 3] , [getuige 4] en [getuige 5] niet tot het bewijs gebezigd mogen worden, nu deze verklaringen onbetrouwbaar zijn. Tevens kan het WhatsApp-bericht van [vriendin verdachte] , inhoudende dat “ [verdachte] ” [slachtoffer] “ko” heeft geslagen niet bijdragen aan het bewijs, aldus de verdediging.
Het hof overweegt hieromtrent het navolgende.
Aangever [slachtoffer] deed aangifte van mishandeling, maar kan zich van de gebeurtenissen niets herinneren. Uit het dossier volgt dat [slachtoffer] , ‘s nachts bij het uitgaan per abuis in de veronderstelling was dat er op straat een gevecht plaatsvond tussen personen – die feitelijk met elkaar aan het stoeien waren – en dat [slachtoffer] tussenbeide is gekomen om het vermeende geweld te beëindigen. Ook volgt uit het dossier dat [slachtoffer] ernstig letsel heeft overgehouden aan de gebeurtenissen die daarop volgden.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep – na zich eerder op zijn zwijgrecht te hebben beroepen – verklaard dat hij aangever [slachtoffer] op 27 november 2015 heeft geduwd, waarna [slachtoffer] ongelukkig ten val kwam. Hij zegt [slachtoffer] niet te hebben geslagen.
Volgens de verklaring van getuige [getuige 5] heeft de verdachte slachtoffer [slachtoffer] wel geslagen. Het slachtoffer viel daardoor achterover met zijn hoofd op de grond. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de verklaring van [getuige 5] gedetailleerd en helder is. Het betreft een verklaring die bovendien kort na de gebeurtenissen is afgelegd. Daarin geeft de getuige het ook aan als zij iets
nietheeft waargenomen. Ter terechtzitting in eerste aanleg is zij opnieuw als getuige gehoord. Ook toen heeft zij bevestigd dat verdachte de laatste klap aan [slachtoffer] gaf. Het hof ziet geen enkele aanleiding om te twijfelen aan de verklaring van [getuige 5] en bezigt deze derhalve ook voor het bewijs. Dat er geen sprake was van een duw, maar van het slaan van [slachtoffer] , vindt bevestiging in de verklaring van de getuigen [getuige 2] , [getuige 3] en [getuige 4] . Uit de verklaring van [getuige 2] volgt namelijk dat hij zag dat een jongen
(het hof begrijpt: het slachtoffer)een klap kreeg, waarop de ogen van deze jongen meteen wegdraaiden en hij op de grond viel. [getuige 3] zag dat [slachtoffer]
(het hof begrijpt: het slachtoffer)een vuistslag in zijn gezicht kreeg van iemand en dat hij vervolgens vol met zijn hoofd op de grond is gevallen. Volgens getuige [getuige 4] zou het slachtoffer met de vuist aan de rechter kant van zijn gezicht geslagen zijn. Hierdoor verloor het slachtoffer zijn evenwicht en viel hij hard op de grond. Al deze ooggetuigen verklaren dat zij zagen hoe het slachtoffer werd geslagen en vervolgens ten val kwam.
Deze getuigenverklaringen acht het hof, anders dan de verdediging, wel betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs. Ze vinden bovendien steun in de zich in het dossier voorhanden zijnde WhatsApp-conversatie. Hieruit volgt dat ‘ [vriendin verdachte] ’ in een gesprek over “ [slachtoffer] ” het volgende bericht heeft gestuurd:
“Ja en [verdachte] heeft hem ko geslagen”.
Volgens de getuigen [getuige 6] en [getuige 7] is ‘ [vriendin verdachte] ’ [vriendin verdachte] , de vriendin van verdachte. Het hof ziet geen redenen om daaraan te twijfelen. De strekking van het verstuurde WhatsApp-bericht komt overeen met hetgeen de getuigen hebben verklaard, namelijk dat het slachtoffer is geslagen en op de grond viel..
De stelling van de verdediging dat deze WhatsApp-conversatie niet bruikbaar is voor het bewijs omdat [vriendin verdachte] niet uit eigen waarneming kan verklaren wordt door het hof verworpen.
Dat verdachte het slachtoffer niet heeft geduwd, maar heeft geslagen, vindt ten slotte steun in het letselrapport van forensisch arts M.W.G. Govaerts d.d. 13 januari 2016. Daarin wordt geconcludeerd:
“Slachtoffer heeft bij het incident van 27 november 2015 een kneuzing van het binnenoor opgelopen. Het binnenoor ligt ingekapseld in de schedelbeenderen. Een vaak voorkomende oorzaak van een kneuzing van het binnenoor is een mechanisch trauma, zoals bijvoorbeeld een klap of stoot met de vuist rechtstreeks op het hoofd of het oor. (…) Alle medische bevindingen in onderlinge samenhang beschouwend is een mogelijk ontstaansmechanisme als volgt te reconstrueren: ten gevolge van een slag op het rechteroor (binnenoorkneuzing) is slachtoffer vanuit staande positie op zijn achterhoofd gevallen (schedelbreuk) en ten gevolge van een coup (val op het achterhoofd) contrecoup (deceleratie van de hersenen tegen de schedel) mechanisme zijn de kneuzingen en bloedingen aan het hersenweefsel ontstaan.”
Gelet op bovengenoemde feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat de door de verdachte eerst ter terechtzitting in hoger beroep afgelegde verklaring dat hij het slachtoffer enkel heeft geduwd ten gevolge waarvan het slachtoffer is gevallen, niet aannemelijk is en dat deze verklaring zijn weerlegging vindt in de gebezigde bewijsmiddelen.
Op grond van het vorenoverwogene is het hof derhalve van oordeel dat de verdachte het slachtoffer met gebalde vuist tegen het hoofd heeft geslagen en dat het slachtoffer als gevolg van die vuistslag op de grond is gevallen.
De raadsman heeft het verweer gevoerd dat niet kan worden vastgesteld welk letsel bij het slachtoffer voor welke restklachten heeft gezorgd en dat het door verdachte veroorzaakte letsel niet zonder meer zwaar lichamelijk letsel vormt. Het verweer van de verdediging gaat uit van het scenario dat de verdachte het slachtoffer heeft geduwd en dat er voor het geconstateerde letsel mogelijk andere oorzaken zijn nu sommige getuigen ook iemand anders het slachtoffer zouden hebben zien slaan. Het hof gaat echter voorbij aan dit scenario.
Naar het oordeel van het hof is uit de bewijsmiddelen komen vast te staan dat de binnenoorkneuzing bij het slachtoffer (door de vuistslag tegen het gezicht) en de schedelbreuk en kneuzingen en bloedingen aan het hersenweefsel van het slachtoffer (door de val die door de vuistslag werd veroorzaakt) het gevolg zijn van verdachtes handelen. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring van [slachtoffer] volgt dat hij ook nu nog – ruim zes jaar later – aan één oor doof is en restklachten heeft. Het door de verdachte veroorzaakte letsel is naar het oordeel van het hof dan ook zonder meer aan te merken als zwaar lichamelijk letsel.
Beroep op noodweer
In de eerste plaats stelt het hof voorop dat met de term ‘mishandeling’ in de zin van artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht mede de wederrechtelijkheid van de gedraging tot uitdrukking wordt gebracht. Onder mishandeling wordt daarom verstaan het opzettelijk aan een ander toebrengen van lichamelijk letsel of pijn zonder dat daarvoor een rechtvaardigingsgrond bestaat. Indien een beroep op noodweer – zijnde een rechtvaardigingsgrond – slaagt, ontvalt de wederrechtelijkheid aan de gedraging van een verdachte en dient vrijspraak te volgen. Om die reden wordt het door de verdediging gevoerde verweer – inhoudende dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweer – onder het kopje ‘bewijsoverwegingen’ besproken.
Het hof stelt op grond van bestendige jurisprudentie het volgende beoordelingskader voorop. Een beroep op noodweer in de zin van artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht kan worden gehonoreerd indien aannemelijk is geworden dat het handelen van verdachte was geboden door de noodzakelijke verdediging van verdachtes of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding, waaronder onder omstandigheden mede is begrepen een onmiddellijk gevaar voor zo een aanranding.
Het hof acht de feiten en omstandigheden die de verdediging aan het verweer ten grondslag heeft gelegd, niet aannemelijk geworden. Op basis van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is het hof van oordeel dat het niet aannemelijk is geworden dat op het moment dat de verdachte het slachtoffer sloeg er sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding . Gelet hierop is het hof van oordeel dat de verdachte de hem verweten gedraging niet heeft verricht in een situatie waarin en op een tijdstip waarop voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van eigen of eens anders lijf tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, dan wel het onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor.
Het hof verwerpt mitsdien het verweer.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het meer subsidiair bewezenverklaarde wordt gekwalificeerd als volgt:

mishandeling, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Het hof heeft in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling. Immers heeft de verdachte het slachtoffer [slachtoffer] in de nacht van 27 november 2015 met gebalde vuist tegen zijn hoofd geslagen. Ten gevolge van de mishandeling heeft het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel opgelopen, bestaande uit een hersenkneuzing en hersenbloeding (contusio cerebi met subarachnoidaal/subduraal bloed) en een schedelfractuur. Door aldus te handelen heeft de verdachte op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijke ernstige misdrijven nog geruime tijd de gevolgen daarvan kunnen ondervinden. Dat dit in onderhavige zaak zelfs na ruim zes jaar nog het geval is, blijkt uit de schriftelijke slachtofferverklaring die door [slachtoffer] ter terechtzitting van dit hof op 16 maart 2022 is afgelegd.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 11 januari 2022, betrekking hebbend op het justitieel verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat hij niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke feiten. Bij de straftoemeting heeft het hof voorts gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, welke tijdens het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg zijn gebleken.
Al het vorenstaande afwegende is het hof van oordeel dat een taakstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden is.
Met betrekking tot het procesverloop overweegt het hof het navolgende.
Het hof stelt voorop dat iedere verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn of haar zaak binnen een redelijke termijn. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven. Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting in eerste aanleg dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaren nadat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Als uitgangspunt heeft in deze zaak tevens te gelden dat de behandeling ter terechtzitting in hoger beroep dient te zijn afgerond met een eindarrest binnen twee jaren nadat hoger beroep is ingesteld.
Het hof stelt vast dat in eerste aanleg de redelijke termijn waarbinnen de openbare behandeling van de strafzaak had moeten plaatsvinden, is overschreden, te weten een overschrijding van ongeveer 1 jaar en 3 maanden. De verdachte is op 15 december 2015 in verzekering gesteld, zijnde het moment dat hij er mee bekend is geraakt dat tegen hem een strafvervolging zou kunnen worden ingesteld. Het vonnis in eerste aanleg dateert van 3 jaren en bijna 3 maanden later, te weten 5 maart 2019. Niet is gebleken dat deze overschrijding aan de verdediging is te wijten.
Daarenboven stelt het hof vast dat ook in hoger beroep de redelijke termijn is overschreden, te weten een overschrijding van ruim 1 jaar. Door de officier van justitie is op 15 maart 2019 hoger beroep ingesteld, terwijl het hof heden, 30 maart 2022, arrest wijst. Hierbij overweegt het hof dat de duur van de afhandeling van de zaak niet op het conto van de verdediging kan worden geschreven.
Het hof zal deze overschrijding van de redelijke termijn, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep, verdisconteren in de op te leggen straf.
Zoals hiervoor overwogen is het hof van oordeel dat zonder schending van de redelijke termijn een taakstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden is. Nu de redelijke termijn in beide instanties is geschonden, zal worden volstaan met het opleggen van een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding van een bedrag van € 319.902,50, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering bestaat uit de volgende posten:
1. Materiële schade: € 305.902,50
o daggeldvergoeding ziekenhuisopname € 140,00;
o reis- en parkeerkosten € 57,63;
o zorgkosten en mantelzorg € 1.514,87;
o verschenen schade verlies aan verdienvermogen € 32.413,00;
o toekomstige schade verlies aan verdienvermogen € 271.777,00;
2. Immateriële schade: € 14.000,00
Voorts heeft de benadeelde partij proceskosten ter hoogte van € 1.000,00 gevorderd.
De benadeelde partij is bij vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard in de vordering. De benadeelde partij heeft in hoger beroep te kennen gegeven de vordering te handhaven. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de benadeelde partij de post ‘verlies aan verdienvermogen’ naar beneden bijgesteld tot € 40.000,--.
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het meer subsidiair bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks vermogensschade heeft geleden.
Ten aanzien van de
daggeldvergoeding ziekenhuisopnameoverweegt het hof als volgt. De benadeelde partij is opgenomen in het ziekenhuis van 27 november 2015 tot en met 1 december 2015. De Letselschaderaad hanteert in haar Richtlijn Ziekenhuis- en Revalidatiedaggeldvergoeding een standaard dagvergoeding van € 28,00. Het hof zal derhalve de gevorderde ziekenhuisdaggeldvergoeding ter hoogte van
€ 140,00toewijzen.
Met betrekking tot de gevorderde
reis- en parkeerkostenis namens de benadeelde partij naar voren gebracht dat hij diverse keren het ziekenhuis, Adelante en Stichting Aarveld MV heeft moeten bezoeken. Deze schadepost is door de verdediging niet betwist en het hof is van oordeel dat de gevorderde kosten aannemelijk zijn en dat de verdachte aansprakelijk is voor deze schade. Het bedrag ter vergoeding van de reis- en parkeerkosten zal derhalve worden toegewezen tot een bedrag van
€ 57,63.
Voorts is het hof van oordeel dat de
zorgkosten en mantelzorgzijn aan te merken als geleden verlies als bedoeld in artikel 6:96, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek. Het hof is, anders dan de verdediging, van oordeel dat deze kosten voldoende onderbouwd zijn en acht deze kosten in zijn geheel het rechtstreeks gevolg van het meer subsidiair bewezenverklaarde handelen van de verdachte en acht hem aansprakelijk voor deze schade. Het hof zal de vordering tot vergoeding van die schade toewijzen tot het gevorderde bedrag van in totaal
€ 1.514,87.
Ten aanzien van de gevorderde
verschenen en toekomstige schade verlies aan verdienvermogenis, mede in het licht bezien hetgeen de verdediging ter terechtzitting naar voren heeft gebracht, het hof onvoldoende in staat een afgewogen beslissing te geven over de gestelde schade die door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte zou zijn veroorzaakt. Het inwinnen van de benodigde informatie op dat punt zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan daarom thans ten aanzien van dit deel niet in de vordering worden ontvangen en kan deze slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
In totaal is de verdachte tot vergoeding van materiële schade gehouden tot een bedrag van
(€ 140,00 + € 57,63 + € 1.514,87 =)
€ 1.712,50, zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Immateriële schade
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het meer subsidiair bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks nadeel is toegebracht dat niet uit vermogensschade bestaat. De verdachte heeft een dusdanig inbreuk op fundamentele rechten – in casu de persoonlijke levenssfeer en de lichamelijke integriteit – van de benadeelde partij gemaakt dat dit in zichzelf als aantasting van de persoon op andere wijze, zoals bedoeld in artikel 6:106, eerste lid, onder b, van het Burgerlijk Wetboek dient te worden beschouwd. Het hof ziet in de aard en de bijzondere ernst van de normschending en de gevolgen hiervan voor het slachtoffer, zoals gebleken uit de toelichting op de immateriële schade in het verzoek tot schadevergoeding en de schriftelijke slachtofferverklaring, aanleiding de vergoeding voor de immateriële schade gedeeltelijk toe te kennen.
Het hof acht naar maatstaven van billijkheid toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezenverklaarde feit toegebrachte immateriële schade, een bedrag ter hoogte van
€ 10.000,00. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag aan immateriële schade toewijsbaar is.
Ten aanzien van het overige gedeelte van de gevorderde immateriële schade is het hof onvoldoende in staat een afgewogen beslissing te geven over de gestelde schade die door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte zou zijn veroorzaakt. Het inwinnen van de benodigde informatie op dat punt zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan daarom thans ten aanzien van het resterende deel niet in de vordering worden ontvangen en kan deze slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Totale schade en wettelijke rente
Het voorgaande leidt ertoe dat de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen tot een totaalbedrag van (€ 1.712,50 + € 10.000,00 =)
€ 11.712,50. Het toe te wijzen bedrag zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 juli 2018, zijnde het moment waarop de vordering tot schadevergoeding is ingediend, tot aan de dag der algehele voldoening.
Proceskosten
Tevens kent het hof een vergoeding toe voor de proceskosten. Ingevolge artikel 532 Sv dient de rechter in zijn uitspraak te beslissen over de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten. Een redelijke uitleg van artikel 532 Sv brengt mee dat bij de begroting van de daar bedoelde kosten dezelfde maatstaf wordt gehanteerd als in civiele procedures. In civiele procedures wordt doorgaans bij de begroting van de proceskosten een zogenoemd liquidatietarief gehanteerd, zoals neergelegd in het 'Liquidatarief kanton’ en het 'Liquidatietarief rechtbanken en gerechtshoven'. Deze tarieven zijn geen recht in de zin van artikel 79 RO, maar slechts een de rechter niet bindende richtlijn. De gevorderde proceskosten zijn door de verdediging niet betwist en vallen binnen voormeld liquidatietarief. Gelet hierop wordt een bedrag van € 1.000,00 aan proceskosten toegerekend.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het meer subsidiaire bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [slachtoffer] is toegebracht tot een bedrag van € 11.712,50. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 63 en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het meer subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het meer subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 11.712,50 (elfduizend zevenhonderdtwaalf euro en vijftig cent) bestaande uit € 1.712,50 (duizend zevenhonderdtwaalf euro en vijftig cent) aan materiële schade en € 10.000,00 (tienduizend euro) aan immateriële schade,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 juli 2018 tot aan de dag der algehele voldoening en bepaalt dat de verdachte voor het gehele bedrag aansprakelijk is.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte proceskosten en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
€ 1.000,00.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het meer subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 11.712,50 (elfduizend zevenhonderdtwaalf euro en vijftig cent) bestaande uit € 1.712,50 (duizend zevenhonderdtwaalf euro en vijftig cent) aan materiële schade en € 10.000,00 (tienduizend euro) aan immateriële schade,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 juli 2018 tot aan de dag der algehele voldoening en bepaalt dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 93 (drieënnegentig) dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid van de schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Aldus gewezen door:
mr. M.L.P. van Cruchten, voorzitter,
mr. F.P.E. Wiemans en mr. R.G.A. Beaujean, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. H. Hafti, griffier,
en op 30 maart 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.