ECLI:NL:GHSHE:2022:2773

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
25 juli 2022
Publicatiedatum
9 augustus 2022
Zaaknummer
20-001224-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met gevangenisstraf en schadevergoeding aan benadeelde partij

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 25 juli 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 maanden voor poging tot doodslag, maar heeft hoger beroep ingesteld. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte geen grieven had ingediend, maar heeft desondanks besloten het hoger beroep ontvankelijk te verklaren. Tijdens de zitting heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof het vonnis zou bevestigen, maar met een zwaardere straf van 4 jaar. Het hof heeft echter besloten het gehele vonnis te vernietigen en de verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 6 jaar.

De zaak betreft een poging tot doodslag die plaatsvond op 26 mei 2019 in Oosterhout, waar de verdachte het slachtoffer met een hard voorwerp meerdere keren tegen het hoofd heeft geslagen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte schuldig is aan het primair tenlastegelegde en heeft de gevolgen van het feit voor het slachtoffer in overweging genomen. Het slachtoffer heeft blijvende schade opgelopen, waaronder lichamelijk letsel en psychische gevolgen, wat heeft geleid tot een schadevergoeding van € 2.500,- voor immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente.

Het hof heeft ook de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen en de verdachte veroordeeld in de proceskosten. De beslissing is gebaseerd op de ernst van het feit en de impact op het slachtoffer, waarbij het hof heeft benadrukt dat de rechtsorde ernstig is geschokt door de daden van de verdachte. De gevangenisstraf zal volledig worden uitgevoerd, met inachtneming van de mogelijkheden voor voorwaardelijke invrijheidsstelling.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001224-21
Uitspraak : 25 juli 2022
VERSTEK (dip)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 6 mei 2021, in de strafzaak met parketnummer 02-183989-19 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1978,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
De verdachte is bij vonnis waarvan beroep door de meervoudige kamer van de rechtbank ter zake van de primair tenlastegelegde ‘poging tot doodslag’ veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden, met aftrek van het voorarrest. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toegewezen tot een bedrag van € 1.302,50, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, eveneens vermeerderd met de wettelijke rente, subsidiair 20 dagen gijzeling. Voor het overige gedeelte van de vordering heeft de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering. De verdachte is veroordeeld in de proceskosten van de benadeelde partij, tot de vonnisdatum begroot op nihil. Ten slotte heeft de rechtbank de bewaring ten behoeve van de rechthebbende gelast met betrekking tot een paar slippers.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Ontvankelijkheid van verdachte in zijn hoger beroep
Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte geen grieven heeft ingediend tegen het vonnis waarvan beroep noch mondeling bezwaren tegen dat vonnis heeft opgegeven, zodat het van de zijde van de verdachte ingestelde hoger beroep op de voet van artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering zonder onderzoek van de zaak niet-ontvankelijk zou kunnen worden verklaard. Het hof acht het echter, met de advocaat-generaal, van strafvorderlijk belang dat de strafzaak van verdachte desondanks ter terechtzitting in hoger beroep onderzocht wordt, zodat het hof de verdachte ontvankelijk acht in zijn ingestelde hoger beroep.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep alsmede het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, met uitzondering van de door de rechtbank opgelegde straf. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof aan de verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar zal opleggen, met aftrek van het voorarrest. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] zal toewijzen tot een bedrag van € 302,50 aan materiële schade en € 2.500,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, eveneens vermeerderd met de wettelijke rente, subsidiair 38 dagen gijzeling.
Vonnis waarvan beroep
Het hof kan zich op onderdelen niet met het beroepen vonnis verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het hof evenwel het gehele vonnis vernietigen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 26 mei 2019 te Oosterhout ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer] met een hard en/of zwaar voorwerp (met kracht) meermalen, althans eenmaal, in/tegen/op het gezicht en/of op/tegen het hoofd, althans tegen het lichaam heeft geslagen en/of heeft gestoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiairhij op of omstreeks 26 mei 2019 te Oosterhout aan [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel, te weten hersenletsel en/of hoofdletsel heeft toegebracht door met een hard en/of zwaar voorwerp (met kracht) meermalen, althans eenmaal, in/tegen/op het gezicht en/of op/tegen het hoofd, althans tegen het lichaam van die [slachtoffer] te slaan en/of te stompen;
meer subsidiairhij op of omstreeks 26 mei 2019 te Oosterhout ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk en al dan niet met voorbedachte rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [slachtoffer] met een hard en/of zwaar voorwerp, (met kracht) meermalen, althans eenmaal, in/tegen/op het gezicht en/of op/tegen het hoofd, althans tegen het lichaam heeft geslagen en/of heeft gestoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
meest subsidiairhij op of omstreeks 26 mei 2019 te Oosterhout [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] met een hard en/of zwaar voorwerp, (met kracht) meermalen, althans eenmaal, in/tegen/op het gezicht en/of op/tegen het hoofd, althans tegen het lichaam te slaan en/of te stompen.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
primairhij op 26 mei 2019 te Oosterhout ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer] met een hard en zwaar voorwerp met kracht meermalen tegen het gezicht en tegen het hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het primair bewezenverklaarde levert op:
poging tot doodslag.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot doodslag van het slachtoffer [slachtoffer] . De verdachte is via het raam de woning van zijn ex-vriendin [betrokkene] binnengeklommen en heeft vervolgens het slachtoffer meermalen met een groot en hard voorwerp tegen het hoofd/gezicht geslagen. Het slachtoffer is door deze klappen voor een korte tijd knock-out gegaan. Nadat het slachtoffer weer bij bewustzijn was, heeft de verdachte het slachtoffer opnieuw slagen toegediend. De omstandigheid dat het slachtoffer dit niet met dood heeft moeten bekopen, is een omstandigheid, die geenszins aan de verdachte te danken is. Door te handelen zoals bewezen is verklaard heeft de verdachte de lichamelijke integriteit van het slachtoffer op grove wijze geschonden. Het hof neemt het de verdachte zeer kwalijk dat hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard.
Dergelijk handelen leidt in de regel bij de slachtoffers tot gevoelens van angst en onveiligheid, hetgeen ook blijkt uit het schadeonderbouwingsformulier d.d. 13 februari 2020 en de verklaringen van het slachtoffer ter terechtzitting in eerste aanleg en ter terechtzitting in hoger beroep. Het slachtoffer heeft langdurig medicatie moeten gebruiken vanwege de gevolgen van het bewezenverklaarde en heeft drie blijvende littekens op zijn hoofd. Daarnaast ervaart het slachtoffer ook thans nog problemen omtrent zijn evenwicht en heeft hij een spraakgebrek. Het slachtoffer kan door de gevolgen van het strafbare feit niet meer werken. Met deze omstandigheden houdt het hof in strafverzwarende zin rekening bij de bepaling van de hoogte van de straf.
Het hof heeft bij het bepalen van de duur van de vrijheidsbenemende straf daarnaast acht geslagen op rechterlijke uitspraken met betrekking tot feiten die met het onderhavige geval grosso modo vergelijkbaar zijn. Als uitgangspunt geldt dat er voor een voltooide enkelvoudige doodslag geen lagere straf wordt opgelegd dan een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren. Het hof heeft bij het bepalen van de straf in het onderhavige geval in aanmerking genomen dat het enerzijds een poging betreft, en anderzijds dat de gevolgen van het bewezenverklaarde voor het slachtoffer (ook thans nog) zeer ernstig zijn.
Het hof heeft bij de straftoemeting voorts acht geslagen op het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 21 april 2022, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld.
Naar het oordeel van het hof kan, gelet op de ernst van het bewezenverklaarde en de gevolgen daarvan voor het slachtoffer, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. De door de advocaat-generaal gevorderde straf doet naar het oordeel van het hof onvoldoende recht aan voornoemde ernst en gevolgen van het feit. Alle omstandigheden afwegende zal het hof aan de verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren opleggen, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Bevel gevangenneming
Het hof is ambtshalve van oordeel, dat uit het onderzoek ter terechtzitting blijkt dat gewichtige redenen van maatschappelijke veiligheid de onverwijlde vrijheidsbeneming van de verdachte vorderen. In de onderhavige zaak komt het hof tot een veroordeling ter zake van ‘poging tot doodslag’. Het betreft hier een strafbaar feit waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van twaalf jaren of meer is gesteld en waardoor de rechtsorde ernstig is geschokt. Dat de rechtsorde ernstig is geschokt blijkt uit de hiervoor beschreven feiten en omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is gepleegd. Aan die geschoktheid van de rechtsorde is geen einde gekomen door het tijdsverloop. In het vorenstaande ziet het hof gronden om thans de gevangenneming te bevelen met ingang van heden. Het bevel gevangenneming zal afzonderlijk worden geminuteerd.
Beslag
Het hof gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van de volgens de beslaglijst d.d. 4 augustus 2020 in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten 2 STK schoeisel, slipper, G2039930, nu niet bekend is aan wie deze voorwerpen in eigendom toebehoren en aangezien geen strafvorderlijk belang zich daartegen verzet.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 10.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Daarnaast heeft de benadeelde partij
€ 302,50 aan proceskosten gevorderd ten behoeve van het honorarium van de namens de benadeelde partij opgetreden gemachtigde.
Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.302,50, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 mei 2019 tot aan de dag der algehele voldoening. Voorts is de verdachte veroordeeld in de proceskosten.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer] als gevolg van verdachtes bewezenverklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden. Het hof is van oordeel dat op basis van de verklaringen van de benadeelde partij en de zich bij de vordering bevindende onderbouwing voldoende is komen vast te staan dat sprake is van letsel, zowel fysiek als psychisch, dat een immateriële schadevergoeding rechtvaardigt. Het hof begroot de immateriële schade naar billijkheid op een bedrag van € 2.500,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 mei 2019, zijnde de datum waarop deze schade is ontstaan, tot aan de dag der algehele voldoening. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is. Het hof is van oordeel dat voor het overige de behandeling van de gevorderde immateriële schade een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. De benadeelde partij kan daarom in zoverre niet in haar vordering worden ontvangen en kan haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Met betrekking tot de gevorderde kosten ten behoeve van het honorarium van de gemachtigde ad € 302,50, is het hof van oordeel dat deze kostenpost ingevolge artikel 238, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering toewijsbaar is, nu de wederpartij (de benadeelde partij) van de in het ongelijk gestelde partij (de verdachte) heeft geprocedeerd met een gemachtigde.
Het hof zal de verdachte, die als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij, tot aan de datum van de uitspraak begroot op € 302,50. Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest door de benadeelde partij nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [slachtoffer] is toegebracht tot een bedrag van € 2.500,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 mei 2019 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) jaren;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbendevan het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- een paar slippers.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 mei 2019 tot aan de dag der voldoening;
verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
€ 302,50(driehonderdtwee euro en vijftig cent);
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 mei 2019 tot aan de dag der voldoening;
bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 35 (vijfendertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Aldus gewezen door:
mr. O.A.J.M. Lavrijssen, voorzitter,
mr. F. van Es en mr. M.A.A. van Capelle, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.B. Mobach en mr. C.M. Jutte, griffiers,
en op 25 juli 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mrs. M.A.A. van Capelle en C.M. Jutte zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.