ECLI:NL:GHSHE:2022:277

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
3 februari 2022
Publicatiedatum
3 februari 2022
Zaaknummer
200.276.746_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van meerderjarigenbewind na mislukking zelfredzaamheidstraject

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 3 februari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de opheffing van het meerderjarigenbewind van [appellant] en [appellante]. De zaak betreft een verzoek tot opheffing van het bewind, dat was ingesteld om hen te begeleiden in hun financiële zaken. Het hof had eerder bepaald dat [appellant] en [appellante] de kans moesten krijgen om, onder begeleiding van de bewindvoerder, een zelfredzaamheidstraject te doorlopen. Dit traject was bedoeld om vast te stellen of zij in staat waren om hun vermogensrechtelijke belangen zelf te behartigen.

Echter, het hof constateerde dat het zelfredzaamheidstraject niet van de grond is gekomen. De bewindvoerder meldde dat [appellant] en [appellante] het door hem opgestelde zelfredzaamheidsplan niet hadden geaccepteerd en dat er een gebrek aan communicatie en samenwerking was. Dit leidde tot een onwerkbare situatie, waarbij de bewindvoerder niet in staat was om hen adequaat te begeleiden. Het hof oordeelde dat de voortzetting van het bewind niet langer zinvol was, gezien de verstoorde verstandhouding en het feit dat [appellant] en [appellante] weigerden om ondersteuning te accepteren.

Daarom heeft het hof besloten om het meerderjarigenbewind over de goederen van [appellant] en [appellante] op te heffen. Tevens heeft het hof de eerdere beschikkingen van de rechtbank vernietigd en de proceskosten in hoger beroep gecompenseerd. De beslissing is openbaar uitgesproken en de bewindvoerder is verzocht om een eindrekening en -verantwoording af te leggen aan de rechthebbenden.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 3 februari 2022
Zaaknummer: 200.276.746/01
Zaaknummers eerste aanleg: 7917683 OV VERZ 19-4851 (verzoek opheffing bewind)
7917714 OV VERZ 19-4852 (verzoek opheffing bewind)
8084836 OV VERZ 19-6294 (verzoek publicatie bewind)
8084918 OV VERZ 19-6295 (verzoek publicatie bewind)
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant],
en
[appellante],
beiden wonende te [woonplaats] ,
appellanten,
hierna te noemen: [appellant] en [appellante] ,
advocaat: mr. M.J. Biesheuvel.
Als belanghebbende in deze zaak wordt aangemerkt:
- Stichting [de bewindvoerder] (hierna te noemen: de bewindvoerder).

5.De beschikking van 25 februari 2021

Bij die beschikking heeft het hof bepaald dat aan [appellant] en [appellante] alsnog de kans moet worden geboden om, onder begeleiding van de bewindvoerder, door middel van een ‘zelfredzaamheidstraject’ te laten zien dat zij daadwerkelijk in staat zijn om hun vermogens-rechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen.
Het hof heeft in dat kader de bewindvoerder verzocht om, binnen één maand na afgifte van de beschikking van het hof, een plan van aanpak inclusief een bijbehorend tijdspad op te stellen en aan [appellant] en [appellante] uit te reiken. Dit plan van aanpak moest vervolgens op korte termijn door de bewindvoerder met [appellant] en [appellante] worden besproken. Ook heeft het hof bepaald dat de bewindvoerder [appellant] en [appellante] stap voor stap diende te begeleiden in het traject naar zelfredzaamheid.
Het hof heeft de bewindvoerder verder verzocht om vóór 1 oktober 2021 een schriftelijk (met stukken onderbouwd) verslag aan het hof te over te leggen omtrent het verloop van het “zelfredzaamheidstraject” van [appellant] en [appellante] en de recente ontwikkelingen in het bewind sinds de mondelinge behandeling in hoger beroep.

6.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

6.1.
Het hof heeft kennisgenomen van de inhoud van:
- de brief met bijlagen van de bewindvoerder d.d. 27 september 2021;
  • de brief met bijlagen van de advocaat van [appellant] en [appellante] d.d. 26 oktober 2021;
  • de brief met bijlagen van de bewindvoerder d.d. 29 oktober 2021;
  • de brief van de advocaat van [appellant] en [appellante] d.d. 1 december 2021;
  • de brief met bijlagen van de advocaat van [appellant] en [appellante] d.d. 16 december 2021;
- het e-mailbericht met bijlagen van de bewindvoerder d.d. 21 december 2021.

7.De verdere beoordeling

7.1.
De bewindvoerder heeft in voornoemde brief met bijlagen d.d. 27 september 2021 over het verloop van het zelfredzaamheidstraject het hof als volgt bericht.
Het door de bewindvoerder opgestelde zelfredzaamheidsplan is door [appellant] en [appellante] niet geaccepteerd. De bewindvoerder is met (de advocaat van) [appellant] en [appellante] over de inhoud van het plan in een steekspel van woorden beland. Zij geven de bewindvoerder geen volledig inzicht in alle bankmutaties van de SNS-rekening die door hen is geopend. De bewindvoerder heeft de indruk dat het financieel beheer op een behoorlijke wijze wordt gevoerd. Het is voor de bewindvoerder lastig om [appellant] en [appellante] te begeleiden, met hen te communiceren en te komen tot een gedegen overdracht van het financieel beheer. Om die redenen verzoekt de bewindvoerder het hof, wanneer het bewind door het hof niet wordt opgeheven, hem te ontslaan als bewindvoerder.
7.2.
Het hof heeft [appellant] en [appellante] in de gelegenheid gesteld om schriftelijk op het verslag van de bewindvoerder te reageren.
Verder volgt uit de onder rechtsoverweging 6.1. genoemde stukken dat de bewindvoerder en [appellant] en [appellante] nadien nog meerdere keren op elkaar hebben gereageerd en ter onderbouwing van die reacties nadere stukken in het geding hebben gebracht.
7.3.
[appellant] en [appellante] brengen in de nagekomen stukken, samengevat, het volgende naar voren.
Het door de bewindvoerder opgestelde plan is geen zelfredzaamheidsplan. Dit plan bestaat alleen uit een opsomming van de stukken en de gegevens die [appellant] en [appellante] moeten aanleveren bij de bewindvoerder en acties die zij moeten inzetten. Verder blijkt uit dit plan niet hoe de bewindvoerder [appellant] en [appellante] gaat helpen om het doel van zelfredzaamheid te bereiken. Ook het door het hof verlangde tijdspad is niet in het plan van de bewindvoerder opgenomen.
[appellant] en [appellante] voeren sinds de beschikking van het hof zelfstandig het beheer over hun financiën uit. Zij hebben sindsdien op de beheerrekening een bedrag van € 4.830,62 gespaard en op de spaarrekening een bedrag van € 5.477,49. Financiële tegenvallers kunnen op die manier worden opgevangen.
[appellant] en [appellante] betwisten dat zij de bewindvoerder niet informeren. [appellant] is sinds 8 november 2021 arbeidsongeschikt en ontvangt een Ziektewet-uitkering. Daardoor is slechts een geringe daling in het inkomen ontstaan, die geen negatieve invloed op hun financiële situatie heeft gehad. Met de gerechtsdeurwaarder is inmiddels een regeling tegen finale kwijting getroffen, die ook al is nagekomen.
[appellant] en [appellante] zijn, zonder het door de bewindvoerder opgestelde zelfredzaamheidsplan en zonder begeleiding van de bewindvoerder, tot zelfredzaamheid gekomen. Zij verzoeken het hof daarom om het bewind op te heffen. Inmiddels is door de opstelling en de handelwijze van de bewindvoerder een onhoudbare situatie ontstaan.
7.4.
De bewindvoerder brengt in de nagekomen stukken, samengevat, het volgende naar voren.
[appellant] en [appellante] informeren de bewindvoerder onvoldoende en niet naar waarheid, reden waarom de bewindvoerder moeilijk kan aangeven of [appellant] en [appellante] zelfredzaam zijn. Via het UWV heeft de bewindvoerder vernomen dat [appellant] per 7 oktober 2021 werkloos is geworden. Later is uit de correspondentie naar het hof gebleken dat [appellant] sinds 8 november 2021 arbeidsongeschikt is. Zowel het inkomen van [appellant] als de Wajong-uitkering van [appellante] wordt niet langer op de beheerrekening gestort, maar op de door hen geopende SNS-rekening. Verder bestaat er een slepende kwestie met een gerechtsdeurwaarder, waarin [appellant] en [appellante] geen positieve bijdrage hebben geleverd. Alle onderhandelingen zijn door de Kredietbank en de bewindvoerder gedaan.
7.5.
Het hof overweegt het volgende.
7.5.1.
Op grond van artikel 1:449 lid 2 BW kan de kantonrechter het meerderjarigenbewind opheffen, indien de noodzaak daartoe niet meer bestaat of voortzetting van het bewind niet zinvol is gebleken, zulks op verzoek van de bewindvoerder of degene die gerechtigd is het bewind te verzoeken als bedoeld in artikel 1:432 BW, alsmede ambtshalve.
7.5.2.
Het hof stelt op grond van de nagekomen stukken vast dat het door het hof in de beschikking van 25 februari 2021 bedoelde zelfredzaamheidstraject niet van de grond is gekomen. Dit traject was er op gericht vast te stellen of de noodzaak voor een bewind nog langer aanwezig was. [appellant] en [appellante] en de bewindvoerder verschillen van mening over de oorzaak van het mislukken van het traject en maken elkaar hierover verwijten. Zo stellen [appellant] en [appellante] dat het door de bewindvoerder opgestelde plan niet voldeed aan de door het hof gestelde voorwaarden. Volgens de bewindvoerder daarentegen hebben [appellant] en [appellante] het zelfredzaamheidsplan niet geaccepteerd en is de bewindvoerder met (de advocaat van) [appellant] en [appellante] over de inhoud van het plan in een steekspel van woorden beland. Verder hebben [appellant] en [appellante] volgens de bewindvoerder in een slepende kwestie met een gerechtsdeurwaarder geen positieve bijdrage geleverd en hebben zij de bewindvoerder niet volledig en naar waarheid geïnformeerd (over onder meer hun inkomen). [appellant] en [appellante] hebben deze stellingen van de bewindvoerder (gemotiveerd) betwist.
De bewindvoerder komt tot de conclusie dat hij het -gelet op het voorgaande- lastig vindt om [appellant] en [appellante] te begeleiden, met hen te communiceren en te komen tot een gedegen overdracht van het financieel beheer.
Los van de precieze oorzaak van het niet slagen van het zelfredzaamheidstraject, is uit de stukken en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling duidelijk dat voortzetting van het bewind niet langer zinvol is. Niet alleen is de verstandhouding tussen [appellant] en [appellante] en de bewindvoerder de afgelopen periode nog verder verstoord geraakt zodat voor beide partijen een onwerkbare situatie is ontstaan, maar ook weigeren [appellant] en [appellante] iedere vorm van ondersteuning omdat zij van mening zijn dat zij hun eigen zaken kunnen en willen regelen. De bewindvoerder verwoordt dit aldus dat hij het moeilijk vindt om [appellant] te begeleiden en met hen te communiceren. Vanuit hun visie verschaffen [appellant] en [appellante] de bewindvoerder daarom feitelijk niet de van belang zijnde informatie en werken zij onvoldoende met hem samen, zodat de bewindvoerder niet in staat is om hun vermogensrechtelijke belangen te behartigen. Dit maakt dat het bewind niet (meer) goed uitvoerbaar is. Het hof is van oordeel dat de voortzetting van het bewind onder deze omstandigheden niet zinvol meer is. Het hof zal op die grond in hoger beroep het bewind over de goederen van [appellant] en [appellante] alsnog opheffen.
7.5.3.
[appellant] en [appellante] zijn ook in hoger beroep gekomen tegen de twee beschikkingen van de rechtbank van 8 januari 2020 (met zaaknummers 8084836 OV VERZ 19-6294 en 8084918 OV VERZ 19-6295) over de publicatie van het bewind in het Ccb. Het hof is echter van oordeel dat de door [appellant] en [appellante] opgeworpen grief tegen de publicatie van het bewind is aan te merken als een voorwaardelijke grief. Zij verzoeken in het beroepschrift namelijk alleen -in de situatie dat het bewind gehandhaafd blijft- de inschrijving in het CCb op te heffen. Gelet op de beslissing van het hof over de opheffing van het bewind behoeft de voorwaardelijke grief van [appellant] en [appellante] ten aanzien van de publicatie van het bewind geen bespreking meer.
7.6.
Op grond van het voorgaande zal het hof de beschikkingen waarvan beroep (met zaaknummers 7917683 OV VERZ 19-4851 en 7917714 OV VERZ 19-4852) vernietigen en beslissen als onder 8 vermeld.
7.7.
Het hof zal hierna voorts bepalen dat een kopie van deze beschikking wordt gezonden aan de griffier van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, in verband met aantekening in het Curatele- en Bewindregister.
Proceskosten
7.8.
Gezien de aard van de procedure zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren.

8.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikkingen van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 8 januari 2020, met de zaaknummers 7917683 OV VERZ 19-4851 (verzoek opheffing bewind [appellant] ) en 7917714 OV VERZ 19-4852 (verzoek opheffing bewind [appellante] );
en opnieuw rechtdoende:
wijst het inleidend verzoek van [appellant] en [appellante] tot opheffing van het meerderjarigenbewind alsnog toe;
heft op, met ingang van 3 februari 2022
,het meerderjarigenbewind over de goederen van
[appellant],geboren op [geboortedatum] 1980 te [geboorteplaats], wonende aan [adres] , te ( [postcode] ) [woonplaats] ;
heft op, met ingang van 3 februari 2022
,het meerderjarigenbewind over de goederen van
[appellante],geboren op [geboortedatum] 1984 te [geboorteplaats], wonende aan [adres] , te ( [postcode] ) [woonplaats] ;
bepaalt dat de bewindvoerder binnen twee maanden na de datum van deze uitspraak de eindrekening en -verantwoording aflegt aan de rechthebbende en een – zo mogelijk door hem voor akkoord ondertekend – exemplaar ervan aan het Bewindsbureau van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, overlegt;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in artikel 1:391 BW een afschrift van deze beschikking toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, in verband met aantekening in het Curatele- en Bewindregister;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.F.A.M. Graafland-Verhaegen, H. van Winkel en E.P. de Beij en is in het openbaar uitgesproken op 3 februari 2022 in tegenwoordigheid van de griffier.