ECLI:NL:GHSHE:2022:2764

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 augustus 2022
Publicatiedatum
9 augustus 2022
Zaaknummer
20-002342-20
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant inzake diefstal en vernieling

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 8 augustus 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte, geboren in 1968 en thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Vught, was eerder veroordeeld voor diefstal en vernieling. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 weken voor de diefstal van een mobiele telefoon, een horloge en een portemonnee, en voor de vernieling van een raam. De advocaat-generaal vorderde in hoger beroep bevestiging van het vonnis, maar met een zwaardere straf van 4 maanden gevangenisstraf. De verdediging pleitte voor vrijspraak van de diefstal en matiging van de schadevergoeding. Het hof heeft de zaak onderzocht en kwam tot de conclusie dat er onvoldoende bewijs was voor de diefstal van de mobiele telefoon en het horloge, en sprak de verdachte in dat opzicht vrij. Echter, het hof achtte de diefstal van de portemonnee en de vernieling van het raam wel bewezen. De verdachte werd uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 maanden. Daarnaast werden de vorderingen van de benadeelde partijen gedeeltelijk toegewezen, waarbij de benadeelde partij [benadeelde 3] een schadevergoeding van € 408,25 werd toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente. De vorderingen van de andere benadeelde partijen werden niet-ontvankelijk verklaard.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002342-20
Uitspraak : 8 augustus 2022
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 22 oktober 2020 in de strafzaak met parketnummer 01-301396-19 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1968,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in Penitentiaire Inrichting Vught - Nieuw Vosseveld 2 Huis van Bewaring te Vught.
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de politierechter het tenlastegelegde bewezenverklaard, dat gekwalificeerd als ‘diefstal, meermalen gepleegd’ (feit 1), ‘opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen’ (feit 2) en ‘diefstal, meermalen gepleegd’ (feit 3), de verdachte daarvoor strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 weken. Voorts heeft de politierechter beslist op de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen.
Namens de verdachte is tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, met aanvulling van de gronden en met uitzondering van de opgelegde straf en de beslissingen op de vorderingen van de benadeelde partijen en, in zoverre opnieuw rechtdoende, de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden. Met betrekking tot de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen heeft de advocaat-generaal geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van [benadeelde 1] tot een bedrag van € 124,75, toewijzing van de vordering van [benadeelde 2] tot een bedrag van € 755,00 en toewijzing van de vordering van [benadeelde 3] tot een bedrag van € 579,00, allen te vermeerderen met de wettelijke rente. De benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 3] dienen volgens de advocaat-generaal in het overige deel van hun vorderingen niet-ontvankelijk te worden verklaard. Ten slotte is gevorderd de oplegging van schadevergoedingsmaatregelen ten behoeve van de slachtoffers.
De raadsman van de verdachte heeft vrijspraak van het onder feit 1 en feit 2 tenlastegelegde bepleit. Subsidiair is, met betrekking tot de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 2] en [benadeelde 3] , bepleit tot matiging van de toe te wijzen bedragen.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 23 juni 2019 te Mierlo, althans in Nederland,
- een mobiele telefoon (iPhone 8), toebehorende aan [benadeelde 3]
- een mobiele telefoon (iPhone 10), toebehorende aan [benadeelde 2]
- een horloge (Fossil), toebehorende aan [benadeelde 4]
- een portemonnee inhoudende een rijbewijs, 4 pasjes en 70 euro, toebehorende aan [benadeelde 1] ,
in elk geval enig(e) goed(eren), die/dat geheel of ten dele aan (een) ander(en) toebehoorde(n), heeft weggenomen met het oogmerk om deze/het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2.
hij op of omstreeks 7 augustus 2019 te Eindhoven, althans in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk een of meer ra(a)m(en), in elk geval enig(e) goed(eren), die/dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [benadeelde 5] , toebehoorde(n), heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
3.
hij op of omstreeks 17 augustus 2019 te Eindhoven, althans in Nederland, neusspray (Prevalin) en hooikoortstabletten, in elk geval enig(e) goed(eren), die/dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde(n), te weten aan [bedrijf] , heeft weggenomen met het oogmerk om deze/het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Partiële vrijspraak
Het hof is, anders dan de advocaat-generaal maar in navolging van de verdediging, van oordeel dat voor de onder feit 1 tenlastegelegde diefstallen van een mobiele telefoon (iPhone 10) toebehorende aan [benadeelde 2] , een horloge (Fossil) toebehorende aan [benadeelde 4] en een portemonnee met rijbewijs, 4 pasjes en € 70,00 toebehorende aan [benadeelde 1] , onvoldoende wettig bewijs voorhanden is.
Het hof merkt daarbij op dat de in het politiedossier omschreven camerabeelden waarop de verdachte te zien is in de kleedkamers waaruit voornoemde goederen zijn weggenomen een zeer korte periode bestrijken, te weten een periode van 4:34 minuten beginnende om 13:14:51 uur, terwijl de periode waarin de diefstallen blijkens de aangiften gepleegd zijn aanzienlijk langer is dan die periode. Zo is de iPhone 10 van [benadeelde 2] weggenomen tussen 11:00 uur en 15:00 uur, het horloge van [benadeelde 4] tussen 10:50 uur en 13:30 uur en de portemonnee van [benadeelde 1] tussen 12:30 en 13:30 uur. Mede gelet op die tijdspanne, als ook het ontbreken van overige wettige en overtuigende bewijsmiddelen, zal het hof de verdachte in zoverre vrijspreken van het aan hem onder feit 1 tenlastegelegde.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1, feit 2 en feit 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 23 juni 2019 te Mierlo een mobiele telefoon (iPhone 8) toebehorende aan [benadeelde 3] heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2.
hij op 7 augustus 2019 te Eindhoven opzettelijk en wederrechtelijk een raam dat geheel of ten dele aan [benadeelde 5] toebehoorde heeft vernield;
3.
hij op 17 augustus 2019 te Eindhoven neusspray (Prevalin) en hooikoortstabletten die aan [bedrijf] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De raadsman van de verdachte heeft vrijspraak van het onder feit 1 en feit 2 tenlastegelegde bepleit. Daartoe is in de kern het navolgende aangevoerd.
Ten aanzien van de diefstal van de iPhone 8 betreft de tijdspanne waarin volgens aangever [benadeelde 3] de iPhone 8 is weggenomen een periode van 2 uur en 40 minuten. Die periode is derhalve veel ruimer dan de periode van 4 minuten en 34 seconden aan camerabeelden die zijn beschreven. De verbalisant die de camerabeelden heeft uitgekeken beschrijft dat hij ziet dat de man die op de camerabeelden te zien is in zijn rechterhand iets zwarts vasthoudt, maar niet kon zien wat hij vasthield. De omstandigheid dat de verdachte wordt aangetroffen bij [restaurant] , waar de iPhone 8 aanstraalde, is niet doorslaggevend nu in de buurt van het [restaurant] een café is waar op dat moment meerdere mensen aanwezig waren. Het kan ook zijn dat de iPhone 8 zich daar bevond, aldus de verdediging.
Met betrekking tot de vernieling heeft de raadsman aangevoerd dat getuige [getuige] een vreemde omschrijving heeft gegeven over de manier waarop zij heeft gehoord van de verdachte dat hij de vernieling zou hebben gepleegd. Daaruit kan niet afgeleid worden dat zij de waarheid spreekt, aldus de verdediging. Er is derhalve geen steunbewijs voor de aangifte, zodat de verdachte ter zake dient te worden vrijgesproken.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Het hof stelt met betrekking tot het onder feit 1 tenlastegelegde het volgende vast. Uit de door verbalisant [verbalisant] beschreven camerabeelden volgt dat de verdachte op het sportterrein van [sportclub] te Mierlo, kleedkamer 9, waarin de iPhone 8 was achtergelaten, is binnengegaan. Later ziet verbalisant [verbalisant] op de camerabeelden dat de verdachte iets in zijn hand vasthad. Aangever [benadeelde 3] heeft verklaard dat hij, nadat hij erachter kwam dat zijn telefoon was gestolen, via Find My iPhone constateerde dat zijn telefoon aanstraalde bij [restaurant] , waar hij vervolgens de verdachte met een vrouw als enige gasten aantrof en aansprak. De verdachte vertrok vervolgens, waarna de telefoon nog even ter plaatse aanstraalde en daarna werd uitgezet.
Het hof acht vorenstaande redengevend voor een bewezenverklaring van het tenlastegelegde. Van de verdachte mag derhalve een die redengevendheid ontzenuwende verklaring worden verwacht. Die verklaring heeft de verdachte niet gegeven. Zo heeft hij over de reden voor zijn aanwezigheid in de kleedkamer waar de iPhone 8 is weggenomen (kleedkamer 9) tegenstrijdige verklaringen afgelegd. Bij de politie heeft hij verklaard dat hij één kleedkamer is ingegaan, omdat hij van de wc gebruik wilde maken, en bij gelegenheid van de terechtzitting in hoger beroep dat hij drie kleedkamers naar binnen is gegaan. Voorts heeft de verdachte tegen aangever [benadeelde 3] verklaard, nadat die [benadeelde 2] bij [restaurant] aan de verdachte vroeg of hij bij [sportclub] was geweest, dat hij niet van voetbal houdt en daar niks te zoeken had. Indien de verdachte inderdaad alleen de kleedkamers van de voetbalclub had bezocht voor een wc-bezoek valt niet in te zien waarom hij ontkent daar kort tevoren geweest te zijn. Die ontkenning past echter wel naadloos bij het verhullen van zijn aanwezigheid aldaar omdat hij zich schuldig heeft gemaakt aan een diefstal uit een kleedkamer van die club.
Dat in de buurt van [restaurant] een café is waar op dat moment meerdere mensen aanwezig waren, leidt niet tot een ander oordeel.
Het verweer faalt.
Met betrekking tot het onder feit 2 tenlastegelegde ziet het hof, anders dan de verdediging heeft aangevoerd, geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de verklaring van de getuige [getuige] te twijfelen. De verklaring van [getuige] vindt immers op essentiële punten steun in de aangifte van [benadeelde 5] . Tevens heeft de verdachte tijdens zijn verhoor bij de politie op 18 december 2019 verklaard dat hij de vernieling bij [getuige] misschien goed zat heeft opgebiecht gevolgd door een ontkenning. Het hof is van oordeel dat het gebruik van het woord “opbiechten” er op duidt dat de verdachte erkent dat hij zich aan het tenlastegelegde heeft schuldig gemaakt en hecht geen waarde aan de daarop volgende ontkenning. Ook dit verweer faalt.
Het hof verwerpt mitsdien de tot vrijspraak strekkende verweren van de verdediging in al zijn onderdelen.
Resumerend acht het hof, op grond van het vorenoverwogene en de gebezigde bewijsmiddelen – in onderling verband en samenhang bezien en slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het bewijsmiddel blijkens zijn inhoud betrekking heeft – wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1, feit 2 en feit 3 tenlastegelegde heeft begaan, op de wijze zoals in de bewezenverklaring is vermeld.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder feit 1 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:

diefstal.

Het onder feit 2 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
Het onder feit 3 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:

diefstal.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de diefstal van een mobiele telefoon. Daarmee is inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van het slachtoffer. Daarnaast heeft de verdachte een winkeldiefstal bij de [bedrijf] gepleegd, waarbij hij neusspray en hooikoortstabletten heeft weggenomen. Winkeldiefstallen als de onderhavige brengen schade teweeg aan de betrokken winkelbedrijven en veroorzaken overlast en ergernis aan de gedupeerden. Voorts houdt het hof rekening met de omstandigheid dat ook de maatschappij als geheel schade ondervindt van winkeldiefstallen als de onderhavige, doordat de schade die door dergelijke feiten wordt veroorzaakt uiteindelijk wordt doorberekend in de consumentenprijzen van producten en doordat de kosten die gemoeid zijn met het nemen van veiligheidsmaatregelen tegen diefstallen uiteindelijk door de consumenten worden betaald.
Ten slotte is ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat hij een raam heeft vernield. Ook met dit strafbare handelen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van het slachtoffer.
Het hof rekent het de verdachte dan ook aan dat hij heeft gehandeld zoals is bewezenverklaard.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 3 mei 2022, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat hij meermalen onherroepelijk voor strafbare feiten is veroordeeld. Daaronder bevinden zich onder meer diverse veroordelingen voor vermogensdelicten die dateren van vóór het bewezenverklaarde. Die veroordelingen hebben de verdachte er kennelijk niet van weerhouden opnieuw de fout in te gaan.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Het hof is van oordeel dat, in het bijzonder gelet op de ernst van het bewezenverklaarde, de straffen die in soortgelijke gevallen door dit hof worden opgelegd, verdachtes strafblad en in verband met een juiste normhandhaving, niet kan worden volstaan met het opleggen van een lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Alles afwegende acht het hof – voor het onder feit 1, feit 2 en feit 3 bewezenverklaarde – oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden passend en geboden.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding van een bedrag van € 125,00 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering valt uiteen in een bedrag van € 15,00 aan een gestolen portemonnee, een bedrag van € 70,00 aan gestolen cashgeld en een bedrag van € 40,00 aan een gestolen rijbewijs.
De politierechter heeft de vordering bij het vonnis waarvan beroep geheel toegewezen en vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 juni 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft te kennen gegeven de gehele vordering in hoger beroep te handhaven.
Nu aan verdachte ter zake van het tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade veroorzaakt zou zijn, geen straf of maatregel wordt opgelegd en evenmin toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht aangezien de verdachte zal worden vrijgesproken, kan de benadeelde partij [benadeelde 1] in de vordering niet worden ontvangen. Mitsdien zal het hof de benadeelde partij daarin niet-ontvankelijk verklaren.
Het hof zal de benadeelde partij, die als de in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de verdachte.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
De benadeelde partij [benadeelde 2] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding van een bedrag van € 821,93 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering betreft een gestolen iPhone 10.
De politierechter heeft de vordering bij het vonnis waarvan beroep gedeeltelijk toegewezen, namelijk tot het bedrag van € 755,00 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 juni 2019 tot aan de dag der algehele voldoening. De benadeelde partij is in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
Nu aan verdachte ter zake van het tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade veroorzaakt zou zijn, geen straf of maatregel wordt opgelegd en evenmin toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht aangezien de verdachte zal worden vrijgesproken, kan de benadeelde partij [benadeelde 2] in de vordering niet worden ontvangen. Mitsdien zal het hof de benadeelde partij daarin niet-ontvankelijk verklaren.
Het hof zal de benadeelde partij, die als de in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de verdachte.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]
De benadeelde partij [benadeelde 3] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding van een bedrag van € 683,00 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering ziet op een gestolen iPhone 8.
De politierechter heeft de vordering bij het vonnis waarvan beroep gedeeltelijk toegewezen, namelijk tot het bedrag van € 579,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 juni 2019 tot aan de dag der algehele voldoening. De benadeelde partij is in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij [benadeelde 3] heeft te kennen gegeven de gehele vordering in hoger beroep te handhaven.
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit het toe te wijzen bedrag aan schadevergoeding te matigen in verband met een afschrijving van de mobiele telefoon met 9 maanden.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Het hof is uit het onderzoek ter terechtzitting gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde 3] als gevolg van het onder feit 1 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden, immers heeft de verdachte de iPhone 8 van [benadeelde 3] gestolen. Het hof stelt vast dat de toestelwaarde van de iPhone 8 blijkens de factuur van de benadeelde partij € 683,00 was, maar dat de benadeelde partij daar € 104,00 toestelkorting op heeft ontvangen. Derhalve heeft de benadeelde partij € 579,00 betaald aan de mobiele telefoon.
Het hof stelt voorts vast dat de iPhone is aangeschaft op 13 september 2018. Deze is op 23 juni 2019 gestolen en was toen reeds 9 maanden oud. Het hof is, met de verdediging, van oordeel dat het toe te wijzen bedrag dient te worden gematigd met 9 maanden afschrijving. Het hof stelt die afschrijving naar billijkheid vast op 25% van de toestelwaarde en zal derhalve € 170,75 in mindering brengen op het toe te wijzen bedrag aan schadevergoeding.
Het hof zal de benadeelde partij [benadeelde 3] in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Aldus zal de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3] worden toegewezen tot een totaalbedrag van € 408,25.
Het toe te wijzen bedrag zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 juni 2019, zijnde de datum delict, tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal de verdachte, die als grotendeels in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij. Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest door de benadeelde partij nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde 3] is toegebracht tot een bedrag van € 408,25. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 juni 2019 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor de duur van 8 dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 57, 63, 310 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder feit 1, feit 2 en feit 3 tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het onder feit 1, feit 2 en feit 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden;
verklaart de benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de benadeelde partij [benadeelde 1] in de door de verdachte gemaakte kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
verklaart de benadeelde partij [benadeelde 2] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de benadeelde partij [benadeelde 2] in de door de verdachte gemaakte kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 3] ter zake van het onder feit 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 408,25 (vierhonderdacht euro en vijfentwintig cent)ter zake van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 juni 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij [benadeelde 3] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij [benadeelde 3] gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat der Nederlanden, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 3] , ter zake van het onder feit 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 408,25 (vierhonderdacht euro en vijfentwintig cent)als vergoeding voor materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 juni 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, en bepaalt dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 8 (acht) dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid van de schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Aldus gewezen door:
mr. A.J.M. van Gink, voorzitter,
mr. CH.N.G.M. Starmans en mr. B.F.M. Klappe, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N. van Abeelen, griffier,
en op 8 augustus 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Starmans voornoemd is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.