ECLI:NL:GHSHE:2022:2762

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 augustus 2022
Publicatiedatum
9 augustus 2022
Zaaknummer
20-001703-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Oost-Brabant inzake openlijke geweldpleging, poging tot zware mishandeling en diefstal tijdens coronarellen in Eindhoven

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 8 augustus 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte is beschuldigd van openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen en goederen, medeplegen van poging tot zware mishandeling en diefstal, gepleegd tijdens de rellen in Eindhoven op 24 januari 2021. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan deze feiten en heeft het vonnis van de rechtbank gedeeltelijk bevestigd, met uitzondering van de opgelegde straf en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de impact van de rellen op de samenleving. De vordering van de benadeelde partij is toegewezen tot een bedrag van € 80.704,55, te vermeerderen met wettelijke rente, en de verdachte is hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de schade. Het hof heeft de beslissing gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001703-21
Uitspraak : 8 augustus 2022
TEGENSPRAAK (ex art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 6 juli 2021 in de strafzaak met parketnummer 01-050878-21 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2000,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank het tenlastegelegde bewezenverklaard, dat gekwalificeerd als de voortgezette handeling van ‘openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen en goederen’ (feit 1), ‘medeplegen van poging tot zware mishandeling, meermalen gepleegd’ (feit 2) en ‘diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van inklimming’ (feit 3), de verdachte daarvoor strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, waaraan verbonden bijzondere voorwaarden. Voorts heeft de rechtbank beslist op de vorderingen van de benadeelde partijen.
Namens de verdachte en door de officier van justitie in het arrondissement Oost-Brabant is tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen met uitzondering van de opgelegde straf en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] en, in zoverre opnieuw rechtdoende, de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Met betrekking tot de vordering van [benadeelde partij 1] heeft de advocaat-generaal geconcludeerd deze toe te wijzen tot een bedrag van € 80.704,55 te vermeerderen met de wettelijke rente en [benadeelde partij 1] in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk te verklaren. De advocaat-generaal heeft voorts gevorderd de verdachte en zijn mededaders hoofdelijk te veroordelen tot vergoeding van de schade en tot oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman van de verdachte heeft zich voor wat betreft de bewezenverklaring van het tenlastegelegde gerefereerd aan het oordeel van het hof. Daarnaast heeft de raadsman een strafmaatverweer gevoerd. Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] heeft de raadsman bepleit deze te matigen tot een bedrag van € 15.677,91. Ten slotte heeft de raadsman verzocht de schade niet hoofdelijk op te leggen.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – met uitzondering van de opgelegde straf en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] alsmede de daarmee samenhangende opgelegde schadevergoedingsmaatregel.
Op te leggen straf
De raadsman van de verdachte heeft het hof verzocht te volstaan met een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest en een (fors) voorwaardelijk strafdeel met voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat rekening dient te worden gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die hij ter terechtzitting heeft uiteengezet.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De regering heeft ter bestrijding van de coronapandemie ingrijpende maatregelen moeten treffen om te trachten de oplopende besmettingen een halt toe te roepen en de ziekenhuizen te ontlasten. In dat kader is ook het ingrijpende middel van de avondklok aangewend, waardoor eenieder, behoudens bij wet geregelde uitzonderingsgevallen, zich vanaf 21:00 uur niet meer op straat mocht begeven. Naar aanleiding van de instelling van deze avondklok zijn in Nederland grootschalige rellen uitgebroken, die menig burger grote angst hebben ingeboezemd. Zo werd er op 24 januari 2021 in Eindhoven door een grote groep personen gereld, geplunderd en werden er allerhande zaken vernield. Mensen moesten machteloos toekijken hoe hun eigendommen en woonomgeving genadeloos werden vernield, terwijl veel burgers in deze tijden om uiteenlopende redenen al zwaar te lijden hadden onder de genomen maatregelen. Deze pure vernielzucht kent geen enkele rechtvaardiging.
Het hof acht bewezenverklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de voortgezette handeling van openlijke geweldpleging, medeplegen van poging tot zware mishandelingen en diefstal. De verdachte heeft zich gemengd in een grote groep personen die zich had verzameld in het centrum van Eindhoven, ondanks dat een noodverordening en een gebiedsverbod van kracht was en door de politie verzocht was het centrum direct te verlaten. De verdachte heeft in dat kader onder andere bestrating losgetrokken en straatklinkers, stenen, flessen, fietsen en andere voorwerpen ter hand genomen, stenen en straatklinkers tegen de ruiten en deuren van het centraal station in Eindhoven gegooid, geschopt tegen de deuren van het centraal station, de [benadeelde partij 2] geplunderd en beroofd en [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] mishandeld door onder andere met kracht een fiets op hen te gooien. De verdachte heeft daarmee een inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van de slachtoffers, alsook inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en bij hen gevoelens van angst en onveiligheid teweeg gebracht. Het hof rekent het de verdachte dan ook aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard.
Het door de relschoppers, waaronder de verdachte, vertoonde gedrag is onacceptabel en dient naar het oordeel van het hof, met name uit het oogpunt van generale preventie en vergelding, streng te worden bestraft, opdat de samenleving daartegen wordt beschermd.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 2 mei 2022, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat hij niet eerder onherroepelijk voor strafbare feiten is veroordeeld.
Het hof heeft tevens kennisgenomen van de inhoud van het reclasseringsadvies van de Reclassering Nederland te Eindhoven van 26 mei 2021, waarin onder meer is geadviseerd een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering en gedragsinterventie cognitieve vaardigheden.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Het hof is van oordeel dat ondanks de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, in het bijzonder gelet op de ernst van het bewezenverklaarde en vanuit het oogpunt van generale preventie en vergelding, niet kan worden volstaan met het opleggen van een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt nu dat onvoldoende recht zou doen aan de ernst van het bewezenverklaarde. Het hof zal derhalve overgaan tot oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur dan door de rechtbank is opgelegd, maar zal wegens de persoonlijke omstandigheden van de verdachte wel een lagere straf opleggen dan door de advocaat-generaal is geëist.
Alles afwegende acht het hof oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden. Met oplegging van deze deels voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
In hetgeen door de raadsman ten overstaan van het hof is aangevoerd ziet het hof geen aanleiding om te volstaan met een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest en een (fors) voorwaardelijk strafdeel met voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering, nu een dergelijke straf geen recht zou doen aan de ernst van de bewezenverklaarde feiten. Ook ziet het hof geen aanleiding om aan het voorwaardelijke deel van de straf bijzondere voorwaarden op te leggen. Het hof verwerpt het andersluidende verweer.
Het hof zal ten slotte bepalen dat tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf volledig zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3]
Nu de benadeelde partij [benadeelde partij 2] door de rechtbank niet-ontvankelijk is verklaard in de vordering tot schadevergoeding en de benadeelde partij zich in hoger beroep niet opnieuw heeft gevoegd, is die vordering in hoger beroep niet meer aan de orde.
De benadeelde [benadeelde partij 3] is door de rechtbank niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding. De benadeelde partij heeft in hoger beroep de vordering gehandhaafd. Het hof is – met de rechtbank – van oordeel dat de vordering tot schadevergoeding onvoldoende rechtstreeks verband heeft met het bewezenverklaarde, zodat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in die vordering. Het vonnis van de rechtbank kan ook op dit punt worden bevestigd.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 186.299,59 (inclusief BTW) / € 168.542,63 (exclusief BTW), te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering ziet voornamelijk op vergoeding van schade aan het centraal station te Eindhoven, die is ontstaan als gevolg van de coronarellen op 24 januari 2021. De vordering valt uiteen in de volgende posten:
€ 59.362,50 (excl. BTW) aan schade NS reizigers als gevolg van opgeheven treinen;
€ 332,10 (excl. BTW) aan schade VVV kantoor;
€ 243,95 (excl. BTW) aan schade GWK Travelex;
€ 1.978,25 (excl. BTW) aan schade entree Coffeelab begane grond;
€ 63.875,56 (excl. BTW) aan schade Coffeelab 1e etage;
€ 330,05 (excl. BTW) aan schade kapper;
€ 13.125,66 (excl. BTW) aan schade deuren stationshal;
€ 818,98 (excl. BTW) aan schade rijwielstalling;
€ 4.174,08 (excl. BTW) aan assistentie, veiligstellen testen en herstellen;
€ 13.750 (incl. BTW) aan overige kosten NS station;
€ 5.000,00 (incl. BTW) aan schade NS reizigers als gevolg gestrande reizigers.
De rechtbank heeft de vordering bij vonnis waarvan beroep gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van € 15.677,91, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 januari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. De benadeelde partij is in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] heeft te kennen gegeven de vordering in hoger beroep te handhaven.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering tot schadevergoeding tot een bedrag van € 80.704,55, bestaande uit glasschade exclusief BTW, te vermeerderen met de wettelijke rente en [benadeelde partij 1] in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk te verklaren. Voorts heeft de advocaat-generaal geconcludeerd dat de verdachte met zijn mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor de schade.
De raadsman van de verdachte heeft geconcludeerd tot matiging van het toe te wijzen bedrag aan schadevergoeding tot een bedrag van ten hoogste € 15.677,91. Daartoe is aangevoerd dat de verdachte niet heeft bijgedragen aan het ontstaan van de schade van Coffeelab op de 1e etage. Voorts heeft de raadsman gesteld dat hij zich kan vinden in de overweging van de rechtbank omtrent de groepsaansprakelijkheid, maar heeft hij verzocht om de verdachte niet samen met zijn mededaders hoofdelijk aansprakelijk te stellen voor de geleden schade, aangezien dit tot praktische problemen leidt: hij kent de mededaders niet en kan niets afstemmen omtrent de betaling van de vordering.
Het hof is uit het onderzoek ter terechtzitting gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde partij 1] als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden. Daartoe overweegt het hof als volgt.
Uit het procesdossier komt naar voren dat de verdachte op 24 januari 2021 in Eindhoven in vereniging openbaar geweld heeft gepleegd door stenen en straatklinkers tegen de ruiten en de deuren van het centraal station te gooien en te schoppen tegen de deuren van het centraal station. Door deze handelingen van de verdachte is onder andere flinke glasschade aan het station toegebracht. De glasschade is door [benadeelde partij 1] – onder de posten ii, iii, iv, v, vi, vii en viii – voldoende onderbouwd met facturen. Het hof stelt vast dat de verdediging de gevorderde schadeposten ii, iii, iv, vi en vii niet inhoudelijk heeft betwist. Nu die schadeposten naar het oordeel van het hof ook voldoende zijn onderbouwd, zal het hof de vordering in zoverre toewijzen voor de bedragen exclusief BTW.
De verdediging heeft de schade aan Coffeelab op de 1e etage (post v) inhoudelijk betwist, nu de verdachte slechts zou hebben deelgenomen aan het openlijk geweld op de begane grond. Het hof is van oordeel dat, nu de verdachte deel uitmaakte van de groep relschoppers en actief heeft bijgedragen aan de vernielingen aan het centraal station, de omstandigheid dat hij slechts op de begane grond aanwezig zou zijn geweest niet maakt dat hij voor de overige schade niet verantwoordelijk is. De verdachte behoorde te begrijpen dat het groepsoptreden waaraan hij deelnam de schade zoals in concreto is toegebracht kon veroorzaken. Daaraan doet niet af dat de verdachte slechts handelingen op de begane grond heeft verricht. Mitsdien zal het hof ook de vordering met betrekking tot de schade aan Coffeelab op de 1e etage (post v) toewijzen voor het bedrag exclusief BTW.
Met betrekking tot de schadeposten i, ix, x en xi oordeelt het hof als volgt. Om de gegrondheid van deze posten te kunnen beoordelen, is een nader onderzoek nodig wat een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. Het hof zal derhalve dit gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de benadeelde partij dit slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
De advocaat-generaal heeft gevorderd om de verdachte en zijn mededaders hoofdelijk te veroordelen tot vergoeding van de schade. Anders dan door de verdediging is verzocht, ziet het hof geen grond om niet te bepalen dat de verdachte hoofdelijk aansprakelijk is voor de toegebrachte schade. Immers, indien één van tot een groep behorende personen (zoals in casu de verdachte) onrechtmatig schade toebrengt en de kans op het aldus toebrengen van schade deze personen had behoren te weerhouden van hun gedragingen in groepsverband, zijn zij krachtens het bepaalde in artikel 6:166 van het Burgerlijk Wetboek hoofdelijk aansprakelijk indien deze gedragingen hen kunnen worden toegerekend, zoals in deze zaak het geval is. Het hof zal dan ook bepalen dat de verdachte samen met zijn mededaders hoofdelijk aansprakelijk is.
Aldus zal de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] worden toegewezen tot een totaalbedrag van € 80.704,55.
Het toe te wijzen bedrag zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 januari 2021, zijnde de datum delict, tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal de verdachte, die als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest door de benadeelde partij nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde partij 1] is toegebracht tot een bedrag van € 80.704,55. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 januari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor de duur van 325 dagen kan worden toegepast, indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 47, 56, 60a, 63, 141, 302 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, doch uitsluitend ten aanzien van de opgelegde straf en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] en de daarmee samenhangende schadevergoedingsmaatregel, en doet in zoverre opnieuw recht:
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
9 (negen) maanden;
bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
3 (drie) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] ter zake van het onder feit 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 80.704,55 (tachtigduizend zevenhonderdvier euro en vijfenvijftig cent)als vergoeding van materiële schade, waarvoor de verdachte met zijn mededaders hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 januari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij [benadeelde partij 1] gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte hoofdelijk de verplichting op om aan de Staat der Nederlanden, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 1] , ter zake van het onder feit 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 80.704,55 (tachtigduizend zevenhonderdvier euro en vijfenvijftig cent)als vergoeding voor materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 januari 2021 tot aan de dag der voldoening, en bepaalt dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 325 (driehonderdvijfentwintig) dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededaders aan een van beide betalingsverplichtingen ten gunste van [benadeelde partij 1] hebben voldaan, de andere in zoverre vervalt;
bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het vorenoverwogene.
Aldus gewezen door:
mr. A.J.M. van Gink, voorzitter,
mr. CH.N.G.M. Starmans en mr. B.F.M. Klappe, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N. van Abeelen, griffier,
en op 8 augustus 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Starmans voornoemd is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.