ECLI:NL:GHSHE:2022:2754

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
9 augustus 2022
Publicatiedatum
9 augustus 2022
Zaaknummer
200.307.767_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van vervangende toestemming voor inschrijving van een minderjarige op basisschool in kort geding

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 9 augustus 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep van een kort geding. De vader, appellant, heeft in hoger beroep de beslissing van de voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Brabant aangevochten, die op 7 februari 2022 aan de moeder, geïntimeerde, vervangende toestemming had verleend om hun minderjarige kind in te schrijven op een basisschool. De ouders hebben gezamenlijk het gezag over de minderjarige, die sinds 21 april 2021 bij de moeder woont. De vader heeft verweer gevoerd tegen de schoolwisseling, waarbij hij aanvoert dat de minderjarige al lange tijd op zijn huidige school zit en dat een verandering schadelijk kan zijn voor zijn sociale en emotionele ontwikkeling. De moeder heeft echter betoogd dat de schoolwisseling in het belang van de minderjarige is, omdat hij dichter bij zijn nieuwe woonomgeving kan gaan leren en sociale contacten kan opbouwen. Het hof heeft overwogen dat de minderjarige al geruime tijd bij de moeder woont en dat hij sinds 7 maart 2022 naar de door de moeder gewenste basisschool gaat. Het hof heeft geoordeeld dat er geen dringende redenen zijn om de huidige situatie te wijzigen en heeft het beroep van de vader afgewezen. De proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd, gezien de relatie tussen de ouders en de belangen van de minderjarige.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.307.767/01
arrest van 9 augustus 2022
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] , feitelijk verblijvende te [verblijfplaats] ,
appellant,
hierna aan te duiden als de vader,
advocaat: mr. R.A. Knopper te Helmond,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als de moeder,
advocaat: mr. J. Geuze te Best,
op het bij exploot van dagvaarding van 30 december 2021 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 7 februari 2022, door de voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Brabant gewezen tussen de moeder als eiseres en de vader als gedaagde.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/01/377700 / KG ZA 21-753)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep met grieven;
  • de memorie van antwoord met productie;
  • de overgelegde processtukken uit de eerste aanleg.
Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken, waaronder het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 21 september 2021.

3.De beoordeling

3.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
3.1.1.
De ouders hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
Uit deze relatie is op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] [de minderjarige] geboren (hierna te noemen: [de minderjarige] ).
3.1.2.
De ouders hebben gezamenlijk het gezag over [de minderjarige] . [de minderjarige] woont sinds 21 april 2021 bij de moeder.
3.1.3.
Bij beschikking van 19 oktober 2021 heeft de rechtbank Oost-Brabant bepaald dat [de minderjarige] zijn hoofdverblijf bij de moeder heeft. Het daartegen door de vader ingestelde hoger beroep is nog bij dit hof aanhangig.
3.1.4.
[de minderjarige] staat met ingang van 1 mei 2019 onder toezicht van de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Brabant te [plaats] (hierna: de GI).
3.2.
In de onderhavige procedure heeft de moeder, voor zover nu van belang, in kort geding gevorderd dat bij wijze van voorlopige voorziening aan de moeder vervangende toestemming wordt verleend om de minderjarige [de minderjarige] aan te melden op [de basisschool 1] te [plaats] , kosten rechtens.
3.3.
De vader heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
3.4.
In het door de vader bestreden vonnis in kort geding heeft de voorzieningenrechter, voor zover thans van belang, de moeder vervangende toestemming verleend om [de minderjarige] in te schrijven op [de basisschool 1] te [plaats] , waarbij het advies van de betrokken scholen (de huidige school van [de minderjarige] , zijnde basisschool [de bassischool 2] te [plaats] en de nieuwe school, zijnde [de basisschool 1] te [plaats] ) bepalend is voor de datum waarop [de minderjarige] zal starten op [de basisschool 1] te [plaats] .
3.5.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.6.
De vader heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en tot het alsnog afwijzen van voornoemde vordering van de moeder. Hij voert hiertoe, zakelijk weergegeven, het volgende aan.
Partijen hebben er uitdrukkelijk voor gekozen om [de minderjarige] naar de huidige basisschool in [plaats] te laten gaan. Verder heeft de GI in het verleden aangeven - op het moment dat het hoofdverblijf van [de minderjarige] bij de vader werd bepaald - het belangrijk te vinden om hierin geen verandering te brengen. [de minderjarige] verblijft al zesenhalf jaar op basisschool [de bassischool 2] , waar hij goede cijfers haalt, waar hij gehecht is en waar hij veel vrienden heeft. Hierdoor ervaart hij regelmaat en structuur, hetgeen de vader van belang acht, omdat [de minderjarige] de afgelopen jaren veel wisselingen heeft ervaren in zijn hoofdverblijf en in het contact met de andere ouder. [de minderjarige] is derhalve gebaat bij het afmaken van de basisschoolperiode op de huidige school. De reisafstand vanuit de moeder is slechts vijftien minuten en de vriendjes van [de minderjarige] uit [plaats] komen ook bij hem in [plaats] komen spelen. De eventuele voordelen van een verandering van school, zoals het zelfstandig naar de school kunnen fietsen, wegen niet op tegen de mogelijke gevolgen voor de sociale en emotionele ontwikkeling van [de minderjarige] . De beslissing is onvoldoende onderbouwd en is prematuur genomen, gelet op het feit dat nog niet vaststaat bij wie [de minderjarige] het hoofdverblijf zal krijgen. Immers, het hof dient hier in de bodemzaak nog over te beslissen.
3.7.
De moeder heeft bij memorie van antwoord, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd.
Er zijn sinds begin 2021 steeds meer zorgen aan het licht gekomen over de opvoedsituatie van [de minderjarige] bij de vader. Dit heeft ertoe geleid dat [de minderjarige] via een spoedmachtiging uithuisplaatsing bij de moeder is gaan wonen. Het is de GI nog niet gelukt om door middel van hulpverlening de situatie bij de vader te verbeteren. Het perspectief van [de minderjarige] ligt inmiddels bij de moeder en het hoofdverblijf van [de minderjarige] is bij beschikking van
19 oktober 2021 bij de moeder bepaald. Om die reden is het van belang dat [de minderjarige] sociale contacten in de buurt van zijn woning kan opdoen en dat hij kan leren om zelfstandig naar school te gaan. Op zijn oude school was dit niet mogelijk vanwege de reisafstand.
Ingevolge de door de voorzieningenrechter verleende vervangende toestemming gaat [de minderjarige] inmiddels naar zijn nieuwe [de basisschool 1] , en wel sinds 7 maart 2022. [de minderjarige] is enthousiast en heeft al diverse vriendjes gemaakt. De zorgen van de vader zijn onterecht gebleken. De schoolwisseling biedt [de minderjarige] diverse ontwikkelingskansen en is daarmee in zijn belang. [de minderjarige] gaat alleen in het weekend naar de vader, zodat een school op gelijke afstand van beide ouders, en dus verder bij de moeder vandaan, niet voor de hand ligt. De vader dient in zijn beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard althans zijn vordering in hoger beroep dient te worden afgewezen als zijnde ongegrond, kosten rechtens.
3.8.
Het hof overweegt als volgt.
3.8.1.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. De gezamenlijke gezagsuitoefening van partijen brengt mee dat de ene ouder voor de inschrijving van een minderjarige op een basisschool toestemming van de andere ouder nodig heeft. Indien partijen het hierover niet eens worden zal de rechter hierover een beslissing nemen.
3.8.2.
Het hof is ermee bekend dat de procedure ten aanzien van het hoofdverblijf middels het door de vader ingestelde hoger beroep bij het hof aanhangig is. Nog niet valt te zeggen, wanneer in die procedure een eindbeslissing kan worden verwacht.
Onweersproken staat intussen vast dat [de minderjarige] al zeer geruime tijd bij de moeder woont en sinds 7 maart 2022 naar de door de moeder gewenste basisschool in de buurt gaat en daar een positieve start heeft gemaakt.
In de huidige situatie, waarbij het hoofdverblijf van [de minderjarige] vooralsnog bij de moeder is bepaald, kan [de minderjarige] zelfstandig naar school gaan, heeft hij met minder reistijd te kampen en is hij beter in staat om in zijn nabije omgeving een sociaal leven op te bouwen.
Het is in het belang van [de minderjarige] dat er alleen wijziging in zijn situatie wordt gebracht wanneer zou blijken dat zijn belang dat dringend vraagt. Van dit laatste is niet gebleken. Dit maakt dat het beroep van de vader niet kan slagen.
3.9.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu de ouders een relatie met elkaar hebben gehad en deze procedure de uit die relatie geboren minderjarige betreft.
3.10.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis in kort geding van de voorzieningenrechter te Oost-Brabant van
7 februari 2022, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
compenseert de proceskosten in hoger beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. H. van Winkel, E.P. de Beij en N. Veenendaal en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 9 augustus 2022.
griffier rolraadsheer