ECLI:NL:GHSHE:2022:2748

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
9 augustus 2022
Publicatiedatum
9 augustus 2022
Zaaknummer
200.285.559_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doorberekening van kosten voor een bungalow op een recreatiepark en geschil over parklasten

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om een geschil tussen [appellante] en Parc De Kievit beheer B.V. over de doorberekening van kosten voor een bungalow op een recreatiepark. [appellante] is samen met haar echtgenoot eigenaar van een bungalow op het park en heeft in hoger beroep beroep ingesteld tegen een vonnis van de kantonrechter van 12 februari 2020. De kantonrechter had [appellante] veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 1.811,42 aan Parc Beheer, terwijl in reconventie enkele vorderingen van [appellante] waren toegewezen. Het hof heeft de feiten vastgesteld en is uitgegaan van de vaststellingen van de kantonrechter, die niet zijn bestreden. Het hof heeft de procedure in hoger beroep voortgezet en partijen in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over een voorgenomen deskundigenonderzoek naar de door Parc Beheer in rekening gebrachte kosten. Het hof heeft de zaak aangehouden voor verdere behandeling en zal in een latere zitting beslissen over de vorderingen van beide partijen. De uitspraak van het hof is gedaan op 9 augustus 2022.

Uitspraak

GERECHTSHOF ̓s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.285.559/01
arrest van 9 augustus 2022
in de zaak van
[appellante] e.v. [de echtgenoot],
wonende te [woonplaats] ,
appellant in het principaal appel,
geïntimeerde in het incidenteel appel,
verder: [appellante] ,
advocaat: mr. L.G.M. Delahaije te Ulvenhout,
tegen:
Parc De Kievit beheer B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde in het principaal appel,
appellante in het incidenteel appel,
verder: Parc Beheer,
advocaat: mr. M.J.G. Pennings te Eindhoven,
op het bij exploot van dagvaarding van 11 mei 2020 ingeleide hoger beroep van het door de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Bergen op Zoom, gewezen vonnis van 12 februari 2020 tussen [appellante] als gedaagde in conventie, eiseres in reconventie en Parc Beheer als eiseres in conventie, verweerster in reconventie.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 7408628 CV EXPL 18-5530)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis en naar het daaraan voorafgaande tussenvonnis van 27 februari 2019.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep van 11 mei 2020;
  • de memorie van grieven van [appellante] van 16 februari 2021 met eiswijziging;
  • de memorie van antwoord in het principaal appel tevens memorie van grieven in het incidenteel appel van Parc Beheer van 4 mei 2021 met producties;
  • de memorie van antwoord in het incidenteel appel van [appellante] van 13 juli 2021 met een productie.
Partijen hebben arrest gevraagd. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg. Het procesdossier dat door [appellante] is overgelegd, bevat in strijd met het procesreglement van het hof aantekeningen. Het hof zal daar geen acht op slaan.

3. De beoordeling

In het principaal appel en in het incidenteel appel
De feiten
3.1
De vaststelling van de feiten in het vonnis waarvan beroep onder 2. is niet bestreden, zodat het hof ook in hoger beroep hiervan uitgaat. Deze vaststelling luidt als volgt, met een door het hof aangebrachte letteraanduiding:
Parc Beheer beheert Parc De Kievit, een recreatiepark in [vestigingsplaats] aan [adres 1] (hierna: het park).
[appellante] is samen met haar echtgenoot, [de echtgenoot] (hierna: [de echtgenoot] en tezamen [appellanten] ) op of omstreeks 11 januari 2008 eigenaar geworden van het in het park aan de [adres 2] gelegen perceel grond met daarop recreatiebungalow [nummer] (hierna: de bungalow).
Op 31 januari 2008 is tussen [appellanten] en Elzent Leisure B.V. of (een) nader door haar aan te wijzen derde(n) als beheerder een overeenkomst getiteld ‘Overeenkomst met betrekking tot parklasten Parc de Kievit te [vestigingsplaats] ’ tot stand gekomen (hierna: de parklastenovereenkomst). In artikel 1 is het takenpakket van de beheerder als volgt omschreven:
“a. het instrueren en begeleiden van de door de beheerder bij het uitvoeren van de
werkzaamheden ingeschakelde personen;
(recreatieve) instandhouding van de aanwezige centrale voorzieningen op De Kievit;
(recreatieve) instandhouding en onderhoud van de algemene terreinen en de zich daarin/daarop bevindende infrastructurele voorzieningen, voorzover die liggen op het terrein van De Kievit, te weten:
1. het grasmaaien van de grasvelden indien dit noodzakelijk is;
2. het snoeien van boomopstanden en struiken indien dit nodig is;
3. het schoonhouden van sloten en wateren welke onderdeel zijn van het park;
4. het verrichten van onderhoud aan de semi-verharde negen, welke toegankelijk zijn
voor auto's een en ander ter beoordeling van beheerder;
5. het zonodig vervangen en repareren van de terreinverlichting en anderzijds
openbare voorzieningen:
6. het onderhoud van de infrastructuur, zoals leidingen, kabels en riolering, een en
ander ter beoordeling van beheerder.”
Artikel 3 bevat bepalingen over de door de eigenaar aan de beheerder voor de uitvoering van het in artikel 1 omschreven takenpakket te betalen vaste parklastenvergoeding (3.1- 3.4) en over door de beheerder aan de eigenaar afzonderlijk door te berekenen kosten (3.5). Artikel 3.5 van de parklastenovereenkomst luidt als volgt:
“In de vergoeding zoals genoemd in artikel 3.1 zijn niet begrepen:
- kosten van gas, water, electra
- toeristenbelasting;
- rioolrechten, afvalstoffenheffing, zuiveringslasten:
- omroep bijdrage en kosten C.A.I.
Voornoemde kosten worden afzonderlijk door de beheerder dan wel door de betrokken overheidsinstanties aan de eigenaar doorberekend.”
Artikel 3.6 bevat de volgende bepaling:
“Vergoeding van de kosten zoals genoemd in artikel 3.5 die door de beheerder worden doorberekend geschiedt op basis van een voorschotnota (... ). Jaarlijks zal een verrekening door beheerder worden uitgevoerd op basis van de werkelijke kosten. (... )”
In artikel 4 is een kettingbeding opgenomen. Ingevolge artikel 5 maakt het Huishoudelijk
reglement Parc de Kievit (hierna: het huishoudelijk reglement) deel uit van de parklastenovereenkomst.
Parc Beheer is als beheerder in de plaats getreden van Elzent Leisure B.V.
Vanaf 2010 of 2011 heeft [appellanten] de facturen van Parc Beheer niet meer geheel voldaan.
Bij vonnis van 6 april 2016 heeft de kantonrechter [appellanten] , in conventie, veroordeeld tot betaling van € 9.166,77 wegens onbetaald gelaten facturen van Parc Beheer over de jaren 2009 tot en met 2015. [appellanten] heeft dit bedrag aan Parc Beheer betaald en is in hoger beroep gegaan.
Bij factuur van 13 december 2017 met [factuurnummer 1] heeft Parc Beheer voor het kalenderjaar 2018 een bedrag van € 1.489,94 inclusief btw aan [de echtgenoot] in rekening gebracht. [appellanten] heeft, na in een e-mail bezwaar tegen deze factuur te hebben gemaakt, een deel groot € 773,83 voldaan. Het restant van € 716,11 is onbetaald gebleven.
Bij e-mail van 16 januari 2018 heeft Parc Beheer [appellante] - samengevat - bericht:
- dat de parklasten volledig moeten worden voldaan;
- dat de regeling ‘afkoop dagbezoek’ ongeveer 25 jaar geleden met de belangenvereniging is overeengekomen, als vervanging van de entreebetaling door bezoekers;
- dat als [appellante] geen CAI afneemt, deze post inclusief de post Videma zal worden gecrediteerd;
- dat de calculatie van de kosten van afvalverwerking aan de belangenvereniging is verstrekt en dat deze kosten afzonderlijk worden doorbelast;
- dat het probleem van [appellante] met de postbus een bezorgingsprobleem is en dat Parc
Beheer daarbuiten staat.
Parc Beheer heeft bij factuur van 17 april 2018 met [factuurnummer 2] (Eindafrekening verbruikskosten) een bedrag van € 2.282,27 inclusief btw (inclusief het voorschot voor elektra en water over 2018) in rekening gebracht. [appellanten] heeft dit bedrag niet voldaan.
In hoger beroep heeft het gerechtshof ’s-Hertogenbosch bij tussenarrest van 5 december 2017 (hierna: het tussenarrest) een oordeel gegeven over de uitleg van artikel 3.5 en 3.6 van de parklastenovereenkomst (r.o. 3.7.5.) en heeft het Parc Beheer opgedragen informatie te verstrekken, waaronder een overzicht van de werkelijke kosten (als bedoeld in artikel 3.5. en 3.6 van de parklastenovereenkomst) die Parc Beheer aan [appellanten] heeft doorbelast, met een toelichting hoe die werkelijke kosten zijn opgebouwd. Bij eindarrest van 26 juni 2018 (hierna: het eindarrest) heeft het gerechtshof het vonnis van de kantonrechter van 6 april 2016, voor zover in conventie gewezen, vernietigd en zijn de vorderingen van Parc Beheer jegens [appellanten] over de periode 2009-2015 afgewezen. Het gerechtshof heeft daartoe in die procedure - kort samengevat - overwogen dat Parc Beheer haar vorderingen onvoldoende had onderbouwd. Parc Beheer heeft het door [appellanten] aan Parc Beheer betaalde bedrag van € 9.166,77 betreffende de periode 2009 tot en met 2015 vervolgens aan [appellanten] terugbetaald.
De incassogemachtigde van Parc Beheer heeft [appellante] of [de echtgenoot] bij brief van 21 augustus 2018 en herhaald bij brieven van 29 augustus 2018, 17 september 2018 en 4 oktober 2018 gesommeerd tot betaling van de facturen van 13 december 2017 en 17 april 2018, zijnde € 2.998,38 aan hoofdsom, vermeerderd met rente en buitengerechtelijke incassokosten.
De gemachtigde van [appellanten] heeft Parc Beheer bij brief/e-mail van 29 augustus 2018 gesommeerd tot (onder meer) het verstrekken van nadere informatie over de bij [appellanten] in rekening gebrachte kosten.
Een aantal eigenaren van bungalows in liet park heeft zich verenigd in Belangenvereniging Parc De Kievit (hierna: de belangenvereniging). [appellanten] is geen lid (meer) van de belangenvereniging.
De bungalow van [appellanten] staat, althans stond ten tijde van de laatste proceshandeling in deze zaak, te koop.
De procedure in eerste aanleg
3.2
Bij dagvaarding van 29 november 2018 heeft Parc Beheer de onderhavige procedure tegen [appellante] aanhangig gemaakt. Hierin stelt Parc Beheer dat [appellante] ten onrechte weigert de facturen van 13 december 2017 en 17 april 2018, bij de feiten vermeld onder k), te betalen. Op grond daarvan vorderde Parc Beheer in conventie veroordeling van [appellante] tot betaling van het bedrag van € 2.998,38 aan hoofdsom, € 49,34 aan wettelijke rente tot en met 28 november 2018 en € 424,84 aan buitengerechtelijke incassokosten, in totaal € 3.472,56, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding, met de proceskosten.
3.3
[appellante] heeft de vordering van Parc Beheer bestreden. Volgens [appellante] heeft Parc Beheer bedragen in rekening gebracht die niet verschuldigd zijn. Ook heeft zij een beroep gedaan op verrekening in verband met eerder te veel betaalde bedragen en op opschorting in verband met tekortkomingen van de kant van Parc Beheer. Ook verlangt [appellante] dat haar de gegevens over de werkelijke kosten worden verstrekt. Daarnaast stelt [appellante] zich op het standpunt dat Parc Beheer de voorgenomen verkoop van de bungalow niet mag bemoeilijken. Met het oog daarop vorderde [appellante] in reconventie een aantal bevelen en verklaringen voor recht.
3.4
Bij tussenvonnis van 27 februari 2019 heeft de kantonrechter een mondelinge behandeling bepaald, die op 23 april 2019 heeft plaatsgevonden.
Bij eindvonnis van 12 februari 2020 heeft de kantonrechter het beroep op verrekening en het beroep op opschorting van de kant van [appellante] verworpen en zowel in conventie als in reconventie de vorderingen van partijen gedeeltelijk toegewezen en voor het overige afgewezen, met compensatie van de proceskosten in conventie en in reconventie.
3.5
In conventie heeft de kantonrechter [appellante] veroordeeld om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Parc Beheer te betalen een bedrag van € 1.811,42, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 29 november 2018 tot de dag van algehele voldoening.
3.6
In reconventie heeft de kantonrechter de vorderingen van [appellante] als volgt toegewezen:
verklaart voor recht dat het Parc Beheer niet is toegestaan om de post “afkoop dagbezoek” bij [appellante] in rekening te brengen;
verklaart voor recht dat het Parc Beheer niet is toegestaan om de posten “CAI” en “Videma” bij [appellante] in rekening te brengen;
verklaart voor recht dat Parc Beheer aan [appellante] uitsluitend de werkelijke kosten betreffende de levering van elektra en water zoals omschreven in r.o. 4.26. mag doorbelasten en dat Parc Beheer gehouden is om [appellante] jaarlijks een deugdelijke specificatie van deze werkelijke kosten te verstrekken, voorzien van de toegepaste verdeelsleutel(s) en een toelichting daarop en voorzien van de onderliggende bescheiden, zoals de betreffende facturen van leveranciers;
veroordeelt Parc Beheer om binnen een maand na dagtekening van dit vonnis aan [appellante] de hiervoor bedoelde specificaties van de werkelijke kosten betreffende de levering van elektra en water aan [appellante] over de periode 2009 tot en met 2018 te verstrekken;
bepaalt dat Parc Beheer een dwangsom verbeurt van € 50,- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij niet aan voormelde veroordeling tot het verstrekken van specificaties over de periode 2009 tot en met 2018 voldoet, met een maximum van € 5.000,-.
De omvang van het hoger beroep
3.7
[appellante] heeft tegen het eindvonnis van 12 februari 2020 in het principaal appel tien grieven aangevoerd, haar eis gewijzigd/vermeerderd en geconcludeerd tot vernietiging van dat vonnis voor zover daarbij de vorderingen van Parc Beheer zijn toegewezen en de vorderingen van [appellante] , al dan niet gedeeltelijk, zijn afgewezen en tot het alsnog toewijzen daarvan door:
te verklaren voor recht dat [appellante] jaarlijks het bedrag aan vastrecht dat OK-GAS bij haar in rekening brengt en dat zij aan OK-GAS betaalt, in mindering mag brengen op de parklasten en
de parklastenovereenkomst in die zin aan te passen per 2019 dat de parklasten met € 20,- exclusief btw, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, worden verlaagd in verband met de eenzijdig door Parc Beheer genomen beslissing om de dienstverlening te beperken in die zin dat de medewerkers van de receptie van Parc Beheer geen postpakketten meer voor [appellante] zullen aannemen, althans subsidiair aan [appellante] een vermindering van € 20,- toe te kennen zolang Parc Beheer anders dan voorheen geen postpakketten meer voor haar in ontvangst zal nemen en
te verklaren voor recht dat het Parc Beheer niet is toegestaan om kosten voor het verwerken en/of afvoeren van huis- en groenafval, onder welke noemer dan ook, aan [appellante] door te belasten anders dan verdisconteerd in de parklasten al gebeurt en te verklaren voor recht dat Parc Beheer gehouden is om per keer dat [appellante] daar om verzoekt gedurende 5 dagen desgevraagd op eerste verzoek een groencontainer ter beschikking te stellen bij het object van [appellante] , zonder daar een extra vergoeding (bovenop de Parklasten) voor in rekening te mogen brengen en
te verklaren voor recht dat het Parc Beheer niet is toegestaan om buiten de forfaitaire parklasten om vastrecht water en/of vastrecht elektra aan appellante door de belasten behoudens het naar rato doorbelasten aan appellante van de werkelijke kosten van vastrecht voor zover dit door een externe leverancier aan Parc Beheer in rekening wordt gebracht.
en vermeerdering van eis, t.a.v. de brandleidingen
te verklaren voor recht dat het Parc Beheer niet is toegestaan om de kosten van de brandleidingen aan [appellante] door te belasten anders dan via het forfaitaire bedrag van de parklasten en Parc Beheer te veroordelen om al hetgeen [appellante] ter uitvoering van het bestreden vonnis aan Parc Beheer zal hebben voldaan aan [appellante] terug te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van betaling tot de dag van terugbetaling;
alles met veroordeling van Parc Beheer in de kosten van eerste instantie en het hoger beroep
met nakosten.
3.8
Parc Beheer heeft de grieven van [appellante] bestreden en in het incidenteel appel vijf grieven aangevoerd en geconcludeerd tot verwerping van de grieven van [appellante] en in zoverre tot bekrachtiging van het eindvonnis van 12 februari 2020 en tot vernietiging van dit vonnis voor zover daarbij de vorderingen van [appellante] zijn toegewezen en de vorderingen van Parc Beheer zijn afgewezen en in zoverre [appellante] alsnog te veroordelen tot betaling van in hoofdsom € 2.998,38, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vervaldata van de facturen en met € 448,20 aan buitengerechtelijke incassokosten.
[appellante] heeft de grieven van Parc Beheer op haar beurt bestreden.
3.9
Parc Beheer heeft bezwaar gemaakt tegen de vermeerdering van eis in onderdeel E. met betrekking tot de brandleidingen. Parc Beheer voert hiertoe aan dat deze vordering in eerste aanleg niet aan de orde is geweest. Dit bezwaar wordt verworpen aangezien de wet toestaat dat een eis ook in hoger beroep kan worden vermeerderd/gewijzigd. Het verlies van een instantie is daar inherent aan. Slechts onder bijkomende omstandigheden kan dit het oordeel rechtvaardigen dat sprake is van strijd met de eisen van een goede procesorde. Dergelijke omstandigheden zijn echter niet gesteld of gebleken.
De formulering van de nevenvorderingen van Parc Beheer in hoger beroep wijkt af van haar nevenvorderingen in eerste aanleg. Voor zover Parc Beheer hiermee een vermeerdering van eis beoogt, heeft [appellante] daar geen bezwaar tegen gemaakt en acht ook het hof deze toelaatbaar.
Het hof gaat uit van de vorderingen van beide partijen zoals deze in hoger beroep zijn komen te luiden.
3.1
De kantonrechter heeft aan de beoordeling van de vorderingen van partijen het volgende laten voorafgaan (r.o. 4.4):
Parc Beheer vordert in deze procedure niet van [appellanten] , maar alleen van
[appellante] voor het geheel betaling. Daarmee stelt Parc Beheer zich kennelijk op het
standpunt dat [appellante] en [de echtgenoot] jegens Parc Beheer hoofdelijk verbonden zijn
voor de verplichtingen die voor hen uit de parklastenovereenkomst voortvloeien. Nu
[appellante] op dit punt geen verweer voert, staat de hoofdelijke verbondenheid van
[appellante] , als bedoeld in artikel 6:6 BW, daarmee tussen partijen vast.
Geen van beide partijen heeft tegen deze constatering grieven aangevoerd, zodat ook het hof hiervan uitgaat.
De vordering van Parc Beheer
3.11
Parc Beheer vordert betaling van de factuur van 13 december 2017 ten bedrage van € 716,11 en van de factuur van 17 april 2018 ten bedrage van € 2.282,27. Deze vormen samen de hoofdsom van € 2.998,38.
3.12
De factuur van 13 december 2017 bestaat uit de volgende posten voor 2018:
Parklasten € 1.059,26
Afkoop dagbezoek € 22,29
Cai digitale tv € 163,05
Verwerkingsbijdrage huisvuil en tuinafval € 175,75
Videma € 23,37
Huur brievenbus
€ 46,22
in totaal € 1.489,94,
waarvan voldaan
€ 773,83
zodat resteert € 716,11
Post 1
3.13
Volgens [appellante] is het hierin opgenomen bedrag aan parklasten te hoog, omdat in deze vergoeding ook het vastrecht voor de gasinfrastructuur was begrepen en de gaslevering vanaf 2009 niet meer door Parc Beheer zelf maar door OK GAS wordt verzorgd. OK GAS brengt de kosten van de gaslevering, waaronder het vastrecht, rechtstreeks bij [appellante] in rekening. Dat betekent volgens [appellante] dat het bedrag aan parklasten verlaagd moet worden. Parc Beheer heeft dit standpunt bestreden.
3.14
De kantonrechter heeft dit verweer van [appellante] gepasseerd. Ook indien het vastrecht gas tot aan de overname van de infrastructuur en de gaslevering in 2009 door OK GAS in de parklastenvergoeding was verdisconteerd, valt naar het oordeel van de kantonrechter niet in te zien dat Parc Beheer het bedrag van de parklastenvergoeding na de overname door OK GAS had moeten verlagen. De kantonrechter overwoog hiertoe dat het hier gaat om een forfaitaire vergoeding die is bedoeld om het totaal van in artikel 1 van de parklastenovereenkomst bedoelde kosten (inclusief eventuele reserveringen/voorzieningen) te dekken en dat de regeling inzake (de hoogte van) de parklastenvergoeding in artikel 3 van de parklastenovereenkomst niet voorziet in een eventuele verlaging (r.o. 4.6).
3.15
[appellante] is het hier niet mee eens en handhaaft met grief I in het principaal appel haar standpunt dat de wijziging in de gaslevering tot een verlaging van de parklasten had moeten leiden. Parc Beheer kan zich vinden in het oordeel van de kantonrechter. Het hof sluit zich aan bij het oordeel van de kantonrechter over deze kwestie. Het bedrag dat Parc Beheer aan parklasten in rekening heeft gebracht is naar het oordeel van het hof gebaseerd op de overeenkomsten zoals deze tussen partijen zijn gesloten, terwijl [appellante] voor haar andersluidende opvatting zowel in eerste aanleg als in hoger beroep geen toereikende grondslag heeft aangevoerd. Grief I in het principaal appel wordt daarom verworpen.
3.16
Vermindering van het gevorderde bedrag aan parklasten in verband met groencontainers en vanwege beperking van de pakketbezorging, door [appellante] aangevoerd bij haar grieven II en III in het principaal appel, stuit af op de tussen partijen gesloten overeenkomst die de mogelijkheid van een dergelijke verlaging van de parklasten niet inhoudt. Beide grieven worden verworpen.
Post 2
3.17
Het verweer van [appellante] tegen het bedrag voor afkoop van dagbezoek is in het eindvonnis van 12 februari 2020 gehonoreerd (r.o. 4.9). Hiertegen komt Parc Beheer op met grief 1 in het incidenteel appel. Deze grief wordt verworpen, aangezien ook het hof in de tussen partijen gesloten overeenkomsten geen grondslag aantreft voor deze post, terwijl hetgeen Parc Beheer voor het overige heeft aangevoerd er een onvoldoende onderbouwing voor biedt.
Posten 3 en 5
3.18
Het verweer van [appellante] tegen de bedragen voor Cai digitale televisie en Videma is in het eindvonnis van 12 februari 2020 gehonoreerd (r.o. 4.13) en deze posten zijn afgewezen (r.o. 4.14). Hiertegen zijn geen grieven gericht, zodat deze posten verder geen bespreking behoeven.
Post 4
3.19
Het verweer van [appellante] tegen het bedrag dat is opgenomen als verwerkingsbijdrage huisvuil en tuinafval is in het eindvonnis van 12 februari 2020 gehonoreerd (r.o. 4.17). Hiertegen is grief 2 van Parc Beheer in het incidenteel appel gericht. Deze grief wordt verworpen. Met de kantonrechter is het hof van oordeel dat voor deze post geen grondslag gevonden kan worden in de parklastenovereenkomst, terwijl voor enige andere grondslag in de vorm van aanvullende afspraken met [appellante] zelf en/of afspraken waar [appellante] zich aan gebonden diende te weten geen toereikende onderbouwing is verstrekt.
Post 6
3.2
Het verweer van [appellante] tegen het bedrag voor huur brievenbus is in het eindvonnis van 12 februari 2020 verworpen (r.o. 4.24). Hiertegen zijn geen grieven gericht, zodat deze post verder geen bespreking behoeft.
Conclusie factuur 13 december 2019
3.21
Van deze factuur zijn de posten 1 en 6 toewijsbaar en de overige posten niet. Dat betekent dat de factuur tot een bedrag van € 1.105,48 gerechtvaardigd is en dat na aftrek van het bedrag dat is betaald, een bedrag van € 331,65 als nog te betalen resteert. Deze conclusie is in overeenstemming met rechtsoverweging 4.25 van het eindvonnis van 12 februari 2020 zodat de daartegen gerichte grief IV van [appellante] in het principaal appel wordt verworpen.
3.22
De factuur van 17 april 2018 bestaat uit de volgende posten voor verbruik in 2017 en voorschot 2018:
Voorschot 2018 (elektra en water) € 700,-
Elektraverbruik € 1.062,83
Elektra vastrecht € 28,37
Waterverbruik € 456,39
Water vastrecht
€ 34,68
in totaal, niet voldaan € 2.282,27
Post a
3.23
In het eindvonnis van 12 februari 2020 is een voorschot van € 700,- gerechtvaardigd geoordeeld (r.o. 4.35). Hiertegen zijn geen grieven gericht, zodat deze post verder geen bespreking behoeft.
Posten b en c
3.24
In haar factuur is Parc Beheer bij de doorbelaste bedragen voor elektraverbruik en vastrecht in 2017 uitgegaan van 4623 kWh x € 0,19 (exclusief btw). [appellante] heeft het tarief betwist. De kantonrechter is in het eindvonnis van 12 februari 2020 uitgegaan van het door [appellante] genoemde tarief van € 0,1292 (exclusief btw) per kWh hetgeen bij een verbruik van 4623 kWh uitkomt op een bedrag van € 722,72 inclusief btw. Dit bedrag is toewijsbaar geoordeeld. Het bedrag aan vastrecht is bij gebreke van een deugdelijke onderbouwing niet toewijsbaar geacht (r.o. 4.29).
3.25
Met grief V in het principaal appel komt [appellante] op tegen het door de kantonrechter gehanteerde tarief voor het elektraverbruik. Volgens haar had Parc Beheer op basis van de cijfers van netbeheerder Enexis en energieleverancier Enenco niet meer dan € 0,1089 per kWh (inclusief btw) mogen rekenen zodat niet meer dan 4263 kWh x € 0,1089 = € 503,44 toegewezen had mogen worden.
3.26
Parc Beheer heeft deze berekening betwist. Volgens Parc Beheer heeft zij terecht gerekend met een tarief van € 0,19 per kWh. Met grief 3 in het incidenteel appel betoogt Parc Beheer dat dit tarief alsnog toegepast dient te worden. [appellante] heeft de berekening van Parc Beheer in deze grief betwist.
3.27
Het hof stelt vast dat beide partijen met betrekking tot het toepasselijke tarief voor elektra in hoger beroep een groot aantal producties hebben overgelegd en op basis daarvan verschillende berekeningen hebben uitgevoerd. Partijen hechten kennelijk veel belang aan deze kwestie, hoewel in financieel opzicht de standpunten van partijen niet ver van elkaar afliggen. Het hof acht het onvermijdelijk een deskundige dit geheel van cijfers en berekeningen te laten beoordelen.
Posten d en e
3.28
In haar factuur is Parc Beheer bij de doorbelaste bedragen voor waterverbruik en vastrecht in 2017 uitgegaan van 117 m3 x € 3,68 per m³ (exclusief btw). [appellante] heeft het tarief en het gebruik betwist. De kantonrechter is in het eindvonnis van 12 februari 2020 uitgegaan van het door Parc Beheer vermelde verbruik tegen het door [appellante] genoemde tarief van € 0,46 per m³ (exclusief btw) hetgeen neerkomt op een bedrag van € 57,05 inclusief btw. Dit bedrag is toewijsbaar geoordeeld. Het meer gevorderde is bij gebreke van een deugdelijke onderbouwing niet toewijsbaar geacht (r.o. 4.33). Grief VI in het principaal appel en grief 3 in het incidenteel appel hebben hierop betrekking.
3.29
Het hof stelt vast de het waterverbruik in 2017 in hoger beroep verder niet aan de orde is gesteld, zodat voor 2017 kan worden uitgegaan van een waterverbruik van 117m³. Voor het toepasselijke tarief geldt hetzelfde als hiervoor in rechtsoverweging 3.27 is overwogen over het tarief voor elektraverbruik. Ook hier is voorlichting door een deskundige noodzakelijk.
Overige grieven
3.3
De grieven VII en VIII in het principaal appel zien op het oordeel van de kantonrechter over de onderdelen van het verweer van [appellante] die betrekking hebben op verrekening (r.o.4.39) respectievelijk opschorting (r.o. 4.43). Parc Beheer heeft deze grieven van [appellante] bestreden. Deze grieven worden verworpen, aangezien het hof zich geheel kan vinden in de beoordeling van deze onderdelen van het verweer van [appellante] in het eindvonnis van 12 februari 2020 en de verwerping ervan in de hiervoor vermelde rechtsoverwegingen.
3.31
De resterende grieven IX en X van [appellante] in het principaal appel en de resterende grief 5 van Parc Beheer in het incidenteel appel komen in een later stadium aan de orde. Dat geldt ook voor de overige vorderingen van [appellante] zoals in hoger beroep gewijzigd/vermeerderd.
Conclusie
3.32
Het hof zal partijen in de gelegenheid stellen om zich uit te laten over het voorgenomen deskundigenonderzoek. Het hof verzoekt [appellante] daarbij tevens te laten weten of de bungalow inmiddels is verkocht. Dit in verband met het (ontbreken van) belang bij verschillende onderdelen van haar vorderingen. Het hof zal de zaak naar de rol verwijzen voor akte (geen memorie) aan de zijde van [appellante] , waarna antwoordakte aan de zijde van Parc Beheer. Deze aktewisseling is niet voor enig ander doel bestemd.
3.33
Het hof zal iedere verdere beslissing aanhouden.

4.De uitspraak

Het hof:
in het principaal appel en in het incidenteel appel
verwijst de zaak naar de rol van dinsdag 6 september 2022 voor akte aan de zijde van [appellante] met het hiervoor onder 3.32 vermelde doel, waarna antwoordakte;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.S. Frakes, J.H.M. van Erp en B.A. Meulenbroek en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 9 augustus 2022.
griffier rolraadsheer