ECLI:NL:GHSHE:2022:2743

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
9 augustus 2022
Publicatiedatum
9 augustus 2022
Zaaknummer
200.235.548_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkrijgende verjaring en bewijsopdracht in civiele procedure

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, betreft het een hoger beroep over een geschil tussen twee partijen over de eigendom van een strook grond. De zaak is een vervolg op een eerder tussenarrest van 12 mei 2020 en betreft de vraag of de geïntimeerde, hier aangeduid als [geïntimeerde], door verkrijgende verjaring ex artikel 3:99 van het Burgerlijk Wetboek rechthebbende is geworden van de litigieuze strook grond. De appellante, aangeduid als [appellante], betwist dit en heeft in hoger beroep grieven ingediend tegen de eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant.

Het hof heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de plaats van het oude gaashek als erfgrens kan worden beschouwd. De geïntimeerde is toegelaten tot het bewijs van haar stelling dat de nieuwe omheining op dezelfde plaats is opgericht als het oude gaashek. Het hof heeft getuigenverklaringen gehoord die bevestigen dat de nieuwe erfafscheiding op de plaats van het oude gaashek is geplaatst. De getuigen, die niet partijgetuigen zijn, hebben onder ede verklaard dat de nieuwe palen zijn geplaatst in overeenstemming met de oude erfafscheiding.

Het hof concludeert dat de geïntimeerde is geslaagd in haar bewijsopdracht en dat zij bij de verkrijging van haar perceel op 2 augustus 2005 mocht veronderstellen dat de grond aan haar zijde van het oude gaashek haar eigendom was. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de geïntimeerde door verkrijgende verjaring rechthebbende is geworden van de litigieuze strook grond. De grieven van de appellante falen, en het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank, waarbij de appellante wordt veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team Handelsrecht
zaaknummer 200.235.548/01
arrest van 9 augustus 2022
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante in principaal hoger beroep,
geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als [appellante] ,
advocaat: mr. R.H.U. Keizer te Roosendaal,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde in principaal hoger beroep,
appellante in incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. R.M.A. Lensen te Terneuzen,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 12 mei 2020 in het hoger beroep van het vonnis van 13 december 2017 van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg.

5.Het arrest van 12 mei 2020

in principaal en voorwaardelijk incidenteel hoger beroep
5.1.
Bij genoemd arrest heeft het hof overwogen dat niet meer ter discussie staat dat de plaats van het oude gaashek als toenmalige (dat wil zeggen: in 2005) grens tussen de percelen kan worden beschouwd (rov 3.4.1.). [geïntimeerde] heeft terecht aangenomen dat de eigendom van haar [perceel 1] zich uitstrekte tot het oude gaashek (rov 3.4.3.) [geïntimeerde] heeft erkend dat de nieuwe erfscheiding niet samenvalt met de kadastrale grens (rov 3.4.2.).
5.2.1.
[geïntimeerde] wordt toegelaten tot het bewijs van haar stelling dat de nieuwe omheining tussen de percelen [perceel 1] enerzijds en [perceel 3] en [sectienummer 5] anderzijds is opgericht op dezelfde plaats als waar zich het oude gaashek bevond. Indien zij daarin slaagt mocht zij bij haar eigendomsverkrijging terecht veronderstellen dat de grond aan haar zijde van het oude gaashek haar eigendom was, en is zij daarvan in ieder geval bezitter geworden (rov 3.4.3)
5.2.2.
De bewijsopdracht bevatte tevens de opdracht aan [geïntimeerde] om te bewijzen “dat dit oude gaashek toen daar de erfgrens markeerde”, maar dat deel van de bewijsopdracht was niet relevant, nu het hof reeds had geoordeeld dat [geïntimeerde] dit terecht mocht veronderstellen. Het hof zal dit deel van de bewijsopdracht daarom niet verder bespreken.
5.2.3.
In rov 3.5.1 heeft het hof vervolgens aangegeven wat de gevolgen zullen zijn als [geïntimeerde] niet slaagt in het opgedragen bewijs.
5.3.
De zaak is voor het leveren van bewijs en de bijbehorende opgaven naar de rol verwezen en iedere verdere beslissing is aangehouden.

6.Het verdere verloop van de procedure

6.1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit het proces-verbaal van de enquête aan de zijde van [geïntimeerde] , gehouden op 2 december 2020, waarbij zijn gehoord partijgetuige [geïntimeerde] , [persoon A] , pleegzoon van [geïntimeerde] ; [persoon B] , destijds kraanmachinist; [persoon C] , dochter van [geïntimeerde] en [persoon D] . Op 5 oktober 2021 is de enquête voortgezet en is gehoord [persoon E] , veehouder.
6.1.2.
In contra-enquête is op 5 oktober 2021 gehoord [de verkoper] , directeur autobedrijf.
6.2.
[appellante] heeft een (antwoord)memorie na enquête genomen. [geïntimeerde] heeft geen memorie na enquête genomen.
6.3.
Op 31 mei 2022 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarvan door de griffier proces-verbaal is opgemaakt, en waarbij [geïntimeerde] spreekaantekeningen heeft overgelegd. Tevens is door [geïntimeerde] een verklaring van [persoon B/G] [bedoeld is [persoon B] , hof] overgelegd, waarvan akte is verleend.
Voor zover [geïntimeerde] daarbij heeft gewezen op nieuwe feiten (zoals foto’s bij een niet door [appellante] uitgebrachte dagvaarding die zich niet in het dossier bevindt), legt het hof dit naast zich neer.
6.4.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.
6.5.
Na het bepalen van de arrestdatum is het hof gebleken dat [persoon F] , die deelnam aan de combinatie ten overstaan van wie de mondelinge behandeling was gehouden, sinds 1 juli 2022 niet meer werkzaam is bij het hof. Het hof heeft partijen hierover bij brief van 27 juni 2022 op de hoogte gesteld en hen gevraagd of zij prijs stelden op een hernieuwde mondelinge behandeling. Partijen hebben hierop binnen de gestelde termijn van 14 dagen niet gereageerd zodat het hof ervan uitgaat dat zij geen prijs stellen op een nieuwe mondelinge behandeling.

7.De verdere beoordeling

in principaal en voorwaardelijk incidenteel hoger beroep
de getuigenverklaringen
7.1.
[geïntimeerde]heeft verklaard – zakelijk weergegeven – dat tussen de twee percelen palen met ijzerdraad (hierna in dit arrest meestal “het oude gaashek” genoemd) stonden, die helemaal doorliepen tot achteren, en achteren stonden bremmen, de draad liep door de bremmen heen.
Achter die bremmen hield dit gaashek op, daar stond een biels.
[persoon A] heeft geholpen het oude gaashek te vervangen. [persoon D] heeft de sleuven gegraven. [persoon B] heeft de palen erin gedrukt. [de erven] heeft de oude palen eruit gehaald. De nieuwe erfafscheiding ligt volgens [geïntimeerde] op de oude lijn, “
we hebben er niets aan veranderd”, zei [geïntimeerde] , alleen op het eind waar een boom stond, daar is de draad voor het gemak vóór de boom langs gespannen (zodat het lijkt alsof het perceel van [geïntimeerde] iets kleiner is geworden).
7.2.1.
[persoon B]heeft als getuige gehoord verklaard – zakelijk weergegeven – dat hij 40 jaren op een kraan heeft gewerkt en heel veel palen heeft gedrukt. Hier had hij met een graafmachine alles schoongemaakt en de begin- en eindpaal laten staan. Er stond een draad en veel troep, er kan een oud hek tussen hebben gestaan, maar dat kon [persoon B] zich niet goed herinneren. [persoon A] gaf de palen aan en hielp het draad spannen. [persoon D] pakte de palen en zette ze op de goede plek. Daarna heeft [persoon B] de palen erin gedrukt. “
Wij hebben de oude scheiding aangehouden”. [de erven] hield de boel in de gaten en kwam af en toe koffie brengen.
De totale afstand van het hek was volgens de getuige een paar honderd meter.
7.2.2.
Als productie 6 bij inleidende dagvaarding is een getypte verklaring d.d. 22 juni 2016 overgelegd, getekend door [persoon B/G] . Desgevraagd verklaarde [persoon B] als getuige gehoord hierover: “
Ik heb ook een verklaring geschreven. Dat kan ik wel gedaan hebben.
Over de vraag waarom er op de verklaring als naam “ [persoon B/G] ” stond antwoordde de getuige: “
[persoon G] is mijn vrouw. Mijn vrouw heeft getypt wat ik vertelde. (..) De inhoud komt van mij.”De getuige beaamde dit te hebben gedaan op verzoek van [geïntimeerde] .
Deze verklaring begint met: “
Dat de eigenaar [de erven] toendertijd het huis heeft gekocht op augustus 2015 en ik daar op verzoek grondwerkzaamheden met de kraan heb verricht. De bedoeling was om palen te drukken op de erfafscheiding van het perceelnummer [perceel 1] . Aangezien er op de erfafscheiding aangrenzend landbouwgrond nog allerlei bremmen en wortels zaten heb ik die eerst moeten verwijderen (..)”. Op de vraag waarom er in de verklaring het jaartal 2015 stond antwoordde de getuige: “
De palen zijn gezet in 2005. (..) Pas in 2015 hoorde ik dat de scheiding niet juist was (..)”.
7.3.1.
[persoon D]heeft als getuige gehoord verklaard: “
In eerste instantie was het een grote rotzooi. Dat is allemaal opgeruimd. De omheining is weggehaald en we hebben de voorste en laatste paal laten staan. En er is een lijn gespannen en zijn de palen gedrukt.”
Hierna verklaarde de getuige – zakelijk weergegeven – dat [persoon B] het oude hek had weggehaald met zijn kraan, het was een zooitje, er stond nog wel wat oud draad tussen. [persoon D] was niet bij het weghalen van het oude hek door [persoon A] en de kraanman [ [persoon B] , hof] geweest, hij kwam later. Hij hield de palen vast. Op de vraag wie zei waar de palen moesten komen, antwoordde de getuige “
We hebben een lijn gespannen en daar moesten de palen komen. Ik was wel bij het spannen van de lijnen.”
7.3.2.
Als productie 5 bij inleidende dagvaarding was een getypte verklaring d.d. 22 februari 2016 overgelegd van [persoon D] . Deze verklaring begint met: “
Dat de eigenaar [de erven] toendertijd het huis heeft gekocht op augustus 2015 en ik daar op verzoek ben gaan kijken om advies te geven voor de aanpak van de weilanden. (..) De erfafscheiding die er op dat moment stond was een gaashek die de grens tussen de percelen (..) aangaf. Die erfafscheiding was geplaatst door de voormalige eigenaar ( [de erven] …). Die had aangegeven (..) zodat er nieuwe palen gezet konden worden op de lijn die er toen aanwezig was. Dat is de lijn die er tot op heden nog steeds is.
Desgevraagd verklaarde [persoon D] hierover als getuige gehoord dat hij deze verklaring zelf getypt had. “
Ik heb dat toen gedaan. Ik heb een computer”. De getuige verklaarde dat het jaartal 2015 fout was, dat moest 2005 zijn. Hij had geen contact gehad over deze verklaring.
Bevraagd over het feit dat het eerste gedeelte van de eerste zin van zijn verklaring en die van [persoon B] identiek waren, verklaarde de getuige: “
Wij hebben er eerst over gepraat met [geïntimeerde] . Van te voren, niet naderhand. Als ik niet meer weet wat er aan de hand is, weet ik niet waarover ik een verklaring moet geven.” De getuige wist niet hoe het kwam dat hij en [persoon B] dezelfde eerste zin hebben gebruikt. Hij verklaarde: “
Ja ze[ [geïntimeerde] , hof]
heeft wat op papier gezet. Het was zoveel jaren terug en dan moet je geheugen wat opgefrist worden”.
7.4.1.
[persoon E]verklaarde – zakelijk weergegeven - dat hij op 1,5 km van de percelen van (thans) [geïntimeerde] en [appellante] woonde, vaak bij [de erven] kwam en daarom precies “alles” wist. Er liep altijd al een hek, vroeger prikkeldraad en struikjes, en op de vraag of dat ooit veranderd was antwoordde de getuige “
Niet dat ik weet. Ja het is nu een andere omheining, maar op dezelfde plek. Dat is niet veranderd. Misschien een centimeter verschoven maar dat weet ik niet.”
Bij de plaatsing van het nieuwe hek was de getuige betrokken, omdat hij met een verreiker de palen had gebracht. “
Ik heb gezien dat de voorste en de achterste paal er nog stonden toen ik de andere palen heb gelost. Daarna ben ik weggegaan.”, aldus de getuige
Daarna, op de vraag over een draad, antwoordde de getuige: “
Ja vroeger was er een draad gespannen. Ja die palen waren al gezet toen ik kwam. De nieuwe palen zijn aan de voor- en achterkant neergezet en daarna zijn de oude palen aan de voor- en achterkant weggehaald. Het prikkeldraad is weggehaald en er zijn nieuwe palen gezet. De voorste en achterste waren ook nieuw. Aan de hand van die palen wisten ze de afstand en de lijn.” De getuige verklaarde alleen aanwezig te zijn geweest bij het drukken van de eerste en de laatste paal.
7.4.2.
Als productie 21 cva in reconventie is overgelegd een voorgetypte verklaring, die op 9 november 2016 handmatig was ingevuld door [persoon E] . Op de vraag hoe de erfafscheiding in 2005 was schreef [persoon E] : “
Zoals hij nu is” en hoe de erfafscheiding was na vernieuwing n 2005: “
hetzelfde!”.
Als getuige gehoord verklaarde [persoon E] dat [geïntimeerde] de vragen had getypt en dat hij die toen heeft ingevuld.
7.5.
[persoon A]verklaarde dat er een gaashek stond en dat ze in overleg met [geïntimeerde] en [de erven] hebben gevraagd of ze dat mochten veranderen: “
Als jullie het gaas eruit halen, zetten wij nieuwe palen’’, zo zei ik dat tegen [de erven] . Jullie is [de erven] en wij zijn [persoon B] , [persoon D] en ik. [de erven] heeft het gaas eruit gehaald en in samenspraak met hem zijn we het terug gaan plaatsen.
[de erven] hield toezicht. [persoon A] heeft samen met [de erven] de lijn gespannen “
zodat we zeker wisten dat het goed was”. De plek van de palen werd bepaald doordat de voorste en de achterste paal zijn blijven staan en daar tussen draad is gespannen en de nieuwe palen zijn geplaatst. De afstand van het nieuwe hek was een meter of 50.
7.6.
[persoon C], de dochter van [geïntimeerde] , was ten tijde van het getuigenverhoor 26 jaar, wat betekent was dat zij ten tijde van het plaatsen van het nieuwe hek 11 of 12 jaar was. Ze verklaarde dat ze vaak mee ging naar het nieuwe huis dat opgeknapt werd. “
Volgens mij is door [de erven] de nieuwe erfafscheiding geplaatst. Ik kan mij niet anders voorstellen dat waar dat gazenhek was, dat daar het nieuwe hek is geplaatst (..) Ik heb gezien dat daar mannen aan het werk waren. Ik was daar toen vooral aan het spelen. Wat ik mij herinner is het precies zo aangelegd is als dat het was. (..) hij[ [persoon A] , hof]
hielp met het hek plaatsen en hij hielp met het oude hek weghalen.”
7.7.1.
In contra-enquête is
[de verkoper]gehoord. Hij verklaarde dat er vroeger als erfscheiding een oud stuk draad stond, met een paar palen met een hek. “
De ene keer stond het wat meer naar hier en andere keer meer naar daar. (..) Soms gaat de ploeg van de boer iets meer naar links of iets naar rechts. Het is lastig bij landbouwgrond aan te geven waar de erfscheiding precies ligt. Iedere boer weet dat. Als het over een parkeerplaats van een auto gaat, dan zou iets meer of minder land veel uitmaken want dan zou je er niet meer door kunnen. Maar bij een stuk land van deze grootte maakt het niet uit.”
De getuige verklaarde dat hij het stuk grond van de erven van zijn goede vriend [de erven] heeft gekocht in 2007. Hij verklaarde de situatie goed te kennen, hij kwam er al in de jaren ’70. “
Toen viel mij op dat iets niet klopte. Het was niet meer zoals het was. Meestal is het als iemand dood is dat er landje pik wordt gepleegd. Maar ik kon niet precies zeggen wat er niet klopte op de halve meter. (..) Het was allemaal anders. Ik kan het niet zien op de meter maar ik zag dat de nieuwe palen op een andere plek stonden. (..) Ik heb (..) niks gedaan. Ik dacht ik zie het wel wanneer het wordt verkocht.”
Toen het perceel in 2013 werd verkocht door [de verkoper] aan [appellante] heeft hij het perceel laten opmeten door [persoon H] . Deze heeft twee piketten geplaatst, een op de [adres 1] en één op de hoek van het kavel richting de [adres 2] en hij heeft vanaf daar gemeten. “
En toen zag hij ook dat het niet klopte. (..) Hij zei dat de lijn niet goed liep. (..) Ik heb wel gezien dat ze daar gestaan hebben en dat het niet klopte.”. Vervolgens verklaarde de getuige dat hij heeft gezien dat de door [persoon H] geplaatste grenspalen kort hierna waren verdwenen “
Ik heb toen gezegd: sla er een ijzeren paal in.”
7.7.2
Een ongedateerde verklaring van [de verkoper] (prod. 18 inl. dagv./ 9 cva) luidt :

In 2007 kocht ik het perceel bouwland van de erven [de erven] aan de [adres 1] het viel mij toen wel op dat de situatie verschilde met die van voorheen, toen het hek recht liep. Aangezien ik het kocht om door te verkopen, ben ik ervan uitgegaan dat de volgende koper het land toch zou laten uitmeten, hetgeen ook inderdaad is geschied in 2013.”
De getuige verklaarde dat hij deze verklaring heeft afgegeven op verzoek van [appellante] . De verklaring is door een collega van hem getypt en door [de verkoper] ondertekend.
7.7.3.
Getuige [de verkoper] heeft ook verklaard over een gesprek dat hij zou hebben gehad met getuige [persoon B] : “
Hij zei: [de verkoper] , moet je naar [plaats] toe? Daar heb ik palen voor moeten zetten en daar moest ik een verklaring voor afleggen. Ik zei: hoe moet jij dat nou weten? Hij zei: ja dat weet ik niet.”
Vervolgens heeft [geïntimeerde] bij de mondelinge behandeling een schriftelijke verklaring van [persoon B] in het geding gebracht, waarin deze ontkende een gesprek met [de verkoper] te hebben gehad en verklaarde dat hij [de verkoper] daarover had aangesproken.
“(..) het gesprek liep nogal hoog op. Op laats zei hij dat niet op mij had maar op [persoon I][s].
Zo zijn wij uitgepraat. Mijn meineed is niet op mij van toepassing maar op [de verkoper] .”
[appellante] heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat er vijf heren [persoon B] waren, die allemaal in de garage bij [de verkoper] kwamen “
Zodoende is er een misverstand ontstaan tussen deze [persoon B] en [persoon I] .
Waardering bewijs
7.8.1.
[geïntimeerde] heeft, om aan haar bewijsopdracht te voldoen, zichzelf als getuige laten horen. Artikel 164 lid 1 Rv laat de partijgetuigen-verklaring als bewijsmiddel toe. Die verklaring heeft in beginsel, zoals andere getuigenverklaringen, vrije bewijskracht zodat de rechter overeenkomstig art. 152 lid 2 Rv vrij is in de waardering van die verklaring. Daarop brengt het bepaalde in art. 164 lid 2 Rv in zoverre een beperking aan dat, met betrekking tot de feiten die dienen te worden bewezen door de partij die de verklaring heeft afgelegd, aan die verklaring slechts bewijs ten voordele van die partij kan worden ontleend, indien aanvullende bewijzen voorhanden zijn die zodanig sterk zijn en zodanig essentiële punten betreffen dat zij de partijgetuigenverklaring voldoende geloofwaardig maken (HR 13 april 2001, NJ 2002, 391). Dit brengt mee dat de rechter ter beantwoording van de vraag of een partij in het door haar te leveren bewijs geslaagd is, alle voorhanden bewijsmiddelen met inbegrip van de getuigenverklaring van die partij zelf, in zijn bewijswaardering dient te betrekken, doch dat hij zijn oordeel dat het bewijs is geleverd niet uitsluitend op die verklaring mag baseren (HR 31 maart 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU7933).
7.8.2.
Het hof is van oordeel dat het vereiste sterke en essentiële bewijs is geleverd. Vier getuigen, niet zijnde partijgetuigen of familie van de partij, hebben onder ede verklaard dat het nieuwe hek is geplaatst op de plaats van het oude gaashek.
Met inachtneming van het tijdsverloop is uit de afgelegde verklaringen aan de zijde van [geïntimeerde] een consistent beeld af te leiden. De wijze van uitvoering van de werkzaamheden wordt door de uitvoerders [persoon B] , [persoon D] , [persoon E] en [persoon A] redelijk eenduidig aangegeven. Zij bevestigen alle vier dat het nieuwe hek op de plaats van het oude gaashek is geplaatst. De gehanteerde werkmethode – het spannen van een lijn tussen de eerste en de laatste “oude” paal en het vervolgens plaatsen van nieuwe palen langs die lijn – is op zich ook een sterke aanwijzing dat het nieuwe hek inderdaad op de plaats van het oude gaashek is neergezet. Deze aanwijzing wordt ondersteund door de aanwezigheid en mogelijk zelfs de medewerking van [de erven] , de toenmalige eigenaar van het perceel van [appellante] . Over deze aanwezigheid hebben behalve partijgetuige [geïntimeerde] , de getuigen [persoon A] , [persoon B] en [persoon D] verklaard. Als toenmalig eigenaar had [de erven] er belang bij dat het nieuwe hek op de goede plek zou worden neergezet. Gesteld noch gebleken is dat deze [de erven] , nadat het nieuwe hek was geplaatst, ooit heeft opgemerkt dat de loop van het hek zou zijn aangepast en het hek (deels) op zijn grond was geplaatst, noch dat hij heeft geklaagd over de plaats daarvan op zijn terrein.
De in contra-enquête afgelegde verklaring door [de verkoper] is onvoldoende om het geleverde bewijs te ontzenuwen. Veel meer dan dat er “iets” niet klopte heeft [de verkoper] niet verklaard. Zo geeft hij niet aan wat er in zijn ogen niet in orde was met het nieuwe hek, noch waarom hij daarvan geen werk zou hebben gemaakt.
De bij memorie van grieven overgelegde ongedateerde schriftelijke verklaring van [persoon E] sluit aan bij de verklaring van [de verkoper] , maar is verder evenmin erg specifiek. Nu de inhoud van deze verklaring door [geïntimeerde] betwist wordt, en [persoon E] dit niet onder ede heeft bevestigd, zal het hof deze verder terzijde laten.
Hetzelfde geldt voor de bij memorie van grieven overgelegde schriftelijke verklaring van [de erven] , die door [geïntimeerde] gemotiveerd wordt betwist en door [de erven] niet onder ede is bevestigd.
Gevolg slagen bewijsopdracht
7.9.1.
De conclusie is dat [geïntimeerde] is geslaagd in het opgedragen bewijs dat - kort gezegd - de nieuwe erfafscheiding op dezelfde plaats stond als het oude gaashek.
7.9.2.
In het tussenarrest van 12 mei 2020 had het hof reeds overwogen dat het gevolg als [geïntimeerde] zou slagen in het opgedragen bewijs is, dat [geïntimeerde] dan bij de verkrijging van haar perceel op 2 augustus 2005 mocht veronderstellen dat de grond aan haar zijde van het oude gaashek (de erfgrens) haar eigendom was en zij, zo zij van enig deel daarvan niet direct al bij de levering de juridische eigendom zou hebben verkregen, daarvan in elk geval toen bezitter is geworden.
Dit bezit van [geïntimeerde] is, zoals de rechtbank reeds – zij het op andere gronden – oordeelde, te goeder trouw, alleen al nu tussen partijen vaststaat dat het oude gaashek op de toenmalige erfgrens stond (vgl rov 3.4.3). Daarmee is gegeven dat inderdaad sprake is geweest van verkrijgende verjaring door [geïntimeerde] van de strook grond en dat de rechtbank terecht vordering 1B in conventie (dat [geïntimeerde] door verkrijgende verjaring ex art. 3:99 BW rechthebbende is van de litigieuze strook grond tussen de percelen [perceel 1] en [perceel 3] ) heeft toegewezen.
Dit betekent dat de grieven II en IV van [appellante] – in onderling verband beschouwd - falen.
7.10.1.
Grief V van [appellante] faalt eveneens want het oordeel dat [geïntimeerde] zich terecht op verkrijgende verjaring kan beroepen, impliceert dat de rechtbank terecht vordering II in conventie van [geïntimeerde] (veroordeling van [appellante] tot het verwijderen van de door haar opgerichte erfafscheiding en herstel van de erfafscheiding op de oorspronkelijke plaats over de volledige lengte tussen perceel [perceel 1] enerzijds en [sectienummer 3] en [perceel 3] anderzijds, op straffe van een dwangsom) heeft toegewezen en terecht de reconventionele vorderingen van [appellante] (verklaring voor recht dat de strook grond van ca. 150 m2 aan haar in eigendom toebehoort en veroordeling van [geïntimeerde] tot verwijdering van de omheining waardoor die strook grond bij het perceel van [geïntimeerde] is getrokken, op straffe van verbeurte van een dwangsom) heeft afgewezen.
7.10.2.
Het bovenstaande impliceert dat de voorwaarde waaronder de incidentele grief van [geïntimeerde] is opgeworpen, niet is vervuld. Het incidenteel hoger beroep behoeft daarom niet te worden behandeld.
Slot
7.11.
De slotconclusie is dat het bestreden vonnis, onder verbetering van de gronden waarop het berust, zal worden bekrachtigd. [appellante] zal, als grotendeels in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

8.De beslissing

Het hof:
op het principaal en voorwaardelijk incidenteel hoger beroep:
bekrachtigt, onder verbetering van de gronden waarop het berust, het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, op 13 december 2017 tussen partijen gewezen;
verstaat dat het incidenteel hoger beroep geen behandeling behoeft;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van [geïntimeerde] tot op heden begroot op € 318,00 griffierecht, € 20,00 getuigentaxe en € 3.342,00 aan salaris advocaat;
verklaart dit arrest wat de proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.A.G. Fikkers, E.H. Schulten en J.K.B. van Daalen en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 9 augustus 2022.
griffier rolraadsheer