ECLI:NL:GHSHE:2022:2742

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
10 augustus 2022
Publicatiedatum
9 augustus 2022
Zaaknummer
20-001859-20
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedreiging met zwaar lichamelijk letsel door bestuurder van tractor

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 10 augustus 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte, geboren in 2002, was eerder vrijgesproken van poging tot zware mishandeling en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. De officier van justitie stelde hoger beroep in. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 5 juli 2020 in Eindhoven als bestuurder van een tractor in de directe nabijheid van twee opsporingsambtenaren van de Koninklijke Marechaussee abrupt is weggereden, waarbij hij rakelings langs een van hen reed en deze bij zijn holster raakte. Dit gedrag werd als bedreigend en gewelddadig gekwalificeerd, wat leidde tot gevoelens van angst bij de slachtoffers. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een werkstraf van 35 uren, met aftrek van voorarrest, en heeft de vorderingen van de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaard. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 285 Sr en andere relevante bepalingen van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001859-20
Uitspraak : 10 augustus 2022
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch, van 27 augustus 2020, in de strafzaak met parketnummer 01-176346-20 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2002,
wonende te [adres verdachte] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van – kort weergegeven – poging tot zware mishandeling (het primair tenlastegelegde) en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of zware mishandeling (het subsidiair tenlastegelegde) vrijgesproken. De kinderrechter heeft de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] niet-ontvankelijk verklaard in de vorderingen en de kinderrechter heeft bepaald dat de verdachte en de benadeelde partijen ieder hun eigen proceskosten dragen.
De officier van justitie heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft, na wijziging van de tenlastelegging in hoger beroep, gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de verdachte zal vrijspreken van hetgeen hem primair ten laste is gelegd en zal bewezen verklaren hetgeen aan de verdachte subsidiair ten laste is gelegd en de verdachte zal veroordelen tot een werkstraf voor de duur van 50 uren, subsidiair 25 dagen jeugddetentie, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Met betrekking tot de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof een bedrag ter hoogte van € 250,00 aan immateriële schade zal toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en de benadeelde partijen voor het overige niet-ontvankelijk zal verklaren.
De verdediging heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van het primair en subsidiair tenlastegelegde. Subsidiair heeft de verdediging een strafmaatverweer gevoerd. Met betrekking tot de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] heeft de verdediging verzocht dat het hof deze vorderingen niet zal toewijzen.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat in hoger beroep de tenlastelegging – en aldus de grondslag van het onderzoek – is gewijzigd en omdat het vonnis niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep – tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 5 juli 2020 te Eindhoven ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde partij 1] (algemeen opsporingsambtenaar van de Koninklijke Marechaussee) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met dat opzet als bestuurder van een tractor,
- in de directe nabijheid van die [benadeelde partij 1] abrupt is weggereden en/of (daarbij) al snelheidsverhogend, in elk geval met hoge, althans aanmerkelijke snelheid en/of zonder snelheid te minderen en/of af te remmen, op die [benadeelde partij 1] is ingereden en/of afgereden en/of
- die [benadeelde partij 1] bij zijn holster heeft geraakt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
en/of
hij op of omstreeks 5 juli 2020 te Eindhoven ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde partij 2] (algemeen opsporingsambtenaar van de Koninklijke Marechaussee) en/of [benadeelde partij 3] (algemeen opsporingsambtenaar van de Koninklijke Marechaussee) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met dat opzet als bestuurder van een tractor een of meermalen
- in de directe nabijheid van die [benadeelde partij 2] en/of [benadeelde partij 3] abrupt is weggereden en/of (daarbij) al snelheidsverhogend, in elk geval met hoge, althans aanmerkelijke snelheid en/of zonder snelheid te minderen en/of af te remmen, op die [benadeelde partij 2] en/of [benadeelde partij 3] is ingereden en/of afgereden en/of
- (daarbij) in de berm heeft gereden en/of heeft gekeerd op de weg en/of een reflectorpaaltje omver heeft gereden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 5 juli 2020 te Eindhoven [benadeelde partij 1] (algemeen opsporingsambtenaar van de Koninklijke Marechaussee) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door opzettelijk als bestuurder van een tractor,
- in de directe nabijheid van die [benadeelde partij 1] abrupt weg te rijden en/of (daarbij) al snelheidsverhogend, in elk geval met hoge, althans aanmerkelijke snelheid en/of zonder snelheid te minderen en/of af te remmen, op die [benadeelde partij 1] in te rijden en/of af te rijden en/of rakelings langs die [benadeelde partij 1] te rijden en/of
- die [benadeelde partij 1] bij zijn holster te raken
en/of
hij op of omstreeks 5 juli 2020 te Eindhoven [benadeelde partij 2] (algemeen opsporingsambtenaar van de Koninklijke Marechaussee) en/of [benadeelde partij 3] (algemeen opsporingsambtenaar van de Koninklijke Marechaussee) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door opzettelijk als bestuurder van een tractor een of meermalen
- (een) stopteken(s), gegeven door die [benadeelde partij 2] , te negeren en/of
- in de directe nabijheid van die [benadeelde partij 2] en/of [benadeelde partij 3] abrupt weg te rijden en/of (daarbij) al snelheidsverhogend, in elk geval met hoge, althans aanmerkelijke snelheid en/of zonder snelheid te minderen en/of af te remmen, althans zeer laat af te remmen, op die [benadeelde partij 2] en/of [benadeelde partij 3] in te rijden en/of af te rijden en/of
- (daarbij) in de berm te rijden en/of te keren op de weg en/of een reflectorpaaltje omver te rijden.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak van het primair tenlastegelegde
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 5 juli 2020 te Eindhoven [benadeelde partij 1] (algemeen opsporingsambtenaar van de Koninklijke Marechaussee) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht of met zware mishandeling, door opzettelijk als bestuurder van een tractor,
- in de directe nabijheid van die [benadeelde partij 1] abrupt weg te rijden en daarbij rakelings langs die [benadeelde partij 1] te rijden en
- die [benadeelde partij 1] bij zijn holster te raken.
en
hij op 5 juli 2020 te Eindhoven [benadeelde partij 2] (algemeen opsporingsambtenaar van de Koninklijke Marechaussee) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht of met zware mishandeling, door opzettelijk als bestuurder van een tractor
- op die [benadeelde partij 2] af te rijden en zeer laat af te remmen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging vrijspraak bepleit ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde. Hiertoe heeft de raadsman van de verdachte naar voren gebracht dat de door de verdachte verrichte handelingen niet als bedreigend kunnen worden gezien.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Voor een veroordeling ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht of met zware mishandeling is onder meer vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied, dat bij de bedreigde de redelijke vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen laten of zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen en dat het opzet van de verdachte daarop was gericht.
Op basis van de gebezigde bewijsmiddelen stelt het hof allereerst de navolgende feiten en omstandigheden vast. Bij de beoordeling van het hiervoor vermelde verweer van de verdediging zal het hof van die feiten en omstandigheden uit gaan.
Op grond van het dossier stelt het hof vast dat het incident op 5 juli 2020 op de [straatnaam 1] te Eindhoven kan worden opgesplitst in twee fasen, te weten de fase vanaf het moment dat aan de verdachte een stopteken is gegeven door [benadeelde partij 1] en de fase vanaf het moment dat aan de verdachte een stopteken is gegeven door [benadeelde partij 2] .
Eerste fase
Uit het dossier volgt dat [benadeelde partij 1] en [verbalisant 1] , algemeen opsporingsambtenaren van de Koninklijke Marechaussee, op 5 juli 2020 positie hebben ingenomen op de [straatnaam 1] met de kruising [straatnaam 2] te Eindhoven, nadat zij de opdracht hadden gekregen de [straatnaam 1] af te zetten in verband met een melding dat er boeren met tractoren waren gesignaleerd rondom het luchthaventerrein. Op enig moment zag [benadeelde partij 1] een tractor de [straatnaam 1] oprijden, waarop [verbalisant 1] het dienstvoertuig de [straatnaam 1] heeft opgereden om de [straatnaam 1] ter hoogte van de [straatnaam 2] af te zetten. Middels handgebaren heeft [benadeelde partij 1] de bestuurder van de tractor, naar later bleek de verdachte, een stopteken gegeven om het voertuig tot stilstand te brengen. Nadat [benadeelde partij 1] en [verbalisant 1] aan de bestuurder en de bijrijder van de tractor hadden medegedeeld dat zij er niet door mochten, is [verbalisant 1] op enig moment naar de auto achter de tractor gelopen en is [benadeelde partij 1] weggedraaid van de tractor en richting de linker achterzijde van het dienstvoertuig gelopen. Op dat moment hoorde [benadeelde partij 1] de tractor accelereren en voelde hij dat hij door de linkerzijde van de tractor werd geraakt op het holster van zijn dienstwapen, welke vervolgens naar voren is gekanteld, aan de onderzijde was gescheurd en bruine vegen bevatte. Bij het draaien naar de tractor toe voelde [benadeelde partij 1] dat hij naar voren werd geduwd (
het hof begrijpt: door de tractor). Nadat [benadeelde partij 1] tegen de ruit van de cabinedeur heeft geslagen en heeft geroepen dat de tractor moest stoppen, zag hij dat de tractor met de twee rechter wielen door de berm reed en met de twee linker wielen rakelings langs het dienstvoertuig afreed. Hierop heeft [benadeelde partij 1] via de landelijke meldkamer doorgegeven dat een tractor met hoge snelheid richting de luchthaven reed, met de mededeling dat deze een stopteken had genegeerd en dat hij door de berm is gereden.
Tweede fase
Vervolgens zag [benadeelde partij 2] een tractor in zijn richting rijden, waarop [benadeelde partij 2] midden op de [straatnaam 1] is gaan staan. Vanaf een afstand van ongeveer 200 meter heeft [benadeelde partij 2] meerdere lichtsignalen aan de bestuurder van de tractor gegeven om kenbaar te maken dat hij op de weg stond en op het moment dat de tractor dichterbij kwam heeft [benadeelde partij 2] aan de bestuurder een officieel stopteken gegeven middels handgebaren. Op enig moment is [benadeelde partij 2] aan de kant gegaan toen hij zag dat de tractor op het laatste moment begon te remmen en vervolgens zag hij dat de voorwielen van de trekker hem net waren gepasseerd. [benadeelde partij 3] , een collega van [benadeelde partij 2] , heeft verklaard dat de tractor uiteindelijk 2 meter verder tot stilstand kwam.
Oordeel hof
Op grond van het vorenstaande is het hof van oordeel dat bewezen kan worden verklaard dat de verdachte in de eerste fase in de directe nabijheid van [benadeelde partij 1] abrupt is weggereden en daarbij rakelings langs [benadeelde partij 1] is gereden en [benadeelde partij 1] bij zijn holster heeft geraakt en dat hij vervolgens in de tweede fase op [benadeelde partij 2] is afgereden en daarbij zeer laat heeft geremd.
Gelet op de aard van de hierboven omschreven gedragingen van de verdachte en de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden, is het hof van oordeel dat bij [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] de redelijke vrees heeft kunnen ontstaan dat zij het leven zouden kunnen laten of zwaar lichamelijk letsel zouden kunnen oplopen. De verdachte heeft door het verrichten van deze handelingen minst genomen willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat bij [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] de voormelde vrees kon ontstaan.
Het hof verwerpt mitsdien het tot vrijspraak strekkende verweer van de verdediging.
Resumerend acht het hof, op grond van het voorgaande en de hiervoor bedoelde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, op de wijze zoals in de bewezenverklaring is vermeld.
Met betrekking tot hetgeen meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, in het bijzonder de overige verrichte handelingen van de verdachte in de tweede fase met betrekking tot [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] , oordeelt het hof dat bij de omkeer-manoeuvre van de tractor in de berm en op de weg weliswaar sprake was van robuust en onvoorzichtig rijgedrag maar dat hier geen sprake was van opzet – ook niet in voorwaardelijke zin – op de bedreiging van [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] . Deze handelingen van verdachte vormen aldus geen bedreiging in de zin van artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht en derhalve spreekt het hof de verdachte hiervan vrij.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het subsidiair bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:

bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht of met zware mishandeling,

meermalen gepleegd.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Het hof heeft in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging van [benadeelde partij 1] door als bestuurder van een tractor in de directe nabijheid van die [benadeelde partij 1] abrupt weg te rijden en daarbij rakelings langs hem te rijden en bij zijn holster te raken en van [benadeelde partij 2] door op die [benadeelde partij 2] af te rijden en daarbij zeer laat af te remmen. Een dergelijk feit heeft een gewelddadig karakter en kan in het algemeen leiden tot gevoelens van angst bij de slachtoffers. Dergelijk strafbaar gedrag in het openbaar brengt voorts maatschappelijke gevoelens van onrust en onveiligheid teweeg.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 2 mei 2022, betrekking hebbend op het justitieel verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest. Bij de straftoemeting heeft het hof voorts gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, welke tijdens het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg zijn gebleken, waaronder de rapporten van de Raad voor de Kinderbescherming van 11 augustus 2020 en 12 juli 2022 en dan met name op het laatstgenoemde rapport omdat dit rapport de meest actuele informatie bevat. Uit dit rapport blijkt dat de verdachte eerder is gediagnosticeerd met ADHD en klassiek autisme en dat hij ten behoeve hiervan verschillende trainingen heeft doorlopen. Voorts volgt uit dit rapport dat de Raad voor de Kinderbescherming heeft geconcludeerd dat het leven van de verdachte stabiel verloopt en dat er geen zorgen zijn geconstateerd omtrent zijn functioneren en/of ontwikkeling. Hij heeft een zinvolle en adequate dagbesteding, hij volgt succesvol onderwijs, heeft een duidelijk toekomstperspectief voor ogen en is gemotiveerd om verschillende diploma’s te behalen. Tevens leert hij zelf voorzien in zijn financiële behoeften en kan hij hieromtrent eveneens eigen verantwoordelijkheid nemen. Door de Raad voor de Kinderbescherming is de kans op herhaling van politiecontact als laag ingeschat. In dit rapport wordt geadviseerd om een onvoorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf op te leggen. Tot slot is in dit rapport naar voren gebracht dat de Raad voor de Kinderbescherming geen enkele meerwaarde ziet in het opleggen van een (voorwaardelijke) jeugddetentie.
Gelet op de voren omschreven persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het advies van de Raad voor de Kinderbescherming acht het hof passend en geboden te volstaan met de oplegging van een taakstraf in de vorm van een werkstraf.
Alles afwegende acht het hof oplegging van een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen jeugddetentie, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, in beginsel passend en geboden.
Met betrekking tot het procesverloop overweegt het hof ambtshalve het navolgende.
Het hof stelt voorop dat iedere verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn of haar zaak binnen een redelijke termijn. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven. Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat, nu de verdachte een jeugdige betreft, de behandeling ter terechtzitting in hoger beroep dient te zijn afgerond met een eindarrest binnen 16 maanden nadat hoger beroep in ingesteld.
Het hof stelt vast dat in hoger beroep de redelijke termijn is overschreden, te weten een overschrijding van ruim 7 maanden. Door de officier van justitie is op 1 september 2020 hoger beroep ingesteld, terwijl het hof heden, 10 augustus 2022, arrest wijst. Het hof zal deze overschrijding van de redelijke termijn verdisconteren in de op te leggen straf.
Zoals hiervoor overwogen is het hof van oordeel dat zonder schending van de redelijke termijn een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen jeugddetentie, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden is. Nu de redelijke termijn is geschonden, zal worden volstaan met het opleggen van een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 35 uren, subsidiair 17 dagen jeugddetentie, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding van een bedrag van € 920,79, bestaande uit € 70,79 aan materiële schade (schade aan holster) en € 850,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Bij vonnis waarvan beroep is de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering. De benadeelde partij heeft te kennen gegeven de gehele vordering in hoger beroep te handhaven.
Materiële schade
Met de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard ten aanzien van de gevorderde materiële schade, nu het holster aan hem van dienstwege is verstrekt en de schade die daarop betrekking heeft dan ook niet door de benadeelde partij zelf is geleden. De benadeelde partij kan daarom thans in zijn vordering niet worden ontvangen en kan zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Immateriële schade
De benadeelde partij heeft voorts vergoeding gevorderd ten aanzien van geleden immateriële schade. Vooropgesteld wordt dat, indien geen sprake is van lichamelijk letsel, zoals in dit geval, op grond van artikel 6:106, eerste lid, onder b, van het Burgerlijk Wetboek slechts een vergoeding voor immateriële schade kan worden toegekend indien de benadeelde partij in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast (dit geldt buiten de onder a en c genoemde gevallen). Van bedoelde aantasting in de persoon op andere wijze is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan, waartoe nodig is dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Daarnaast kunnen de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in artikel 6:106, eerste lid, onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon op andere wijze sprake is. In beginsel zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. In voorkomend geval kunnen de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Van een aantasting in de persoon op andere wijze als bedoeld in voormelde bepaling, is niet reeds sprake bij de enkele schending van een fundamenteel recht.
Het hof is van oordeel dat de benadeelde partij de immateriële schade onvoldoende heeft onderbouwd, zodat op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet kan worden geoordeeld dat sprake is van een aantasting van de persoon op andere wijze in de zin van genoemde bepaling. Hierdoor is het hof onvoldoende in staat een afgewogen beslissing te geven over de gestelde schade die door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte zou zijn veroorzaakt. Het inwinnen van de benodigde informatie op dat punt zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan daarom thans in dit gedeelte van de vordering niet worden ontvangen en kan deze slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Het hof zal de benadeelde partij veroordelen in de kosten van het geding door de verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]
De benadeelde partij [benadeelde partij 2] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding van een bedrag van € 850,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Bij vonnis waarvan beroep is de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering. De benadeelde partij heeft te kennen gegeven de gehele vordering in hoger beroep te handhaven.
Onder verwijzing naar hetgeen ten aanzien van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] is overwogen met betrekking tot de immateriële schade is het hof ten aanzien van deze vordering eveneens van oordeel dat de benadeelde partij de immateriële schade onvoldoende heeft onderbouwd, zodat op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet kan worden geoordeeld dat sprake is van een aantasting van de persoon op andere wijze in de zin van genoemde bepaling. Hierdoor is het hof onvoldoende in staat een afgewogen beslissing te geven over de gestelde schade die door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte zou zijn veroorzaakt. Het inwinnen van de benodigde informatie op dat punt zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan deze slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Het hof zal de benadeelde partij veroordelen in de kosten van het geding door de verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3]
De benadeelde partij [benadeelde partij 3] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 850,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Bij vonnis waarvan beroep is de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering. De benadeelde partij heeft te kennen gegeven de gehele vordering in hoger beroep te handhaven.
Nu aan de verdachte ter zake van het tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade veroorzaakt zou zijn, geen straf of maatregel wordt opgelegd en evenmin toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, kan de benadeelde partij [benadeelde partij 3] in zijn vordering niet worden ontvangen.
Het hof zal de benadeelde partij veroordelen in de kosten van het geding door de verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 77a, 77g, 77h, 77m, 77n, 77gg en 285 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
35 (vijfendertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
17 (zeventien) dagen jeugddetentie.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 1] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 2] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 3] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Aldus gewezen door:
mr. S.C. van Duijn, voorzitter,
mr. drs. M.C.C. van de Schepop en mr. B.F.M. Klappe, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J. de Leijer, griffier,
en op 10 augustus 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.