ECLI:NL:GHSHE:2022:2739

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
3 augustus 2022
Publicatiedatum
8 augustus 2022
Zaaknummer
20-000726-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor mensensmokkel met gevangenisstraf en verbeurdverklaring van voertuig

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 3 augustus 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 16 maart 2021. De verdachte, geboren in 1986, was eerder veroordeeld voor mensensmokkel, meermalen gepleegd, en kreeg een gevangenisstraf van 9 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast werd de in beslag genomen personenauto verbeurdverklaard. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen deze veroordeling. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd het vonnis te bevestigen, terwijl de verdediging vrijspraak heeft bepleit en subsidiair een lagere straf heeft voorgesteld. Het hof heeft de verklaringen van de verdachte en de getuigen beoordeeld en geconcludeerd dat de verdachte wist dat zijn passagiers geen geldige documenten hadden en dat hun toegang tot Nederland wederrechtelijk was. Het hof heeft het verweer van de verdediging verworpen en de opgelegde straf bevestigd, met inachtneming van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn rol als kostwinner en de zorg voor zijn zieke dochter. De verbeurdverklaring van de personenauto werd ook gehandhaafd, omdat deze was gebruikt bij het plegen van het strafbare feit. De beslissing is gebaseerd op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000726-21
Uitspraak : 3 augustus 2022
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 16 maart 2021, in de strafzaak met parketnummer 03-282688-20 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1986,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van ‘mensensmokkel, meermalen gepleegd’ veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren en met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Voorts is de onder de verdachte in beslag genomen personenauto met kenteken [kenteken] verbeurdverklaard.
Namens de verdachte is tegen dit vonnis tijdig hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep integraal zal bevestigen.
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. Subsidiair is een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de gronden waarop dit berust, met aanvulling van de bewijsmiddelen, en behalve voor wat betreft de opgelegde straf (onder welke strafoplegging mede is begrepen de beslissing op de onder de verdachte inbeslaggenomen personenauto). Bijgevolg zal het hof ook de met de opgelegde straf samenhangende strafoverwegingen vervangen.
Voorts ziet het hof – gelet op hetgeen ter terechtzitting in hoger beroep aan de orde is gekomen – aanleiding om het vonnis van de rechtbank met de navolgende overwegingen aan te vullen.
Aanvulling bewijsmiddelen [1]
De verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 20 juli 2022 van de meervoudige strafkamer van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch, voor zover inhoudende:
Toen ik wist dat ze [
het hof begrijpt: de passagiers van de verdachte, te weten: de persoon zich noemende [betrokkene 1] , [betrokkene 2] , en [betrokkene 3]] geen geldige documenten bij zich hadden, wist ik niet wat ik moest doen.
U, jongste raadsheer, vraagt mij vanaf wanneer ik dat wist. Ik zeg u daarop dat ik dat wist vanaf een pompstation in België, aan de grens met Nederland.
Aanvullende bewijsoverwegingen
De verdediging heeft vrijspraak bepleit omdat de verdachte niet wist – noch ernstige redenen had te vermoeden – dat de toegang of doorreis van zijn passagiers wederrechtelijk was. Daartoe is – kort weergegeven – het volgende aangevoerd. De verdachte heeft niet het verband gelegd dat zijn passagiers, als hij die naar een asielzoekerscentrum zou vervoeren, ook geen geldige documenten zouden hebben voor een rechtsgeldig verblijf in Nederland. Voorts blijkt uit de verklaring van [betrokkene 3] bij de rechter-commissaris, dat de verdachte heeft gevraagd of zij – [betrokkene 3] en de andere twee passagiers – over geldige documenten beschikten, en dat daarop is geantwoord dat zij over geldige documenten beschikten. Volgens de persoon die zich [betrokkene 1] noemde, heeft men niet expliciet tegen de verdachte gezegd dat er geen geldige verblijfsdocumenten waren. De verdachte is daarom te goeder trouw geweest. Hij is er te laat achter gekomen. Hij is weliswaar naïef geweest door een vroegere dorpsgenoot te vertrouwen, maar onder deze omstandigheden kan niet worden bewezen dat hij wist – of ernstige redenen had te vermoeden – dat de toegang of doorreis van zijn passagiers wederrechtelijk was, aldus de verdediging.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof stelt voorop dat het door de verdediging gevoerde verweer in de kern hetzelfde verweer betreft als de verdediging in eerste aanleg heeft gevoerd. Het verweer vindt zijn weerlegging in de overwegingen uit het bestreden vonnis. Nu het hof zich verenigt met het bestreden vonnis en met de gronden waarop het berust, verwerpt het hof het in hoger beroep door de verdediging gevoerde verweer reeds hierom.
Mede naar aanleiding van hetgeen door de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep naar voren is gebracht, overweegt het hof voorts nog het navolgende.
Het hof acht ongeloofwaardig dat – zoals de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard – hij in totaal € 850,00 heeft ontvangen voor het vervoeren van alle gesmokkelden van Milaan naar Nederland. [betrokkene 3] heeft immers bij de Koninklijke Marechaussee al verklaard dat hij € 800,00 moest betalen bij aankomst. Ook de
drieandere passagiers zouden € 800,00 hebben moeten betalen. [2] Bij de rechter-commissaris heeft [betrokkene 3] eveneens verklaard dat hij € 800,00 voor de reis moest betalen. [3] Dit wordt bevestigd door [betrokkene 1] die bij de rechter-commissaris hetzelfde verklaart. [4] Zij verklaren daarover eensluidend en consistent en het hof ziet geen aanleiding om aan de inhoud van hun verklaringen te twijfelen. Daarbij heeft ook de verdachte zelf dit verklaard ter terechtzitting in eerste aanleg. [5]
Voorts heeft [betrokkene 1] nog verklaard dat hij en de andere gesmokkelden de verdachte duidelijk hebben gemaakt dat zij naar het AZC wilden om asiel aan te vragen en dat de verdachte daarom wist dat zij illegaal in Europa verbleven. [6] [betrokkene 3] heeft verder nog verklaard dat er afspraken waren gemaakt voor als ze gecontroleerd zouden worden. Het plan was dat zij – de gesmokkelden – zouden zeggen dat ze de chauffeur (de verdachte) onderweg waren tegengekomen en hij hen wilde helpen. Volgens [betrokkene 3] kwam dit idee uit de koker van de chauffeur. [7]
Ten slotte heeft de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep ook erkend dat hij op enig moment in België wist dat zijn passagiers niet over de juiste documenten beschikten. Desalniettemin heeft hij toch besloten hen verder te vervoeren.
Gelet op al het vorengaande – waaronder begrepen hetgeen de rechtbank hieromtrent heeft overwogen – is het hof van oordeel dat de verdachte wist dat de toegang van de door hem gesmokkelde passagiers wederrechtelijk was.
Het hof verwerpt dan ook het tot vrijspraak strekkende verweer van de verdediging in al zijn onderdelen.
Op te leggen straf
De verdediging heeft primair bepleit dat het hof een werkstraf voor de duur van 240 uren en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf aan de verdachte zal opleggen. Subsidiair heeft de verdediging bepleit dat het hof – naast voormelde taakstraf en voorwaardelijke gevangenisstraf – ook de personenauto van de verdachte zal verbeurdverklaren, mits dit met zich brengt dat de verdachte niet gedetineerd zal raken.
De verdediging heeft daartoe – kort weergegeven – het volgende aangevoerd. De verdachte heeft geen geld verdiend aan de mensensmokkel omdat was afgesproken dat hij het geld bij aankomst in Nederland zou ontvangen. Het geld heeft hij echter nooit ontvangen. Daarnaast ziet de verdachte in dat hij fouten heeft gemaakt. Hij is echter vooral naïef geweest. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal ontwrichtend werken op zijn gezin. De verdachte is namelijk kostwinner. Wanneer aan hem een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal worden opgelegd, zal de huur niet meer betaald kunnen worden en zal ook de zorg voor zijn kinderen in het gedrang komen. Hij heeft namelijk drie kinderen, waarvan één een ernstige longafwijking heeft. De verdachte moet daarom vaak met haar naar het ziekenhuis. Ten slotte zijn er – blijkens het uittreksel justitiële documentatie de verdachte betreffende – geen relevante feiten bekend waarvoor de verdachte is veroordeeld en blijken daaruit geen nieuwe contacten met politie of justitie sinds de onderhavige feiten, aldus de verdediging.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het meermalen plegen van mensensmokkel. Met zijn handelen heeft de verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de Nederlandse rechtsorde. Hij heeft zich niets aangetrokken van het overheidsbeleid aangaande de bestrijding van illegaal verblijf in Nederland en illegale doorreis door Nederland. Het is van belang dat voor de Nederlandse overheid te allen tijde kenbaar is wie het land binnenkomt en het gedrag van de verdachte ondergraaft dat. Bovendien heeft de verdachte voor de reis een bedrag van € 800,00 aan elke gesmokkelde gevraagd. Ter zitting in hoger beroep heeft hij verklaard dat de totale kosten van zijn reis ongeveer € 650,00 bedroegen. De verdachte zou aan de reis dus ongeveer € 1.750,00 overhouden, uitgaande van drie gesmokkelden, en € 2.550,00, uitgaande van vier gesmokkelden. Daaruit leidt het hof af dat de verdachte zijn passagiers in ieder geval mede naar Nederland heeft gesmokkeld omdat hij daar geld aan wilde verdienen. Het hof rekent het de verdachte dan ook aan dat hij heeft gehandeld zoals is bewezenverklaard.
Het hof heeft bij de strafoplegging acht geslagen op de inhoud van het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 29 april 2022, betreffende het justitiële verleden van de verdachte. Hieruit blijkt dat hij – voorafgaand aan het bewezenverklaarde – eenmaal eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van een strafbaar feit. Het hof constateert echter dat dit een strafbeschikking betreft ter zake van het als bestuurder optreden van een onverzekerd voertuig, zodat het hof daarmee niet in strafverzwarende zin rekening zal houden.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Uit het onderzoek ter terechtzitting is hieromtrent gebleken dat de verdachte gestopt is met zijn werk bij PostNL en per februari 2022 een eigen bedrijf is begonnen in keramiek en stenen. Zijn inkomsten daaruit variëren al naargelang hij – in verband met de ziekte van zijn dochter – kan werken. Het maandinkomen van de verdachte bedraagt – met die variatie in aanmerking genomen – ongeveer € 1.200,00 à € 1.500,00. Verder heeft verdachte geen inkomsten. Zijn vrouw heeft een PGB-uitkering in verband met hun zieke dochter.
Alles afwegende is het hof van oordeel dat gelet op de aard en ernst van het bewezenverklaarde, oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden is.
Dat de verdachte een eigen bedrijf heeft waarvan de continuïteit of het bestaan in gevaar komt door een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, brengt het hof niet tot een andersluidend oordeel. Dat geldt eveneens voor de door de verdediging aangevoerde omstandigheid dat de zorg voor de dochter van de verdachte daardoor in gevaar zou komen. Immers zou ook de partner van de verdachte de zorg voor hun dochter op zich kunnen nemen.
Met oplegging van een (gedeeltelijk) voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Beslag
Het hierna te noemen inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten de personenauto met kenteken [kenteken] , is vatbaar voor verbeurdverklaring, nu het een voorwerp is dat aan verdachte toebehoort, met behulp waarvan het bewezenverklaarde is begaan. Het hof zal deze personenauto verbeurdverklaren. Daarbij heeft het hof rekening gehouden met de draagkracht van verdachte en de waarde van de auto, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 57 en 197a van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde straf en doet in zoverre opnieuw recht;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
9 (negen) maanden;
bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
4 (vier) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
verklaart verbeurdhet in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- 1 grijze personenauto van het merk Kia, gekentekend [kenteken] , goednummer PL2700-20-086151-10, chassisnummer: [chassisnummer] ;
bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door:
mr. F.P.E. Wiemans, voorzitter,
mr. F.C.J.E. Meeuwis en mr. M.L.P. van Cruchten, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. Vulto, griffier,
en op 3 augustus 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Meeuwis is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Tenzij anders vermeld wordt hierna verwezen naar pagina’s van het dossier van de Koninklijke Marechaussee, Landelijk Tactisch Commando, Brigade Limburg-Zuid, dossiernummer PL27YL/20-003353, gesloten d.d. 15 december 2020 door verbalisant [verbalisant] , wachtmeester 1e klasse van de Koninklijke Marechaussee (doorgenummerde pagina’s 1 tot en met 176). De tot het bewijs gebezigde processen-verbaal zijn, voor zover niet anders vermeld, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten en alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
2.Dossierpagina 35.
3.Proces-verbaal van verhoor getuigen [betrokkene 3] en [betrokkene 1] bij de rechter-commissaris d.d. 25 februari 2021, pagina 2.
4.Proces-verbaal van verhoor getuigen [betrokkene 3] en [betrokkene 1] bij de rechter-commissaris d.d. 25 februari 2021, pagina 4.
5.Proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, d.d. 2 maart 2021, pagina 2.
6.Dossierpagina 40.
7.Dossierpagina 34 en 35.