ECLI:NL:GHSHE:2022:2730

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
28 juli 2022
Publicatiedatum
8 augustus 2022
Zaaknummer
20-001978-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak van mishandeling en veroordeling voor bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, waarbij de verdachte op 4 augustus 2021 vrijgesproken werd van mishandeling en veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van € 500,00 voor bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. De verdachte, geboren in 1959, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze vrijspraak. Het gerechtshof 's-Hertogenbosch heeft geoordeeld dat het hoger beroep van de verdachte niet-ontvankelijk is voor zover dit gericht is tegen de vrijspraak van mishandeling, omdat volgens artikel 404 van het Wetboek van Strafvordering geen hoger beroep openstaat tegen een vrijspraak. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte vrijgesproken van de beschadiging van een deur, maar heeft de bedreiging met de woorden "Ik maak je kapot" bewezen verklaard. De verdachte is veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van € 500,00 met een proeftijd van 2 jaren, en er zijn bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een contact- en gebiedsverbod. Het hof heeft de ernst van de bedreiging en de impact op de aangever in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001978-21
Uitspraak : 28 juli 2022
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 4 augustus 2021 in de strafzaak met parketnummer 03-019412-21, tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 1959,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte vrijgesproken van mishandeling (feit 1) en ter zake van beschadiging (feit 2) en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht (feit 3) veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van € 500,00, subsidiair 10 dagen hechtenis, met een proeftijd van 2 jaren.
Namens de verdachte is tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Het hoger beroep van de verdachte is onbeperkt ingesteld en richt zich aldus mede tegen de vrijspraak door de politierechter van hetgeen onder feit 1 (mishandeling) ten laste is gelegd.
Gelet op het bepaalde in artikel 404, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor een verdachte geen hoger beroep open tegen een vrijspraak. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in haar hoger beroep voor zover dit hiertegen is gericht.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het vonnis waarvan beroep dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de verdachte niet-ontvankelijk zal verklaren in het hoger beroep ten aanzien van het tenlastegelegde onder feit 1, de verdachte zal vrijspreken van het tenlastegelegde onder feit 2 en het tenlastegelegde onder feit 3 bewezen zal verklaren en de verdachte te dien aanzien zal veroordelen tot een voorwaardelijke geldboete van € 500,00, subsidiair 10 dagen hechtenis, met een proeftijd van 2 jaren en daaraan verbonden als bijzondere voorwaarden een contact- en gebiedsverbod.
De verdediging heeft vrijspraak bepleit en daarnaast een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd omdat de politierechter heeft volstaan met aantekening van de uitspraak op een aan het dubbel van de dagvaarding gehecht stuk, maar het hof gebonden is aan het motiveringsvoorschrift van artikel 359 van het Wetboek van Strafvordering.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen - tenlastegelegd dat:
2.zij op of omstreeks 20 januari 2021 in de gemeente Venlo opzettelijk en wederrechtelijk een deur, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [benadeelde 1] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
3.zij op of omstreeks 20 januari 2021 in de gemeente Venlo [benadeelde 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [benadeelde 1] dreigend de woorden toe te voegen "Ik maak je kapot", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Vrijspraak
In navolging van de vordering van de advocaat-generaal en het standpunt van de verdediging is het hof van oordeel dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde onder feit 2. Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat de verdachte opzettelijk een deur heeft beschadigd, zodat zij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 20 januari 2021 in de gemeente Venlo [benadeelde 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [benadeelde 1] dreigend de woorden toe te voegen "Ik maak je kapot".
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat zij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen [1]
1.
De verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting van dit hof op 14 juli 2022, voor zover inhoudende:
Mijn roepnaam is [verdachte] . Op 20 januari 2021 ben ik met een ijzeren staaf en hamer naar mijn zwager en zus in Venlo gereden. Zij wonen aan [adres 2] . Ik wilde perse in hun woning naar binnen. Daarom had ik die staaf en hamer meegenomen. Ik wilde daar naar binnen omdat ik met mijn zus wilde spreken. Mijn zwager, [benadeelde 1] , laat dat al tijden niet toe. Ik was ten einde raad.
2.
Het proces-verbaal van aangifte d.d. 20 januari 2021 (dossierpagina’s 3-5), voor zover inhoudende als verklaring van aangever [benadeelde 1] :
Vandaag, woensdag 20 januari 2021 ging bij ons, aan [adres 2] , de deurbel.
Ik maakte de deur open. Ik zag mijn schoonzus [verdachte] voor de deur staan. Ik hoorde dat ze meteen begon te gillen. Ik zag dat ze een hamer en een ijzeren staaf in haar handen vasthield. Ik wilde de deur meteen dichtmaken. Ik zag dat mijn schoonzus met de ijzeren staaf naar voren sloeg zodat ik de deur niet dicht kon maken. Mijn schoonzus drong mijn woning binnen.
Er ontstond een worsteling in mijn woning. Mijn vrouw kwam erbij om mij te helpen. Ik hoorde dat mijn schoonzus riep: "Ik maak je kapot, ik heb geld zat, met geld kun je genoeg bereiken, ik blijf achter je aan gaan". Ik voelde mij door deze woorden bedreigd.
3.
Het proces-verbaal van verhoor d.d. 21 januari 2021 (dossierpagina’s 22-24), voor zover inhoudende als verklaring van getuige [benadeelde 2] , wonende aan [adres 2] :
Op woensdag 20 januari 2021 werd er aan de voordeur gebeld. Mijn man is vervolgens naar de voordeur gelopen en ik ben met hem mee naar de gang gelopen.
Mijn man heeft de voordeur geopend en meteen toen die uit het slot kwam werd er van buitenaf met grote kracht tegen de deur geduwd. De deur schoot naar binnen. Ik zag meteen toen de deur open vloog dat het [verdachte] was.
Ik zag dat [verdachte] in haar rechter hand een ijzeren staaf had.
Ik zag dat [verdachte] in haar linker hand een soort pikhouweel had.
Het lukte mijn man om met alle macht die hij had zich op haar linkerhand te richten
en te voorkomen dat ze met die pikhouweel wat zou kunnen gaan doen.
Het lukte mij om de ijzeren staaf die [verdachte] in haar rechterhand had vast te pakken
en met alle kracht die ik in mij had deze van haar af te pakken.
Tijdens de aanval van [verdachte] naar mijn man toe bleef [verdachte] roepen en schelden.
[verdachte] riep: "Ik maak je kapot", "Ik heb geld genoeg om je kapot te laten maken". [verdachte] heeft volgens mij meer dan tien keer geroepen dat ze mijn man "kapot" ging maken.
Bewijsoverweging
Algemene overweging
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Bijzondere bewijsoverweging
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte zal worden vrijgesproken van het tenlastegelegde onder feit 3. Daartoe is aangevoerd dat bij aangever niet in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat de bedreiging ten uitvoer zou kunnen worden gelegd omdat:
- de verdachte heeft gezegd dat aangever en de zus van de verdachte haar leven ‘kapot’ maken;
- de zus van de verdachte heeft verklaard dat zij en haar man zich hebben afgevraagd hoe ze de bewoording moesten zien;
- aangever aanvankelijk heeft verklaard dat de verdachte heeft bedreigd en in de tweede verklaring niet meer weet wat er is gezegd;
- aangever ten tijde van de bedreiging bovenop de verdachte zat.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof stelt voorop dat voor een veroordeling ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht is vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij aangever in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen en dat het opzet van de verdachte daarop was gericht.
Gelet op de aard en inhoud van de door de verdachte gebezigde bewoordingen en de omstandigheden waaronder deze zijn geuit, zoals blijkt uit de bewijsmiddelen, is het hof van oordeel dat aan de genoemde vereisten is voldaan. Immers, uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte de woorden “Ik maak je kapot” in de richting van aangever heeft geschreeuwd nadat zij eerst met een ijzeren staaf en een hamer bij de voordeur van de woning van aangever stond en er een worsteling met aangever had plaatsgevonden. Uit de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep leidt het hof af dat de verdachte ten tijde van de tenlastegelegde feiten in een emotionele gemoedstoestand verkeerde. In zoverre wordt door de verdachte de verklaring van de aangever ook bevestigd. Bij die gemoedstoestand van de verdachte past naar het oordeel van het hof dat de verdachte verbaal tegen de aangever “tekeer” is gegaan.
Aangever heeft de bedreigingen, in de context waarin deze plaatsvonden, opgevat als bedreigingen met de dood. Daarbij overweegt het hof ten overvloede dat het hof de verklaring van de zus van de verdachte geloofwaardig acht juist doordat zij als aanvulling heeft verklaard dat zij met haar man nog over de bewoordingen van de bedreiging heeft gesproken en zij bang is dat de verdachte haar man iets aandoet. De verklaring van de zus van de verdachte ondersteunt bovendien de verklaring van aangever, mede door de gebruikte bewoording over het geld dat de verdachte zou hebben.
Gelet op de inhoud van de bedreiging en de omstandigheden waaronder deze is geuit, kon bij aangever de redelijke vrees ontstaan dat de verdachte haar bedreiging met enig misdrijf tegen het leven zou effectueren.
De door de raadsman genoemde setting waarbinnen de verdachte die bewoordingen heeft geuit, terwijl aangever bovenop de verdachte zat, doet aan het voorgaande niets af. Het verweer wordt derhalve verworpen.
Het hof is op grond hiervan van oordeel dat de aard van de ten laste gelegde uitlating van de verdachte in de gegeven omstandigheden een bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, opleveren.
Het hof komt daarmee tot een bewezenverklaring van het onder feit 3 ten laste gelegde.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 3 bewezenverklaarde wordt gekwalificeerd als:

bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is derhalve strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
De raadsman van de verdachte heeft het hof verzocht toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht en de verdachte schuldig te verklaren zonder oplegging van straf of maatregel.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Meer in het bijzonder overweegt het hof het navolgende.
De verdachte heeft haar zwager bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht. Door aldus te handelen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van haar zwager en bij hem gevoelens van onveiligheid en onbehagen teweeggebracht.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 20 mei 2022, betrekking hebbende op het justitieel verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat zij niet eerder (onherroepelijk) voor strafbare feiten is veroordeeld.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Alles afwegende acht het hof - evenals de advocaat-generaal - oplegging van een voorwaardelijke geldboete ter hoogte van € 500,00 met een proeftijd van 2 jaren passend en geboden.
Bij de vaststelling van de hoogte van de geldboete heeft het hof rekening gehouden met de financiële draagkracht van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Bij het opleggen van de geldboete zal het hof op de voet van artikel 27, derde lid, Wetboek van Strafrecht, bevelen dat de tijd die verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, te weten 1 dag, bij de tenuitvoerlegging van de op te leggen geldboete daarop geheel in mindering zal worden gebracht, naar de maatstaf van vijftig euro per dag.
Aan het voorwaardelijk strafdeel zal het hof als bijzondere voorwaarden een contact- en een gebiedsverbod verbinden teneinde een periode van rust te bewerkstelligen.
Met oplegging van een (gedeeltelijk) voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c en 285 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 1 tenlastegelegde;
vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet in zoverre opnieuw recht:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 3 tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het onder 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 500,00 (vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis;
bepaalt dat de geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd;
stelt als bijzondere voorwaarde dat het de veroordeelde gedurende de volledige proeftijd verboden is contact te leggen of te laten leggen met de volgende personen:
[benadeelde 1] (geboortedatum [geboortedag 2] 1951) en
[benadeelde 2] (geboortedatum [geboortedag 3] 1951);
stelt als bijzondere voorwaarde dat het de veroordeelde gedurende de volledige proeftijd verboden is zich te bevinden in Venlo binnen een straal van 100 meter van de woning aan [adres 2] ;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde geldboete in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van € 50,00 per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door:
mr. A.J.M. van Gink, voorzitter,
mr. S. Riemens en mr. E.E. van der Bijl, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. L.C.J.M. Hillebrandt, griffier,
en op 28 juli 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. E.E. van der Bijl is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen

Voetnoten

1.Onder dit kopje wordt - tenzij anders vermeld - telkens verwezen naar dossierpagina’s van het doorgenummerde dossier van de politie, eenheid Limburg, District Noord- en Midden Limburg, Basisteam Venlo/Beesel, registratienummer PL2321-2021010256 met sluitingsdatum 3 maart 2021, doorgenummerde dossierpagina’s 1-43. Alle tot het bewijs gebezigde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten en alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.