ECLI:NL:GHSHE:2022:2722

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
4 augustus 2022
Publicatiedatum
5 augustus 2022
Zaaknummer
200.306.731_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van beschermingsbewind wegens het ontbreken van noodzaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 4 augustus 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de opheffing van een beschermingsbewind. De rechthebbende, die eerder onder bewind was gesteld vanwege drugsgebruik en problematische schulden, heeft verzocht om het bewind op te heffen. Hij stelt dat hij inmiddels geen drugs meer gebruikt en dat zijn schulden zijn opgelost. De rechthebbende heeft zijn positieve ontwikkeling onderbouwd met een brief van zijn regiebehandelaar, die zijn verzoek ondersteunt. De bewindvoerder is niet verschenen op de zitting en heeft geen verweer gevoerd. Het hof heeft vastgesteld dat de noodzaak voor het beschermingsbewind niet langer bestaat en heeft de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant vernietigd. Het hof heeft het verzoek van de rechthebbende om het bewind op te heffen toegewezen en de proceskosten gecompenseerd. De beslissing houdt in dat de bewindvoerder binnen twee maanden na de uitspraak de eindrekening en -verantwoording moet afleggen aan de rechthebbende.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 4 augustus 2022
Zaaknummer: 200.306.731/01
Zaaknummer eerste aanleg: 9390208 / OV VERZ 21-5144
in de zaak in hoger beroep van:
[de rechthebbende],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de rechthebbende,
advocaat: mr. M.A.A. van Tongeren,
tegen
[B.V.] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de bewindvoerder.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Bergen op Zoom , van 11 november 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 11 februari 2022, heeft de rechthebbende verzocht voormelde beschikking te vernietigen en - zo begrijpt het hof - het verzoek in eerste aanleg alsnog toe te wijzen, uitvoerbaar bij voorraad, met veroordeling van de bewindvoerder in de proceskosten in beide instanties.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 28 juni 2022. Bij die gelegenheid is gehoord:
- de rechthebbende, bijgestaan door mr. M.A.A. van Tongeren.
2.2.1.
De bewindvoerder is
,hoewel behoorlijk opgeroepen, niet naar de mondelinge behandeling gekomen.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 28 oktober 2021;
  • het V6-formulier met bijlagen van de zijde van rechthebbende, ingekomen op 20 juni 2022;
  • de tijdens de mondelinge behandeling door mr. Van Tongeren overgelegde pleitnotities.

3.De beoordeling

3.1.
Bij beschikking van 10 augustus 2016 heeft de kantonrechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Bergen op Zoom , over de goederen die de rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren bewind ingesteld, met benoeming van [B.V.] B.V. tot bewindvoerder.
3.2.
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Bergen op Zoom , het primaire verzoek tot opheffing van het bewind en het subsidiaire verzoek om een andere bewindvoerder te benoemen afgewezen.
3.3.
De rechthebbende kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.
De rechthebbende voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling – kort samengevat – het volgende aan.
De rechthebbende is van mening dat hij in staat is zijn vermogensrechtelijke belangen zelf behoorlijk te behartigen. De reden voor de rechthebbende om zijn goederen vrijwillig onder bewind te laten stellen vloeide voort uit zijn drugsgebruik. Door het overlijden van zijn moeder is de rechthebbende ongeveer zeven jaar geleden in een depressie geraakt en verslaafd geraakt aan drugs. Nu hij geen drugs meer gebruikt, is op deze grond geen noodzaak meer om het bewind in stand te laten. Een tweede reden voor het bewind waren de problematische schulden. Vaststaat dat de problematische schulden zijn opgelost, zodat ook deze grond voor het bewind is komen te vervallen. De financiën van de rechthebbende zijn eenvoudig van aard en betalingen verlopen grotendeels via automatische incasso. Niet gebleken is dat de rechthebbende zijn financiën niet zelf kan regelen. Desnoods is de rechthebbende bereid om professionele hulp voor zijn financiën/belastingen in te schakelen. Het is niet de bedoeling dat goederen voor het gehele leven onder bewind worden gesteld uit angst dat het ooit mis zal gaan. Mocht het toch misgaan, dan kan de rechthebbende opnieuw een verzoek tot beschermingsbewind indienen.
De tweede grief van de rechthebbende richt zich tegen de persoon van de bewindvoerder.
De verhouding tussen de rechthebbende en de bewindvoerder is duurzaam verstoord. Zij hebben openlijk uitgesproken dat zij elkaar niet kunnen luchten of zien. De rechthebbende voert aan dat er nooit contact is tussen hem en de bewindvoerder en dat gedurende het bewind ook nooit een gesprek is gevoerd over zijn toestand en of er vooruitgang is geboekt. De bewindvoerder heeft ook na de bestreden beschikking geen contact gezocht, noch heeft hij uitvoering gegeven aan een nazorgtraject. Op 10 januari 2019 heeft de rechthebbende vergeefs verzocht om een andere bewindvoerder te benoemen, waarna de verstandhouding tussen partijen verder is verslechterd.
3.5.
De bewindvoerder heeft naar aanleiding van het door de rechthebbende ingestelde hoger beroep geen verweer ingediend en is ook niet ter zitting verschenen.
Het hof overweegt het volgende.
3.6.
Op grond van artikel 1:449, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kantonrechter het bewind opheffen, indien de noodzaak daartoe niet meer bestaat of voortzetting van het bewind niet zinvol is gebleken, zulks op verzoek van de bewindvoerder of degene die gerechtigd is het bewind te verzoeken als bedoeld in artikel 1:432 BW, alsmede ambtshalve.
3.7.
Op grond van de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting is besproken, is het hof van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat de noodzaak voor het beschermingsbewind niet langer bestaat. Uit de brief van 3 maart 2022 van de regiebehandelaar blijkt dat de rechthebbende sinds zijn verblijf in de [instelling] (GGZ [GGZ] ) een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt. Hij is gestopt met drugsgebruik en hij heeft geleerd zijn emoties te reguleren en zijn impulsen te beheersen. De rechthebbende beschikt inmiddels over ziekte-inzicht en zelfinzicht en hij is op het punt beland dat hij gaat uitstromen naar zelfstandig wonen. Het opnieuw kunnen beschikken over de eigen financiën wordt gezien als een vervolgstap tot het vergroten van de zelfstandigheid van de rechthebbende. Het verzoek van de rechthebbende om het beschermingsbewind op te heffen wordt door de regiebehandelaar dan ook ondersteund. Daarnaast heeft de rechthebbende onweersproken verklaard dat geen sprake meer is van problematische schulden en heeft hij zich bereid verklaard om hulp te aanvaarden van een coach en/of belastingadviseur bij het regelen van zijn financiën.
3.8.
Gelet op het voorgaande zal het hof op grond van artikel 1:449, tweede lid, BW de beschikking waarvan beroep vernietigen en het verzoek van de rechthebbende om het bewind op te heffen alsnog toewijzen.
3.9.
Gelet op de aard van de zaak zal het hof de proceskosten compenseren.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Bergen op Zoom , van 11 november 2021;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
heft op, met ingang van de datum van deze beschikking
,het bewind over de goederen van [de rechthebbende] , geboren op [geboortedatum] 1970 te [geboorteplaats] , wonende aan [adres] , te ( [postcode] ) [woonplaats] ;
bepaalt dat de bewindvoerder binnen twee maanden na de datum van deze uitspraak de eindrekening en -verantwoording aflegt aan de rechthebbende en een - zo mogelijk door hem voor akkoord ondertekend - exemplaar ervan aan het Bewindsbureau van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Bergen op Zoom , overlegt;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in artikel 1:391 BW een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Bergen op Zoom , in verband met aantekening in het Centraal curatele- en bewindregister.
compenseert de proceskosten in beide instanties, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.D.M. Lamers, J.C.E. Ackermans en H.J.M. van Arkel-van Gasselt en is in het openbaar uitgesproken op 4 augustus 2022 in tegenwoordigheid van de griffier.