ECLI:NL:GHSHE:2022:2714

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
4 augustus 2022
Publicatiedatum
4 augustus 2022
Zaaknummer
200.290.777_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezag en zorgregeling voor minderjarige in het kader van ondertoezichtstelling

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep over het gezag en de zorgregeling van een minderjarige, geboren in 2018. De moeder, verzoekster in principaal appel, en de vader, verweerder in principaal appel, zijn verwikkeld in een geschil dat voortvloeit uit een ondertoezichtstelling van de minderjarige. De Raad voor de Kinderbescherming en Stichting Jeugdbescherming Brabant zijn betrokken als gecertificeerde instelling. Tijdens de mondelinge behandeling op 24 augustus 2022 hebben partijen overeenstemming bereikt om een ouderschapsreorganisatietraject te volgen, maar de vader is niet verschenen op de zitting. Het hof heeft de verdere beslissing aangehouden in afwachting van de resultaten van dit traject. De moeder heeft zorgen geuit over het gezamenlijk gezag, terwijl de vader zich bereid heeft getoond om samen te werken aan contactherstel met de minderjarige. Het hof heeft de Raad verzocht om het traject te monitoren en verslag uit te brengen. De zaak is complex door de slechte communicatie tussen de ouders en de noodzaak van professionele begeleiding voor het contact tussen de vader en de minderjarige. Het hof heeft de beslissing aangehouden tot de voortgezette mondelinge behandeling op 1 december 2022, waarbij de voortgang van het BOR-traject besproken zal worden.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 4 augustus 2022
Zaaknummer: 200.290.777/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/343213 / FA RK 19-647
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende op een geheim adres,
verzoekster in principaal appel,
verweerster in incidenteel appel,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. P.J.A. van de Laar,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in principaal appel,
verzoeker in incidenteel appel,
hierna te noemen: de vader
,
advocaat: mr. E.M. Zeeuw van der Laan.
Deze zaak gaat over [minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige] ), geboren op [geboortedatum] 2018 te [geboorteplaats] .
Vanwege de ondertoezichtstelling van [minderjarige] is in deze zaak betrokken:
Stichting Jeugdbescherming Brabant,
gevestigd te [vestigingsplaats] en tevens kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

5.De beschikking van 23 september 2021

Uit deze beschikking volgt dat partijen tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep op 24 augustus 2022 met elkaar zijn overeengekomen dat zij het door de rechtbank geadviseerde ouderschapsreorganisatietraject/ouderschapsbemiddelingstraject alsnog zullen gaan volgen. Zij zullen in dat kader onder begeleiding van de hulpverlening toewerken naar en verdere opvolging geven aan de reeds door de rechtbank in de bestreden beschikking vastgestelde regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken.
Bij die beschikking heeft het hof de raad verzocht om het ouderschapstraject te gaan monitoren en daarvan verslag en advies aan het hof uit te brengen.
Het hof heeft iedere verdere beslissing aangehouden tot 16 maart 2022 pro forma.

6.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

6.1.
De mondelinge behandeling in hoger beroep heeft plaatsgevonden op 13 juni 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Van de Laar;
  • de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] ;
  • namens de vader, mr. Zeeuw van der Laan.
6.1.1.
De raad is, met bericht van verhindering, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
6.1.2.
De vader is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
6.1.3.
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep is tevens een andere bij dit hof lopende zaak tussen de moeder en de raad behandeld omtrent -kort gezegd- de ondertoezichtstelling van [minderjarige] , bij het hof bekend onder zaaknummer 200.310.150/01.
6.2.
Bij beschikking van 8 april 2022 heeft de rechtbank Oost-Brabant [minderjarige] met ingang van 8 april 2022 tot 8 april 2023 onder toezicht van de GI gesteld.
De moeder is hiervan in hoger beroep gekomen.
6.3.
Het hof heeft bij beschikking van 21 juli 2022 de door de rechtbank uitgesproken ondertoezichtstelling van [minderjarige] bekrachtigd.
6.4.
Het hof heeft kennisgenomen van de inhoud van:
- het rapport van de raad met bijlage d.d. 14 maart 2022;
- het V6-formulier met bijlagen ingediend door de advocaat van de moeder op 21 maart 2022;
- het V8-formulier ingediend door de advocaat van de vader op 29 maart 2022;
- het V8-formulier met bijlage ingediend door de advocaat van de vader op 12 april 2022;
- het V6-formulier met bijlagen ingediend door de advocaat van de moeder op 31 mei 2022;
- het V6-formulier met bijlagen ingediend door de advocaat van de moeder op 1 juni 2022;
- de door de moeder tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep overgelegde spreekaantekeningen.

7.De verdere beoordeling in principaal en incidenteel appel

7.1.
De raad heeft in het rapport van 14 maart 2022 het volgende geconcludeerd en geadviseerd.
Het ouderschapsreorganisatietraject/ouderschapsbemiddelingstraject is niet van de grond gekomen. Gedurende het onderzoek heeft de raad geconstateerd dat [minderjarige] in haar ontwikkeling wordt bedreigd. Deze bedreiging zit in het patroon waarin partijen verkeren waarbij [minderjarige] contact met de vader opbouwt en er contact tot stand komt, dit goed gaat en er uitbereiding geadviseerd wordt, waarop het contact vervolgens wordt verbroken. De vader is na de bestreden beschikking voor [minderjarige] geheel uit beeld verdwenen. Het lukt partijen niet om dit patroon, al dan niet met behulp van vrijwillige hulpverlening, te doorbreken. De raad heeft daarom de kinderrechter verzocht [minderjarige] voor de periode van één jaar onder toezicht van de GI te stellen. De eerder betrokken hulpverlening binnen het vrijwillige kader heeft ingezet op de verbetering van de onderlinge verstandhouding, maar daar is bij partijen geen ruimte voor gebleken. Doordat partijen niet met elkaar communiceren blijft de slechte onderlinge verstandhouding onveranderd en is normalisatie van deze verstandhouding niet mogelijk. Professionele begeleiding is daarom noodzakelijk om het contact tussen de vader en [minderjarige] mogelijk te maken. Verder is ook hulpverlening nodig om partijen ondersteuning te bieden richting het contact tussen de vader en [minderjarige] .
Het is in het belang van [minderjarige] dat zij de vader weer leert kennen, zij een band met hem kan opbouwen en haar eigen ervaringen met hem kan opdoen. Het is daarbij van belang dat haar eigen ervaringen met de vader niet worden beïnvloed door de ervaringen van de moeder en haar netwerk. Dit geldt ook ten aanzien van de eigen ervaringen van [minderjarige] met haar moeder en de stiefvader, die niet beïnvloed mogen worden door de ervaringen van de vader en zijn netwerk.
7.2.
Het hof heeft partijen in de gelegenheid gesteld om op voornoemd rapport van de raad te reageren.
Partijen hebben hiervan gebruik gemaakt.
7.3.
De moeder heeft in reactie op het raadsrapport, zoals aangevuld tijdens de voortgezette mondelinge behandeling, -samengevat- het volgende aangevoerd.
In de kortstondige relatie van partijen is tussen hen van alles voorgevallen. Hierdoor is de onderlinge verstandverhouding tussen partijen erg gespannen en dit werkt in alles door.
De vader heeft voldoende mogelijkheden gehad om met [minderjarige] tot een structureel contact te komen maar hij heeft deze mogelijkheden willens en wetens onbenut gelaten. Partijen hebben onder meer aan diverse trajecten deelgenomen maar desondanks is het contact tussen de vader en [minderjarige] niet van de grond gekomen. De vader haakte bij deze trajecten af of hij wilde alleen contact met [minderjarige] wanneer de zaken op zijn manier zouden gaan. Ook nu verschijnt de vader niet tijdens de mondelinge behandeling. De moeder staat niet heel erg positief tegenover het contactherstel tussen de vader en [minderjarige] omdat zij en de stiefvader nu een rustige omgeving voor [minderjarige] hebben gecreëerd. Zij zal echter wel haar medewerking verlenen aan een nieuw BOR-traject bij de [instantie] . Het contactherstel tussen de vader en [minderjarige] moet echter wel voorzichtig plaatsvinden. Het contact tussen de vader en [minderjarige] moet rustig worden opgebouwd, omdat zij de vader ruim anderhalf jaar niet heeft gezien. In een eerder traject ging de opbouw te snel.
Ten aanzien van het gezag is de moeder van mening dat niet aan de wettelijke vereisten wordt voldaan om de vader tezamen met de moeder met het gezag over [minderjarige] te belasten. Er is totaal geen communicatie tussen partijen aanwezig. De moeder vreest dat het gezamenlijk gezag in de toekomst tot problemen zal gaan leiden. Zij doelt daarbij op een eventueel noodgeval waarbij [minderjarige] meteen medische zorg nodig heeft en de vader niet bereikbaar is en/of niet naar de moeder reageert. Ook zit [minderjarige] klem tussen partijen. Tot slot ziet de vader naar de mening van de moeder het gezag over [minderjarige] niet als een verantwoordelijkheid jegens [minderjarige] maar als een machtspositie richting de moeder. De moeder vindt daarom gezamenlijk gezag niet in het belang van [minderjarige] .
7.4.
De (advocaat van de) vader heeft in reactie op het raadsrapport, zoals aangevuld tijdens de voortgezette mondelinge behandeling, -samengevat- het volgende aangevoerd.
De vader kan zich met de inhoud van het raadsrapport verenigen. De bestreden beschikking dient zowel voor wat betreft het gezamenlijk gezag als de daarbij vastgestelde regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken te worden bekrachtigd. Contact tussen de vader en [minderjarige] is in het belang van [minderjarige] . Dit contact kan met behulp van de jeugdbeschermer in het kader van de ondertoezichtstelling worden opgebouwd naar de door de rechtbank vastgestelde regeling. De vader is gemotiveerd om samen met de jeugdbescher-mer te werken aan het contactherstel tussen hem en [minderjarige] en om samen met de moeder het gezamenlijk gezag over [minderjarige] uit te oefenen. Hij werkt overal aan mee. De vader heeft ook direct aan de moeder zijn toestemming verleend zodat zij met [minderjarige] naar het buitenland op vakantie kon gaan.
7.5.
De GI heeft tijdens de voortgezette mondelinge behandeling het volgende verklaard.
De ondertoezichtstelling van [minderjarige] is noodzakelijk. Het gaat partijen niet lukken om het contact tussen de vader en [minderjarige] binnen het vrijwillig kader van de grond te krijgen.
Het is in het belang van [minderjarige] dat dit contact weer wordt opgestart. Verder moet er binnen de ondertoezichtstelling gekeken worden naar mogelijkheden om de slechte communicatie tussen partijen te verbeteren. De GI wil daarbij gaan inzetten op psycho-educatie; partijen moeten gaan inzien wat hun onderlinge strijd voor [minderjarige] betekent.
7.6.
Het hof overweegt het volgende.
7.6.1.
Vast staat dat [minderjarige] sinds 8 april 2022 onder toezicht van de GI staat. Uit de stukken en het besprokene tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep is gebleken dat de in het kader van de ondertoezichtstelling betrokken jeugdbeschermer bij de [instantie] een aanvraag heeft ingediend om op korte termijn een nieuw BOR-traject op te starten. Verder is gebleken dat door de GI binnen de ondertoezichtstelling ook zal worden ingezet op het verbeteren van de slechte communicatie tussen partijen. Gelet op deze feiten en omstandigheden is het hof op dit moment nog niet in staat om een eindbeslissing te geven omtrent zowel het gezag over [minderjarige] als omtrent welke regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken in het belang van [minderjarige] is. Dit brengt met zich dat partijen vooralsnog met het gezamenlijk gezag over [minderjarige] zijn belast. Van partijen wordt verwacht dat zij aan dit gezamenlijk gezag uitvoering zullen geven en dat -daar waar zij in de tussentijd problemen verwachten met de over [minderjarige] te nemen gezagsbeslissingen- zij desnoods met behulp van de GI, de betrokken hulpverlening en/of advocaten deze gezagsbeslissingen zullen nemen.
7.6.2.
Alvorens het hof een eindbeslissing kan geven over beide aan het hof voorliggende geschilpunten dient de GI het hof te informeren over het verloop en de resultaten van het nog op te starten BOR-traject bij de [instantie] en eventueel andere nog in te zetten vormen van hulpverlening. Teneinde de voortgang in deze zaak te bewaken omdat het in het belang van [minderjarige] is dat zo snel mogelijk duidelijkheid komt over het gezag en over de regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, bepaalt het hof dat de mondelinge behandeling in hoger beroep wordt voortgezet
op donderdag 1 december 2022 om 10.00 uur. Partijen zullen te zijner tijd hiervoor nog een oproepbrief van de griffie van het hof ontvangen.
7.6.3.
Tijdens die voortgezette mondelinge behandeling zal onder meer het verloop van het BOR-traject bij de [instantie] worden besproken.
Het hof verzoekt de GI daarom uiterlijk vier weken voor de hiervoor bepaalde datum van de voortgezette mondelinge behandeling in hoger beroep,
derhalve 3 november 2022, het hof schriftelijk te informeren en te rapporteren over het verloop van het BOR-traject bij de [instantie] en over eventueel nog andere ingezette hulpverlening, onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift daarvan aan de advocaten van partijen en de raad.
Partijen en de raad worden vervolgens door het hof nog in de gelegenheid gesteld om uiterlijk twee weken voorafgaand aan de voortgezette mondelinge behandeling,
derhalve 17 november 2022, schriftelijk te reageren op de rapportage van de GI.
7.6.4.
Het hof gaat ervan uit dat mochten er voorafgaand en/of gedurende het BOR-traject bij de [instantie] problemen ontstaan waardoor het BOR-traject niet kan worden opgestart, dan wel dat het BOR-traject voortijdig wordt beëindigd, het hof daarvan door de advocaten van partijen zo spoedig mogelijk in kennis wordt gesteld.
7.7.
Op grond van het voorgaande houdt het hof iedere verdere beslissing aan.

8.De beslissing

Het hof:
op het principaal en incidenteel appel:
verzoekt de GI
uiterlijk 3 november 2022het hof schriftelijk te informeren en te rapporteren over het verloop van het BOR-traject bij de [instantie] en over eventueel nog andere ingezette hulpverlening, onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift daarvan aan de advocaten van partijen en de raad;
stelt de advocaten van partijen en de raad in de gelegenheid om
uiterlijk 17 november 2022schriftelijk te reageren op de rapportage van de GI;
bepaalt dat partijen in persoon -bijgestaan door hun advocaten, de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] en Stichting Jeugdbescherming Brabant (beiden vertegenwoordigd door een persoon die van de zaak op de hoogte is),
op 1 december 2022 om 10.00 uurzullen verschijnen op de voortgezette mondelinge behandeling in hoger beroep in het Paleis van Justitie aan de Leeghwaterlaan 8 te
's-Hertogenbosch;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.M. Bossink, E.L. Schaafsma-Beversluis en N. Veenendaal en is op 4 augustus 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.