ECLI:NL:GHSHE:2022:2712

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
3 augustus 2022
Publicatiedatum
3 augustus 2022
Zaaknummer
20-001222-20
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor doodslag met voorwaardelijke PIJ-maatregel en jeugddetentie na steekincident

Op 3 augustus 2022 heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren in 2001, die betrokken was bij een steekincident op 26 december 2018 in Vlissingen. De verdachte werd in eerste aanleg door de rechtbank Zeeland-West-Brabant veroordeeld voor doodslag, maar het hof heeft het vonnis gedeeltelijk vernietigd en de verdachte alsnog veroordeeld voor doodslag. Het hof oordeelde dat de verdachte opzettelijk het slachtoffer van het leven heeft beroofd door hem met een mes in de buik te steken. De verdachte heeft tijdens de zitting in hoger beroep gepleit voor vrijspraak, maar het hof heeft de bewijsmiddelen en getuigenverklaringen in overweging genomen en kwam tot de conclusie dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de tenlastegelegde feiten. Het hof legde een jeugddetentie op van 21 maanden, met aftrek van het voorarrest, en een voorwaardelijke PIJ-maatregel. De beslissing om de PIJ-maatregel op te leggen was gebaseerd op de ernst van het delict en de noodzaak van behandeling van de verdachte, die psychische problemen vertoonde. Daarnaast werden verschillende vorderingen van benadeelde partijen behandeld, waarbij het hof enkele vorderingen niet-ontvankelijk verklaarde en andere gedeeltelijk toewijsde. De uitspraak benadrukt de ernst van doodslag en de gevolgen voor de betrokken partijen.

Uitspraak

Parketnummer: 20-001222-20

Uitspraak : 3 augustus 2022
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 12 juni 2020, zittingsplaats Middelburg, in de strafzaak met parketnummer 02-700252-18 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 1] 2001,
thans verblijvende in [penitentiaire inrichting] te Lelystad .
Hoger beroep
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en opnieuw rechtdoende,
  • bewezen zal verklaren hetgeen aan de verdachte primair is tenlastegelegd;
  • de verdachte zal veroordelen tot jeugddetentie voor de duur van 17 maanden met aftrek van het voorarrest;
  • aan de verdachte zal opleggen een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel waarbij is bepaald dat de maatregel is opgelegd ten aanzien van een misdrijf dat is gericht tegen en gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat in geval het hof besluit tot oplegging van een voorwaardelijke PIJ-maatregel, deze dadelijk uitvoerbaar wordt verklaard;
  • de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] gedeeltelijk zal toewijzen tot een bedrag ter hoogte van € 4.746,72 aan materiële schade;
  • de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] gedeeltelijk zal toewijzen tot een bedrag ter hoogte van € 2.080,85 aan materiële schade;
  • de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partij 3] , [benadeelde partij 4] , [benadeelde partij 5] , [benadeelde partij 6] , [benadeelde partij 7] en [benadeelde partij 8] niet-ontvankelijk te verklaren.
Namens de verdachte is primair bepleit dat het hof de verdachte integraal zal vrijspreken op de gronden als weergegeven in de ter terechtzitting van 20 juli 2022 overgelegde pleitnota in hoger beroep. Voorts is namens de verdachte verzocht de benadeelde partijen in de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk te verklaren. Subsidiair is een strafmaatverweer gevoerd en verzocht om de door de benadeelde partijen gevorderde immateriële schadevergoedingen niet-ontvankelijk te verklaren en bij toewijzing te matigen.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de meervoudige kamer van de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 26 december 2018 te Vlissingen tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door [slachtoffer] met een mes, althans een dergelijk scherp voorwerp in de buik, in elk geval in de romp, te steken en/of te snijden;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 26 december 2018 te Vlissingen aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten breuken van de rechteroogkas, de rechterkaakholte en de bovenkaak en twee tanden uit de kaak, heeft toegebracht door [slachtoffer] meermalen tegen/op het hoofd te trappen/schoppen en/of met een glazen fles tegen/op het hoofd te slaan;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 26 december 2018 te Vlissingen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen [slachtoffer] meermalen tegen/op het hoofd heeft geschopt/getrapt en/of met een glazen fles tegen/op het hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 26 december 2018 te Vlissingen [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door [slachtoffer] met een mes in de buik te steken.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen [1]
1.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 december 2018 (pagina’s 569-570), voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] :
Op woensdag 26 december 2018, omstreeks 02:25 uur bevonden wij, verbalisanten, ons gekleed in politie-uniform en belast met noodhulp en surveillance, op het bureau van politie te Vlissingen. Hier kregen wij van het operationeel centrum portofonisch de opdracht te gaan naar de [adres 1] te Vlissingen waar zojuist een
vechtpartij was geweest op straat. Er zou een persoon op de grond liggen en de daders
zouden ervandoor zijn.
Direct hierop begaven wij ons rijdend naar de opgegeven locatie, waar wij omstreeks
02:27 uur arriveerde. Wij verlieten ons dienstvoertuig en zagen, dat er inderdaad een
man op de stoep lag voor het [adres 1] .
Ik zag dat het slachtoffer dat op de stoep lag een buikwond had en dat er ingewanden uit zijn buik puilden. Ik, [verbalisant 1] , zag dat de man aan het happen was naar lucht en ik zag dat de man ook verwondingen had aan zijn gezicht.
Toen ik bij het slachtoffer kwam liep de mij ambtshalve bekende [getuige 1]
naar mij toe. Hij zei tegen mij dat er zojuist iemand was weggelopen die
wij misschien moesten hebben.
Ik zag dat er een man liep over de [adres 1] richting de Van der Swalmestraat. Op dat moment liepen er geen andere mensen op straat en zag ik alleen deze man. Ik rende achter de man aan en zag dat hij de van der Swalmstraat inliep, ik rende ook de van der Swalmstraat in en zag de man richting de Hurgronjestraat lopen. Ik riep met luide stem naar de man: “Politie, staan blijven”. Ik wilde de identiteit van de man vaststellen omdat hij mogelijk betrokken was bij het incident. Ik zag dat de man hierop van mij af begon te rennen.
Na enkele minuten zag ik de man met camouflagejas rennen door de Van Hoorn van Burghstraat richting de Nicolaes Honinghstraat. Ik, [verbalisant 1] , ben toen van uit de Verkuijl Quakkelaarstraat richting de Nicolaes Honighstraat gerend. Hier zag ik na enkele seconden de man met de camouflagejas mijn richting oplopen. Ik, [verbalisant 1] , zag dat de verdachte bij het zien van mij terug de van Hoorn van Burghstraat inliep. Ik ben hierop achter hem aangerend en riep dat hij moest blijven staan.
Ik, [verbalisant 1] , liep naar de man toe en zag aan zijn rechterhand veel bloed zitten. Ik zag dat
dit bloed nog vers was, ik zag dat het nog vochtig was en helder rood van kleur.
2.
Het proces-verbaal aanhouding d.d. 26 december 2018 (pagina’s 250-251), voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 3] :
Op woensdag 26 december 2018 omstreeks 02.40 uur hielden wij als verdachte aan:
Achternaam: [verdachte]
Voornamen: [verdachte]
Geboren: [geboortedatum 1] 2001
3.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 december 2018 (pagina’s 572-573), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 2] :
Om 02:29 uur kwamen wij, verbalisanten, ter plaatse aan de [adres 1] en
parkeerden ons dienstvoertuig aan de oneven zijde van de [adres 1] tegenover het
pand [adres 1] .
Ik benaderde het slachtoffer en zag dat hij een forse buikwond had waaruit ingewanden
naar buiten puilden. Ik zag dat het slachtoffer op zijn rug lag met zijn benen
gekruist als in een kleermakerszithouding. Ik zag rondom het hoofd van het
slachtoffer een geringe hoeveelheid bloed op de trottoirtegels en zag dat er resten
blank glas voorzien van een etiket Smirnoff, waaronder een flessenhals rond het
slachtoffer lagen. Ik zag tevens dat het slachtoffer enkele voortanden mistte. Ik zag en hoorde dat het slachtoffer geheel niet reageerde op mijn aanspreken en dat er sprake was van gasping.
Overledene: [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 1990.
4.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 december 2018 (pagina’s 256-257), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 4] :
Vervolgens is de Forensische Opsporing bezig geweest met [verdachte] , waarna hij onderworpen werd aan een insluitingsfouillering.
Toen [verdachte] zijn sokken uit had gedaan overhandigde hij deze aan de arrestantenbewaker. Ik, [verbalisant 4] , hoorde dat de arrestantenbewaker zei dat er iets in één van de twee sokken zat. Ik zag vervolgens dat de arrestantenbewaker uit de sok die [verdachte] kort daarvoor aan had, een aardappelmesje haalde.
5.
Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 26 december 2018 (pagina’s 636-641), voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 1] :
V: Vraag verbalisant
A: Antwoord getuige
A: Ik zag twee mannen en 1 op de grond. Hij trapte hem tegen zijn hoofd. Die andere stond erbij.
V: Zou je man 1, de man die schopte, kunnen omschrijven?
A: Die had een camouflage jas aan.
6.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 26 december 2018 (pagina’s 289-298), voor zover inhoudende als verklaring van [verdachte] :

V Vraag verbalisant

AAntwoord verdachte
V= Welke kleding had jij vannacht aan toen jij werd aangehouden?
A= Ik had een legerjasje aan een blauwe spijkerbroek en zwarte leren schoenen.
V= Wat voor kleur jas had jij aan?
A= Licht en donker groen, gecamoufleerd.
V: Vind jij het goed dat wij foto’s maken van het letsel aan je hand?
A: Ja is goed.
O: Verbalisanten maken een foto van het letsel.
Pagina 298:
Een afbeelding waarop het hof waarneemt dat een persoon zijn beide handpalmen toont. Op de afbeelding ziet het hof op elke handpalm twee plekken gemarkeerd. Het hof interpreteert deze markeringen als plaatsen op de hand waar letsel door de verbalisanten is waargenomen.
7.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte toetsing rechtmatigheid inverzekeringstelling en vordering tot bewaring d.d. 28 december 2018 (pagina’s 270-272), voor zover inhoudende als verklaring van verdachte [verdachte] :
Het klopt dat ik een aardappelschilmesje in mijn sok had. Dat heb ik niet gebruikt, maar ik heb het wel bij mij omdat ik mij vaak bedreigd voel.
8.
Het proces-verbaal van de zitting, gehouden met gesloten deuren, op 26 mei 2020, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte [verdachte]:
Ik tikte hem
(het hof begrijpt: [slachtoffer] )aan met mijn voet om hem wakker te krijgen, maar ik kreeg geen reactie.
9.
Het proces-verbaal van verhoor getuige afgelegd ten overstaan van de raadsheer-commissaris d.d. 17 februari 2022, voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 3] :
In een snel moment ontstond er toen ruzie tussen [verdachte] en [slachtoffer]
(het hof begrijpt telkens: [slachtoffer] ). Zij waren aan het duwen en toen pakte [verdachte] het mes. Ik heb geprobeerd het mes af te pakken en toen zag ik dat [verdachte] recht op [slachtoffer] afliep met het mes.
Toen zijn ze alle 3 naar beneden gegaan. U vraagt mij hoe [verdachte] ten opzichte van [slachtoffer] stond op het moment dat hij op [slachtoffer] afliep. [slachtoffer] stond in de deuropening met zijn gezicht richting de kamer. [verdachte] liep recht naar hem toe met zijn gezicht er naartoe.
Ik zag wel meteen bloed en het mes gebroken op de grond liggen bij de deuropening. Toen ben ik naar beneden gegaan en ging [verdachte] weer naar boven. Wij kwamen elkaar tegen op de trap. Hij zei: ga kijken bij [slachtoffer] het gaat niet goed.
Dus ik ben naar buiten gegaan om daar te gaan kijken. [slachtoffer] lag daar. U raadsheer-commissaris vraagt mij wat ik toen zag. Hij lag op zijn buik en ik wilde hem omhoog helpen en toen zag ik dat liet helemaal fout was. Ik zag dat hij er slecht aan toe was als u mij dat zo vraagt.
10.
Het proces-verbaal van verhoor getuige afgelegd ten overstaan van de raadsheer-commissaris d.d. 17 februari 2022, voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 2] :
Door [getuige 3]
Het hof begrijpt: [getuige 3] )werd gevraagd om weg te gaan naar aanleiding van de ruzie tussen [verdachte] en [slachtoffer]
(het hof begrijpt telkens: [slachtoffer] ). Ik ben naar buiten gegaan door de voordeur en toen ik bij de voordeur stond, kwam [slachtoffer] naar beneden en die zei: ik ben gestoken. Er zat een korte periode tussen het moment dat ik bij de voordeur stond en [slachtoffer] naar beneden kwam.
U vraagt mij wat er gebeurde nadat [slachtoffer] zei dat hij was gestoken. Ik heb gezegd dat we moesten gaan. Hij zei tegen mij: bel een ambulance, bel een ambulance, dat bleef hij zeggen. Het volume van zijn stem was vrij laag en hij had zijn hand op zijn buik om de wond dicht te houden.
Toen wilden we naar rechts de straat in, maar op nog geen meter van de voordeur vandaan zakte [slachtoffer] door zijn knieën en toen binnen een minuut probeerde ik hem bij kennis te krijgen door zijn naam te roepen. [verdachte] kwam vervolgens naar beneden, met flinke vaart, ik weet niet of hij eerst met een fles wodka op het hoofd van [slachtoffer] heeft geslagen of dat hij [slachtoffer] heeft geschopt, maar dat zijn wel dingen die zijn gebeurd. Hij was heel chaotisch, [verdachte] . Hij schopte op het hoofd van [slachtoffer] , hij gebruikte heel veel geweld.
Ik stond en ik was net buiten de deur, toen hadden ze een bitchfight en toen probeerde ik ze uit elkaar te halen en ik weet nog dat [slachtoffer] mij wegduwde en zei dat hij het zelf wel zou redden. Toen ben ik naar buiten gegaan en kwam [slachtoffer] naar beneden, en zei dat hij was gestoken.
(Het hof begrijpt dat de getuige in deze alinea weer terug gaat naar het moment binnen in het appartement van [getuige 3] )
11.
Het rapport Pathologieonderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood d.d. 23 januari 2019, Forensische Opsporing Politie Zeeland-West-Brabant, Onderzoek [onderzoeksnaam] , BVH nr. 2018303252 (pagina’s 288-294), voor zover inhoudende en opgesteld door dr. H.H. de Boer, arts en patholoog:

Resultaten

1. Voorafgaand aan de sectie werd het lichaam middels total body CT-scan onderzocht in het Groene Hart Ziekenhuis te Gouda. Bij de voorlopige beoordeling werd onder
andere het volgende gezien:
  • Breuken van de rechteroogkas, de rechterkaakholte en de bovenkaak
  • Afwezige snijtanden rechtsboven (elementen 1.1 en 1.2).
5. Midden op de buik, van het schaambeen tot boven de navel was er een scherprandige huidsnede van circa 24 cm, reikend tot in de buikholte. De wondranden toonden enkele huidflapjes en plaatselijk enige bloeduitstorting.
6. In de buik toonden meerdere organen en weefsels gladrandige perforaties. Er was onder andere een doorsteek van de maag (nabij de maagklep), een doorsteek van de twaalfvingerige darm, perforatie van de lichaamsslagader (aorta) en perforatie van de onderste holle ader. Er was een scherprandige lijnvormige beschadiging van de voorzijde van enkele lendenwervels.
7. In de buik was circa 500 ml bloed en bloedstolsels. De ruimte achter de buikholte toonde zeer uitgebreide bloeduitstorting. De bindvliezen van de oogleden en de slijmvliezen waren bleek. Het hart was bloedleeg. De milt en lever waren iets bleek.
8. Op de rechterzijde van het gelaat waren er ongeveer 5 oppervlakkige huidbeschadigingen niet omgevende bloeduitstorting.
Hierbij was er een huidscheur van de rechterwenkbrauw met hierbij een beperkte schedelbreuk. De bevindingen bij het letseldateringsonderzoek van deze wond passen bij een wond die meerdere minuten tot tientallen minuten voor het overlijden is ontstaan.
9. Er was een beschadiging van het slijmvlies van de onderlip. In de mond waren de twee snijtanden in de bovenkaak rechts afwezig. Op het achterhoofd was er een huidscheur van circa 2,7 cm.

Interpretatie van resultaten

De hoofdletsels sub 8 en 9 zijn bij leven ontstaan door inwerking van uitwendig mechanisch stomp botsend geweld zoals bijvoorbeeld (zich) stoten, vallen of slaan/geslagen worden. De aanwezigheid van aangezichtsbreuken geeft aan dat dit geweld (deels) hevig is geweest.
Er waren geen ziekelijke afwijkingen die het overlijden kunnen verklaren, of die hiervoor van betekenis kunnen zijn geweest.

Conclusie

Het overlijden van [slachtoffer] wordt verklaard door algehele weefselschade door bloedverlies, hetgeen – mede op basis van de verkregen informatie – is ontstaan door steekletsel(s) in de buik.
12.
Het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag ‘Bloedspoorpatroononderzoek, onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek naar aanleiding van een steekincident met dodelijke afloop in Vlissingen op 26 december 2018’ d.d. 23 november 2021 met zaaknummer 2018.12.27.077 (aanvraag 014), voor zover inhoudende als relaas van rapporteurs ing. L. Meijerink en dr. S. van Soest:
Tas AAMH4964NL
Het betreft een plastic Albert Heijn tas welke opgerold in een messenkoker is aangeleverd.
In de tas bevinden zich stukken glas afkomstig van een fles en scherven van een onbekend voorwerp.
Volgens de verkregen informatie is de tas aangetroffen op de plaats delict en bevond het
(bebloede) heft AAMH4963NL zich in deze tas. Verzocht is om te onderzoeken of het bloed op het heft terecht is gekomen doordat het in de bebloede tas heeft gezeten.
De tas is aan de binnen- en buitenkant onderzocht op de aanwezigheid van bloed. Hierbij zijn verspreid over de buitenkant bloedsporen aangetroffen. Aan de binnenkant van de tas zijn enkele kleinere bloedspoortjes op het handvat en een bloedspoortje op een glasdeeltje aangetroffen.
Het onderzoek is gericht op overdracht van bloed vanuit de tas naar het heft. Daarmee zou het bloed in de tas dus de ‘bron’ moeten zijn voor bloedsporen op het heft.
Bloedsporen op de tas
De bloedsporen die bij eerder onderzoek zijn aangetroffen op het heft bevinden zich
aan de kant waar het lemmet heeft gezeten en aan de onderkant van het heft. Het
bloed aan de onderkant van het heft bevindt zich nagenoeg rondom beide zijden van
het heft. Het betreft een relatief groot bebloed oppervlak.
Als de plastic tas de bron zou zijn voor het hierboven beschreven bloed op het heft
dan moeten de bebloede delen van het heft bijna rondom contact hebben gemaakt
met relatief veel bloed dat op verschillende locaties op de tas aanwezig zou moeten
zijn. In de tas zijn geen grote hoeveelheden bloed aangetroffen dat als potentiële ‘bron’ van het bloed op het heft kan hebben gefungeerd.
13.
Het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag ‘Interdisciplinair rapport van de NFI-onderzoeken naar aanleiding van een steekincident met dodelijke afloop in Vlissingen op 26 december 2018’ d.d. 15 december 2021 met zaaknummer 2018.12.27.077, aanvraagnummer 014, voor zover inhoudende als relaas van rapporteur drs. J.A. de Koeijer:
Micro-analyse invasieve trauma
Tijdens het steken van het slachtoffer heeft het lemmet de lendenwervels geraakt.
Om na te gaan of de beschadiging in de wervel veroorzaakt is door lemmet
AAMH4946NL is een micro-analyse invasief trauma uitgevoerd.
Microsporenonderzoek aan het wervellichaam
In de beschadiging in het bot zijn deeltjes aangetroffen die voornamelijk bestaan uit
ijzer en chroom met wat mangaan en silicium. Deze deeltjes komen in samenstelling
overeen met het roestvrijstalen lemmet. Tevens zijn enkele losse deeltjes
aangetroffen die voornamelijk bestaan uit titanium en zuurstof. De
elementsamenstelling en morfologie van deze deeltjes komt overeenkomt met die
van de deeltjes die voorkomen in de witte coating van het lemmet.
Microsporenonderzoek aan het lemmet
Op de snijrand van het lemmet zijn veel deeltjes aangetroffen waarvan de
elementsamenstelling overeenkomt met die van bot. Dit is een sterke aanwijzing dat
dit lemmet in contact is geweest met botmateriaal.
Kras-, indruk- en vormsporenonderzoek
De vorm van de beschadiging in het bot past bij een beschadiging veroorzaakt met
een scherprandig voorwerp, zoals een mes.
Conclusie MIT-onderzoek
De gezamenlijke resultaten van het Microanalyse Invasief Trauma onderzoek zijn
veel waarschijnlijker wanneer het lemmet onderdeel heeft uitgemaakt van het
mes dat gebruikt is om het slachtoffer te steken, dan wanneer een ander
steekvoorwerp is gebruikt om het slachtoffer te steken.
Onderzoek naar wie er gestoken heeft
Wel is uit het onderzoek gebleken dat de kans op contaminatie van de mesdelen
met bloed vanaf de tas en/of de dweil, in de omstandigheid zoals de mesdelen door
de forensische opsporing zijn aangetroffen, extreem klein is.
De in aanmerking komende letsels (pagina’s 11 en 12).
De evaluatie heeft zich beperkt tot die bevindingen waarvan met een hoge mate van zekerheid kon worden vastgesteld dat het letsels betroffen. Verder is aangenomen dat de hypothesen doelen op verwondingen aan de hand waarmee het geweld werd gepleegd. De letsels 3, 4, 5 en 10 bevinden zich alle aan de rechter hand, hetgeen in genoemde kaders impliceert dat deze letsels het gevolg zullen zijn van rechtshandig uitgevoerde geweldspleging(en). In onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van de bij de evaluatie betrokken letsels aan de rechterhand van verdachte [verdachte] .
Rechter hand
Nr. 3
In het topkootje van de rechter duim bevindt zich aan wijsvingerzijde een streepvormige donkere verkleuring.
Interpretatie letsel
Scherprandige huidklieving door snijdende, stekende of drukkende inwerking van een scherprandig voorwerp, zoals bijvoorbeeld een mes, schaar of scherpe glasrand.
Nr. 4
Aan het basiskootje van de 2e vinger bevindt zich aan duimzijde een V-vormige kleine rode scherprandige huidklieving.
Interpretatie letsel
Scherprandige huidklieving door snijdende, stekende of drukkende inwerking van een scherprandig voorwerp, zoals bijvoorbeeld een mes, schaar of scherpe glasrand.
Nr. 5
Aan het basiskootje van de 2e vinger bevindt zich aan duim-/buigzijde een scherprandige huidklieving van minimaal circa 1 cm.
Interpretatie letsel
Scherprandige huidklieving door snijdende, stekende of drukkende inwerking van een scherprandig voorwerp, zoals bijvoorbeeld een mes, schaar of scherpe glasrand.
Nr. 10
Aan de buigzijde van de pols is er ter hoogte van de 4e straal een U-vormige scherprandige huidklieving van circa 0,7x0,5 cm.
Interpretatie letsel
Scherprandige huidklieving door snijdende, stekende of drukkende inwerking van een scherprandig voorwerp, zoals bijvoorbeeld een mes, schaar of scherpe glasrand. De richting van geweldsinwerking was dwars en duimwaarts.
14.
Het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag ‘Onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek naar aanleiding van een steekincident met dodelijke afloop in Vlissingen op 26 december 2018’ d.d. 29 maart 2019 met zaaknummer 2018.12.27.077, aanvraagnummers 002, 003 en 004, voor zover inhoudende als relaas van rapporteur dr. S. van Soest (pagina’s 716 t/m 719):
DNA-onderzoek
Onderstaand onderzoeksmateriaal is onderworpen aan een DNA-onderzoek.
AAMH4946NL#01 t/m #03 bemonsteringen bloed vanaf een lemmet
AAMH4963NL#01 en #02 bemonsteringen bloed vanaf een heft
AAMH4963NL#03 bemonstering (met bloed) van niet bebloede delen van een heft
AAMH4963NL#04 bemonstering (met bloed) van buitenkant kabelbinder om een heft
AALI0756NL referentiemonster bloed afkomstig van het stoffelijk overschot AAKQ9798NL van [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum 2] )
WAA7882NL referentiemonster wangslijmvlies van verdachte [verdachte] (geboren op [geboortedatum 1] 2001)
SIN
(omschrijving)
DNA kan afkomstig zijn van
Matchkans DNA-profiel
AAMH4946NL#01
bloedspoor
[slachtoffer]
kleiner dan 1 op 1 miljard
AAMH4946NL#02
bloedspoor
[verdachte]
kleiner dan 1 op 1 miljard
AAMH4946NL#03
bloedspoor
[slachtoffer]
kleiner dan 1 op 1 miljard
Heft
AAMH4963NL#01 en #02
bloedsporen
[verdachte]
kleiner dan 1 op 1 miljard
Bijlage (pagina’s 720-721)
Foto’s van het onderzoeksmateriaal
Zaaknummer 2018.12.27.077 (aanvraag 004)
De eigen waarneming van het hof op foto 1 die als bijlage bij het zojuist genoemde rapport op pagina 720 is gevoegd inhoudende:
Het hof neemt daarop waar de zijde van een lemmet (AAMH4946NL) met de vermeldingen #01, #02 en #03.
De eigen waarneming van het hof op foto 2 die als bijlage bij het zojuist genoemde rapport op pagina 720 is gevoegd inhoudende:
Het hof neemt daarop waar de zijde van een lemmet (AAMH4946NL) met de vermelding #03.
De eigen waarneming van het hof op foto 1 die als bijlage bij het zojuist genoemde rapport op pagina 721 is gevoegd inhoudende:
Het hof neemt daarop waar de zijde van een heft (AAMH4963NL) met de vermeldingen #01, #03, #03 en #04.
De eigen waarneming van het hof op foto 2 die als bijlage bij het zojuist genoemde rapport op pagina 721 is gevoegd inhoudende:
Het hof neemt daarop waar de zijde van een heft (AAMH4963NL) met de vermelding #02, #03, #03 en #04.
15.
Het op ambtseed opgemaakt proces-verbaal van 1 februari 2019, opgenomen als pagina’s 541 - 552 in voornoemd eindproces-verbaal, voor zover inhoudende het verhoor van verdachte [getuige 2] :
(...) Toen stond [slachtoffer]
(het hof begrijpt telkens: [slachtoffer] )in de deuropening. Op dat moment kwam [verdachte]
(het hof begrijpt: verdachte)naar beneden gerend en sloeg [slachtoffer] met een wodkafles van Smirnoff op [slachtoffer] zijn hoofd. (...) [slachtoffer] zakte door zijn knieën. De fles was kapot als ik het goed heb. (...) [verdachte] rende weer naar buiten en trapte vier keer tegen het hoofd van [slachtoffer] . (...) [verdachte] trapte vier keer. De eerste keer met een aanloop. (...) [verdachte] trapte heel hard. Hij nam een aanloop en bleef trappen. Als u vraagt in wat voor een mate dan zeg ik u dat dat niet zacht was. (...)
O: Op een gegeven moment komt [slachtoffer] naar beneden. Je ziet dat [verdachte] naar beneden komt rennen en hem met een fles op zijn hoofd slaat.
Hoe ging dat?
A: Hij sloeg hem op een manier zoals je met een hamer een spijker in slaat. Volgens mij
sloeg hij [slachtoffer] achterop zijn hoofd. (...)
16.
Het proces-verbaal forensisch onderzoek woning [adres 3] Vlissingen (pagina’s 34-50), voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 5] , [verbalisant 6] en [verbalisant 7] van het Team Forensische Opsporing van politie Eenheid Zeeland-West-Brabant:
In de wasbak zagen wij toiletartikelen, scherven , een bebloede dweil en een wit lemmet van een mes . De goederen lagen in genoemde volgorde van onderin de wastafel naar boven.
Het witte lemmet van een mes uit de wastafel was niet meer voorzien van een heft. Mogelijk dat met de witte lemmet het letsel was toegebracht op het slachtoffer. De witte lemmet hebben wij veiliggesteld [SIN AAHM4946NL].
Verder zagen wij achter de kamerdeur in de hoek gevormd door de buitenmuur en de tussenmuur een kunststof teiltje staan met daarin onder andere een bebloede plastic Albert Heijn tas. In die Albert Heijn tas zagen wij glasscherven, kapotte drinkglazen, twee(lege)flessen wijn met daarop vermoedelijk bloed en een bebloed grijs met wit kleurig heft van een mes. Het heft vormde in onze optiek een compleet mes met de eerder in de badkamer aangetroffen lemmet. Het heft hebben wij veiliggesteld [SIN AAMH4963NL].
Gelet op het toegebrachte letsel bij het slachtoffer, hebben wij besloten een selectie van de aangetroffen bloedspoorpatronen te bemonsteren:
- Bloed linkermuur hal boven trapleuning [SIN AALJ2882NL]
De plastic Albert Heijn tas met daarin de glasscherven en de kapotte drinkglazen werd in zijn geheel veiliggesteld (SIN AAMH4964NL).
17.
Het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag ‘Interdisciplinair rapport van de NFI-onderzoeken naar aanleiding van een steekincident met dodelijke afloop in Vlissingen op 26 december 2018’ d.d. 10 november 2021 met zaaknummer 2018.12.27.077, aanvraagnummer 014, voor zover inhoudende als relaas van rapporteur D. Botter, forensisch arts KNMG:
Ad 1: Handletsel bij een geweldpleger door steken met een mes, zoals bijvoorbeeld
het mes met SIN AAMH4946NL en AAMH4963NL.
Wanneer een krachtige steekbeweging met een mes wordt gemaakt, kan de hand
van de geweldpleger door stoten van het mes tegen een harde structuur, vanaf het
heft doorglijden over het lemmet (bijvoorbeeld wanneer de punt van het mes tegen
een benig lichaamsdeel stuit). Het getoonde lemmet steekt met de snijrand circa 1
cm uit buiten het heft. Bij doorglijden van de hand zal de stekende hand eerst
botsen tegen deze rand en eventueel vervolgens doorglijden over het lemmet.
Hierdoor ontstaan één of meer lijnvormig gerangschikte scherprandige
huidklievingen aan de buigzijde van de hand. Afhankelijk van hoe het mes vast
gehouden werd, kunnen deze klievingen optreden aan de buigzijde van de vingers
en/of de handpalm en/of de huidplooi tussen duim en wijsvinger. Bij draaiing van
het mes en/of de hand tijdens het doorglijden, kunnen op meerdere plaatsen
klievingen optreden. Tijdens een krachtige steekbeweging wordt het heft stevig
omklemd, zodat bij doorglijden diepe snijletsels in de handpalm kunnen ontstaan.
In de onderhavige casus zouden de letsels 3 (duim) en 4 (wijsvinger) onder andere
kunnen worden verklaard door glijden van de hand over het lemmet tijdens een
steekbeweging.
18.
Het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag ‘DNA-onderzoek, naar aanleiding van een steekincident met dodelijke afloop in Vlissingen op 26 december 2018’ d.d. 1 april 2019 met zaaknummer 2018.12.27.077 (aanvraag 005), voor zover inhoudende als relaas van rapporteur dr. S. van Soest (pagina’s 713-715):
AALJ2882NL#01 een bemonstering (bloed, trapgat wand links boven trapleuning)
AALJ2839NL#01 een bemonstering (bloed, berghok deur overloop 1e verdieping)
AALJ2882NL#01 slachtoffer [slachtoffer] Matchkans DNA-profiel
kleiner dan 1 op 1 miljard
AALJ2839NL#01 verdachte [verdachte] Matchkans DNA-profiel
kleiner dan 1 op 1 miljard
19.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 4 januari 2019 (pagina’s 300-308), voor zover inhoudende als verklaring van [verdachte] :
V: Ben je links of rechts?
A: Rechts
20.
Het proces-verbaal Sporenonderzoek, van het Team Forensische Opsporing van politie Eenheid Zeeland-West-Brabant (pagina’s 167 -170), voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 8] , brigadier van politie:
Ik zag dat de verdachte papieren zakken om zijn handen had. Deze werden door mij verwijderd. Ik zag dat de rechterhand bebloed was (foto 1 t/m 3). Door mij werd van beide handen de nagels bemonsterd met behulp van nagelbemonsteringset (SIN NAAA0120NL). Ter hoogte van het eerste vingerkootje van de rechter wijsvinger zag ik een snijverwonding (foto 1). Aan de linkeronderzijde van de handpalm zag ik een kleine verwonding (foto 3).
Aan de binnenzijde van de linkerhand zag ik ter hoogte van de duimspier een verwonding met een lengte van ongeveer 1 centimeter. Ik zag dat deze verwonding recent gehecht was (foto 4). Op de rugzijde van de linkerhand zag ik ter hoogte van de knokkel van de pink bloed (foto 6).
Fotomap, onderzoek [onderzoeksnaam] , [onderzoeksnaam] , BVH-nr: 2018303252-63 (pagina’s 171 – 176):
Foto’s met de volgende tekst:
Foto 1: Binnenzijde rechterhand van verdachte
Foto 2: Buitenzijde rechterhand van verdachte
Foto 3: Verwonding linkeronderzijde van rechter handpalm
Foto 4: Binnenzijde linkerhand
Foto 5: Buitenzijde linkerhand
Foto 6: Bloed ter hoogte knokkel van de linker pink.
Bewijsoverwegingen

Algemene bewijsoverwegingen

De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Uit de bewijsmiddelen en het verhandelde ter terechtzitting leidt het hof af dat [slachtoffer] , [getuige 3] , [getuige 2] en de verdachte zich op 26 december 2018 bevonden in het appartement waar [getuige 3] woonde aan de [adres 3] te Vlissingen. Op enig moment is er ruzie ontstaan tussen de verdachte en het slachtoffer. De verdachte heeft toen een mes gepakt en is recht op het slachtoffer afgelopen. [getuige 3] zag meteen bloed en zag dat het mes gebroken op de grond lag. Dit mes is in twee delen (het heft los van het lemmet) in de woning van [getuige 3] teruggevonden. In de woning van [getuige 3] is bloed van zowel de verdachte als het slachtoffer aangetroffen.
Na dit moment van steken is het slachtoffer naar beneden gelopen alwaar [getuige 2] bij de voordeur stond. [getuige 2] hoorde het slachtoffer zeggen dat hij gestoken was en dat hij, [getuige 2] , een ambulance moest bellen. Enkele momenten later zakte het slachtoffer bij de voordeur door zijn knieën.
[getuige 2] heeft gezien dat de verdachte buiten de woning van [getuige 3] veel geweld heeft gebruikt. Hij zag dat verdachte met een fles op het hoofd van het slachtoffer sloeg en vier keer tegen het hoofd schopte. De eerste keer was met een aanloop en verdachte bleef vervolgens trappen. [getuige 1] heeft verklaard dat hij twee mannen zag staan en één op de grond. De man met een camouflagejas trapte tegen het hoofd van het slachtoffer.
[getuige 3] is ook naar beneden gegaan en kwam verdachte tegen op zijn weg terug naar boven. Verdachte zei tegen haar dat het niet goed ging met het slachtoffer. [getuige 3] heeft vervolgens gezien dat het slachtoffer er slecht aan toe was.
Gelet op de gezamenlijke resultaten van het Microanalyse Invasief Trauma onderzoek gaat het hof er vanuit dat het in de woning van [getuige 3] aangetroffen lemmet (AAMH4963NL) is gebruikt om het slachtoffer dodelijk te verwonden. Daarbij heeft het lemmet bot (lendenwervels) geraakt, hetgeen zou kunnen passen bij het antwoord op de vraag of het letsel aan de rechterhand van de verdachte door een steekbeweging kan zijn veroorzaakt.
Het NFI heeft over het letsel aan de rechterhand van verdachte immers onder andere de volgende mogelijkheid beschreven.
Wanneer een krachtige steekbeweging met een mes wordt gemaakt, kan de hand van de geweldpleger door stoten van het mes tegen een harde structuur, vanaf het heft doorglijden over het lemmet (bijvoorbeeld wanneer de punt van het mes tegen een benig lichaamsdeel stuit). Het getoonde lemmet steekt met de snijrand circa 1 cm uit buiten het heft. Bij doorglijden van de hand zal de stekende hand eerst botsen tegen deze rand en eventueel vervolgens doorglijden over het lemmet.
Hierdoor ontstaan één of meer lijnvormig gerangschikte scherprandige huidklievingen aan de buigzijde van de hand. Afhankelijk van hoe het mes vast gehouden werd, kunnen deze klievingen optreden aan de buigzijde van de vingers en/of de handpalm en/of de huidplooi tussen duim en wijsvinger. Bij draaiing van
het mes en/of de hand tijdens het doorglijden, kunnen op meerdere plaatsen klievingen optreden. Tijdens een krachtige steekbeweging wordt het heft stevig omklemd, zodat bij doorglijden diepe snijletsels in de handpalm kunnen ontstaan.
In de onderhavige casus zouden de letsels 3 (duim) en 4 (wijsvinger) onder andere
kunnen worden verklaard door glijden van de hand over het lemmet tijdens een steekbeweging.
Anders dan het NFI neemt het hof niet slechts de fysieke mogelijkheden in ogenschouw die tot de geconstateerde letsels aan de rechterhand van de verdachte zouden hebben kunnen leiden, zoals verwoord in het rapport van het interdisciplinaire onderzoek, maar plaatst het hof deze door het NFI beschreven mogelijkheden vervolgens in het licht van de overige bekend geworden feiten en omstandigheden. Daarbij wijst het hof in het bijzonder op de verklaring van [getuige 3] die verdachte met een mes recht op het slachtoffer af zag lopen waarna zij meteen bloed zag en het mes gebroken op de grond zag liggen. Voorts betrekt het hof hierbij tevens het feit dat het met het steken gemoeide opzet in lijn is met het opzet dat kan worden afgeleid uit de excessieve wijze waarop (enkel) verdachte het geweld op het hoofd van het slachtoffer heeft uitgeoefend, nadat deze naar beneden en naar buiten was gelopen. In beide gevallen was het (voorwaardelijk) opzet kennelijk gericht op de dood van het slachtoffer.
In dit licht en in het licht van hetgeen door de politie is waargenomen, door getuigen is verklaard en uit forensisch technisch onderzoek naar voren is gekomen, zoals blijkend uit de in dit arrest weergegeven bewijsmiddelen, passen de letsels aan de duim en de wijsvinger van de rechterhand van verdachte bij het steken van het slachtoffer en het raken van de lendenwervels, waardoor de hand van verdachte over het lemmet naar voren kan zijn gegleden. Het daarbij vrijgekomen bloed als gevolg van de hierdoor ontstane letsels – [verbalisant 1] neemt ten tijde van de aanhouding van verdachte ‘veel bloed’ aan de rechterhand van verdachte waar – kan naar het oordeel van het hof dan ook het ‘relatief groot bebloed oppervlak’ dat op het heft is aangetroffen, goed verklaren. Een ander moment – ervoor of erna – waarop deze hoeveelheid bloed van verdachte op het heft terecht kan zijn gekomen is, wederom bezien in het licht van de bekend geworden feiten en omstandigheden, niet aannemelijk geworden, al was het maar omdat verdachte bij herhaling heeft verklaard het mes niet te hebben gezien.
Het hof heeft ook geen reden om aan te nemen dat een ander dan verdachte het slachtoffer met het aangetroffen lemmet heeft gestoken. Te meer niet nu uit letselonderzoek (B.F.L. Oude Grotebevelsborg, forensisch arts KNMG, NFI rapport van 26 november 2021, aanvraagnummer 015) naar voren is gekomen dat [getuige 3] niet het letsel vertoont dat passend is bij een steekbeweging en voorts geen bloed van haar, in het bijzonder niet op het heft, is aangetroffen. Als zij dat heft, al dan niet omwille van haar eigen bloed, zou hebben schoongemaakt dan is het niet zonder meer begrijpelijk dat op dat heft (nog) wel een relatief groot oppervlak met (enkel) bloed van verdachte werd aangetroffen.

Bijzondere bewijsoverwegingen

De verweren van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. Daartoe is – op de gronden als weergegeven in de ter terechtzitting van 20 juli 2022 overgelegde pleitnota in hoger beroep – aangevoerd dat niet buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat de verdachte de dader is.
Alternatief scenario
De verdachte heeft geen mes gezien in de betreffende woning, kort voor, tijdens of na de steekverwonding. De verdediging schetst een alternatief scenario nu het DNA van de verdachte op het mes is aangetroffen. Nadat de verdachte de spiegel had kapotgeslagen, liep hij met een bebloede hand door de woning en daarbij heeft hij bloed gedoneerd op voorwerpen die daar lagen, inclusief het al dan niet inmiddels gebroken mes. Er dient rekening te worden gehouden met de mogelijkheid dat sporen van de verdachte op het mes zijn terechtgekomen op een andere wijze dan door het plegen van het delict nu de verdachte immers bloedde. Het is niet bekend in hoeverre bloed kan zijn gedoneerd, dan wel of door de schoonmaakhandelingen van [getuige 3] contaminatie heeft plaatsgevonden met het bloed van de verdachte dat in de woning lag. Bovendien heeft [getuige 3] delen van het mes opgeruimd waardoor sporen kunnen zijn veroorzaakt en kunnen zijn verwijderd. Hierdoor is het vrijwel onmogelijk om buiten gerede twijfel vast te stellen of de sporen op het mes delictgerelateerd zijn, en zo ja, of deze van een dader afkomstig zijn. Aan de hand van de beoordeling van de letsels die bij de verdachte werden aangetroffen geldt dat alle genoemde letsels eventueel verklaard zouden kunnen worden door het stukslaan van de spiegel.
Forensisch onderzoek
In het forensisch onderzoek is het nodige misgegaan waardoor het moeilijk is om vast te stellen wat er daadwerkelijk is gebeurd. Er ontbreekt goed onderzoek naar de bloedsporen. Voorts geeft het forensisch onderzoek geen onderbouwing om buiten gerede twijfel vast te stellen wie er heeft gestoken. Het forensisch onderzoek kan niet tot belastend bewijs leiden.
Getuigen [getuige 3] en [getuige 2]
Getuigen [getuige 3] en [getuige 2] verklaren beiden anders over hetgeen gebeurd zou zijn op 26 december 2018. Op grond van hun getuigenverklaringen is het mogelijk dat zij de dader zijn.
Op het lemmet van het mes is bloed aangetroffen van de verdachte en het slachtoffer. Op het heft van het mes is ook biologisch materiaal aangetroffen van [getuige 3] wat niet uitsluit dat zij het slachtoffer heeft gestoken.
Getuige [getuige 1]
heeft het tikken van verdachte tegen het slachtoffer ten onrechte geïnterpreteerd als schoppen. Zijn waarnemingsvermogen werd beïnvloed door de snelheid van de gebeurtenissen en de omstandigheid dat hij aan het bellen was.
Het oordeel van het hof
Alternatief scenario
Het alternatieve scenario dat de sporen van de verdachte op het mes zijn terechtgekomen op een andere wijze dan door het plegen van het delict, omdat de verdachte immers bloedde en niet bekend is in hoeverre bloed kan zijn gedoneerd of door de schoonmaakhandelingen van [getuige 3] contaminatie heeft plaatsgevonden, acht het hof niet aannemelijk.
De kans op contaminatie van de mesdelen met bloed vanaf de tas en/of de dweil, in de omstandigheid zoals de mesdelen door de forensische opsporing zijn aangetroffen, is, blijkens de bevindingen van het NFI, extreem klein. Voorts zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die het aannemelijk zouden kunnen maken dat de mesdelen eventueel op andere wijze met het bloed van de verdachte gecontamineerd zouden kunnen zijn. Te meer niet omdat verdachte vasthoudt aan zijn verklaring dat hij het mes ten tijde van het steekincident niet heeft gezien. Het hof acht de kans namelijk verwaarloosbaar klein dat verdachte de mesdelen met druppelend eigen bloed zou hebben gecontamineerd zonder het mes op dat moment te hebben gezien. Zeker niet nu het bloed rondom beide zijden van het heft volgens het NFI ‘een relatief groot bebloed oppervlak’ betreft.
Onder die omstandigheden en bij gebreke van enige informatie, die steun zou kunnen bieden aan het door de verdediging geschetste alternatieve scenario, levert naar het oordeel van het hof geen begin van aannemelijkheid op. De schoonmaakhandelingen van [getuige 3] in de betreffende woning leiden het hof niet tot een andere conclusie.
Voorts slaat het hof acht op het feit dat de verdachte – blijkens de gebezigde bewijsmiddelen – een aardappelschilmesje bij zich droeg, het slachtoffer met een glazen fles op het hoofd heeft geslagen en hem met een aanloop op het hoofd heeft geschopt en aldus die betreffende avond in staat was om de drempel te nemen iemand ernstig fysiek letsel toe te brengen met mogelijk de dood tot gevolg.
Forensisch onderzoek
De verdediging heeft aangevoerd dat het forensisch onderzoek geen onderbouwing geeft om buiten gerede twijfel vast te stellen wie er heeft gestoken en niet tot belastend bewijs kan leiden. Het hof heeft, gelet op het voorgaande, geen enkele reden om aan de inhoud van de voor het bewijs gebruikte forensisch onderzoek te twijfelen. Het forensisch onderzoek heeft gegevens opgeleverd die bij het vormen van een oordeel over de zaak van waarde zijn gebleken. Deze gegevens staan niet op zich. Het hof heeft immers ook acht geslagen op de overige gebezigde bewijsmiddelen. Deze dienen dan ook in onderlinge samenhang te worden bezien.
Getuigen [getuige 3] en [getuige 2]
Het hof is van oordeel dat getuigen [getuige 3] en [getuige 2] in de hiervoor tot het bewijs gebezigde verklaringen gedetailleerd en authentiek hebben verklaard en dat deze getuigenverklaringen op essentiële punten steun vinden in de andere door het hof gebezigde bewijsmiddelen. Het hof acht deze verklaringen in zoverre derhalve betrouwbaar en bezigt deze tot het bewijs.
Dat biologisch materiaal van [getuige 3] is aangetroffen op het heft van het betreffende mes acht het hof niet vreemd nu het mes dat is gehanteerd om het slachtoffer te steken uit de woning van [getuige 3] afkomstig was en haar DNA op het heft reeds hierom goed kan worden verklaard.
Getuige [getuige 1]
Het hof is van oordeel dat [getuige 1] in zijn hiervoor tot bewijs gebezigde verklaring gedetailleerd en authentiek heeft verklaard en dat zijn getuigenverklaring op essentiële punten steun vindt in de andere door het hof gebezigde bewijsmiddelen. Het hof acht zijn verklaring derhalve betrouwbaar en bezigt deze tot het bewijs. Dat zijn waarnemingsvermogen zou zijn beïnvloed, acht het hof niet aannemelijk nu [getuige 1] onder meer gedetailleerd heeft verklaard over de gecamoufleerde jas die de verdachte destijds droeg en hetgeen hij over het schoppen heeft verklaard door [getuige 2] wordt bevestigd.
Conclusie
Het hof is van oordeel dat de zijdens verdachte bepleite vrijspraak wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen. Het hof heeft, gelet op het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep, geen reden om aan de juistheid en de betrouwbaarheid van die bewijsmiddelen te twijfelen. Resumerend acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, door [slachtoffer] met een mes in de buik steken.
De verweren van de verdediging worden mitsdien in alle onderdelen verworpen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
doodslag.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte zal veroordelen tot jeugddetentie voor de duur van 17 maanden met aftrek van het voorarrest en aan de verdachte zal opleggen een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel waarbij is bepaald dat de maatregel is opgelegd ten aanzien van een misdrijf dat is gericht tegen en gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de op te leggen maatregel dadelijk uitvoerbaar wordt verklaard indien het hof zou overgaan tot oplegging van een voorwaardelijke PIJ-maatrgel.
De verdediging heeft een strafmaatverweer gevoerd. Daartoe is – kort weergegeven – aandacht gevraagd voor de omstandigheid dat de maximumduur voor jeugddetentie geruime tijd is overschreden, de Raad voor de Kinderbescherming, de Jeugdreclassering en de rapporteurs van de dubbelrapportage hebben geadviseerd een voorwaardelijk PIJ-maatregel op te leggen, dat de gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens bij een bewezenverklaring in belangrijke mate heeft geleid tot het tenlastegelegde en dat het in verminderde mate dient te worden toegerekend, de overschrijding van de redelijke termijn verdisconteerd dient te worden in de strafmaat en tot slot dat huisarrest in de vorm van elektronisch toezicht bij de vriendin van verdachte wordt ondersteund door de Jeugdreclassering.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan doodslag door het slachtoffer met een mes in zijn buik te steken, waardoor algehele weefselschade is ontstaan door bloedverlies en waardoor het slachtoffer het leven heeft gelaten. Doodslag wordt algemeen beschouwd als één van de ernstigste commune delicten nu het opzettelijk benemen van iemands leven de meest ernstige en onomkeerbare aantasting van het hoogste rechtsgoed, het recht op leven, is of (bij poging) kan zijn.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op de inhoud van het hem betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 9 juni 2022 waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor strafbare feiten.
Voorts heeft hof acht geslagen op de hierna te noemen – meest recente – rapportages betreffende de persoon van de verdachte.
De kinder- en jeugdpsychiater mw. G.C.G.M. Broekman heeft op 12 april 2022 een rapportage uitgebracht omtrent de persoon van de verdachte. Door haar is vastgesteld dat sprake is van een psychische stoornis in de vorm van een stoornis in cannabisgebruik, deels in remissie in de huidige gereguleerde omgeving en met een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met narcistische en antisociale trekken. Daarnaast is sprake van een sterk disharmonisch intelligentieprofiel ten voordele van de verbale taken. Met voornoemde samenhangend, vertoont de verdachte een zelfbepalende en zelfoverschattende houding met impulsief agressief gedrag, moeite met regels en met gezag en een zorgelijke emotionele, morele en sociale ontwikkeling. De kinder- en jeugdpsychiater adviseert om het feit in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen en adviseert om de verdachte een voorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen met als voorwaarde een klinische behandeling binnen de forensische jeugdkliniek [forensische jeugdkliniek] van de GGzE te Eindhoven.
De GZ-psycholoog drs. R.J.B. Metze heeft op 11 mei 2022 een rapportage uitgebracht omtrent de persoon van de verdachte. Door hem is vastgesteld dat sprake is van een disharmonisch intelligentieprofiel. Verder is sprake van een norm overschrijdende gedragsstoornis, ADHD en een stoornis in het gebruik van cannabis en een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met narcistische trekken. De GZ-psycholoog onthoudt zich van een uitspraak over de mate van toerekenen. Hij adviseert om aan de verdachte een voorwaardelijke PIJ-maatregel met bijzondere voorwaarden op te leggen. Het gedwongen kader van een voorwaardelijke PIJ-maatregel is volgens de GZ-psycholoog noodzakelijk om de verdachte extra te motiveren zich aan de voorwaarden te houden. Aangewezen is een klinische setting met forensische en psychiatrische expertise.
Door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: De Raad) is op 7 juli 2022 een strafadvies uitgebracht en daarbij zijn de rapportages d.d. 14 januari 2022 en 18 mei 2020 meegenomen. Ter terechtzitting in hoger beroep is een toelichting gegeven. De Raad adviseert aan de verdachte jeugddetentie en een voorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen. Er wordt geadviseerd om hieraan algemene- en bijzondere voorwaarden te verbinden: zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maken aan een strafbaar feit, medewerking verlenen aan het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht; medewerking aan (huis)bezoeken daaronder begrepen, een verbod op het gebruik van verdovende middelen of alcohol en ten behoeve van de naleving op dit verbod zal meewerken aan bloed- of urineonderzoek, opname in een zorginstelling; te weten [forensische jeugdkliniek] of een anderszins gelijkende instelling, onder behandeling van [forensische jeugdkliniek] of gelijkende instelling laten stellen, zich aan de regels van [forensische jeugdkliniek] of gelijkende instelling houden en onderwijs volgen.
Tot slot is door de jeugdreclasseerder van de verdachte, de heer [jeugdreclasseerder] , ter terechtzitting in hoger beroep toegelicht dat indien en zolang plaatsing in [forensische jeugdkliniek] of soortgelijke instelling niet mogelijk is, onder voorwaarden huisarrest kan plaatsvinden in de vorm van elektronisch toezicht bij de vriendin van de verdachte.
Het hof volgt voornoemde conclusies en de gronden waarop zij berusten, maakt die tot de hare en legt die ten grondslag aan de beslissing.
Mede gezien het advies van voornoemde deskundigen en gehoord hetgeen De Raad en de jeugdreclasseerder ter terechtzitting in hoger beroep hebben verklaard, alsmede gelet op de indruk die het hof zich ter terechtzitting heeft gevormd omtrent de persoon van de verdachte, acht het hof voorwaardelijke plaatsing in een inrichting voor jeugdigen passend en noodzakelijk.
Met oplegging van voormelde maatregel in een voorwaardelijke vorm, waarbij tevens na te melden bijzondere voorwaarden worden gesteld, worden naar het oordeel van het hof
vooralsnog voldoende garanties geboden voor een succesvolle ambulante
gedragsbeïnvloeding van de verdachte met het oog op minimalisering van het
recidivegevaar.
Het hof acht het daarnaast, evenals De Raad, passend en geboden om aan de verdachte
– naast de oplegging van de voorwaardelijke PIJ-maatregel – jeugddetentie op te leggen.
Naar het oordeel van het hof kan niet worden volstaan met een straf als door de advocaat-generaal gevorderd omdat deze straf onvoldoende recht doet aan de ernst van het bewezenverklaarde feit en de omstandigheid dat de verdachte reeds eerder ter zake van soortgelijke strafbare feiten is veroordeeld.
In de onderhavige zaak is het hof gebleken dat de redelijke termijn in eerste aanleg is overschreden. De redelijke termijn is aangevangen op 26 december 2018 toen verdachte in verzekering werd gesteld. De rechtbank heeft niet binnen 16 maanden nadat de redelijke termijn is aangevangen eindvonnis gewezen, maar eerst 12 juni 2020. Daardoor is de redelijke termijn in eerste aanleg met ongeveer 1,5 maand overschreden, terwijl het hof geen bijzondere omstandigheden aanwezig acht die deze overschrijding rechtvaardigen.
Voorts is ook de redelijke termijn in hoger beroep overschreden. Het hof heeft niet binnen twee jaren nadat appel is ingesteld (te weten op 18 juni 2020) arrest gewezen. Nu het hof eerst heden, op 3 augustus 2022, einduitspraak doet, is de redelijke termijn in hoger beroep met ongeveer 9,5 maanden overschreden, terwijl het hof geen bijzondere omstandigheden aanwezig acht, die deze overschrijding rechtvaardigen.
Met de raadsman is het hof dan ook van oordeel dat er sprake is van een schending van de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6 EVRM. Zonder schending van de redelijke termijn zou, naast genoemde maatregel, jeugddetentie voor de duur van 2 jaren met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht passend zijn geweest. Nu de redelijke termijn is geschonden, zal, naast genoemde maatregel, worden volstaan met het opleggen van jeugddetentie voor de duur van 21 maanden met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Het hof zal de dadelijke uitvoerbaarheid van de voorwaardelijke maatregel met bijzondere voorwaarden bevelen, opdat direct kan worden begonnen met de uitvoering van de voorwaarden. Naar het oordeel van het hof dient er ernstig rekening mee te worden gehouden dat de verdachte, indien hij niet wordt behandeld en begeleid, wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
Vordering van [benadeelde partij 3]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding ter hoogte van € 20.000,00 aan immateriële schade (shockschade), te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering. Zijdens de benadeelde partij is verzocht om de vordering niet-ontvankelijk te verklaren nu een medische onderbouwing van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld niet overgelegd kan worden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de vorderingen van benadeelde partijen niet-ontvankelijk zal verklaren.
Zijdens verdachte is ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij op de gronden als weergegeven in de ter terechtzitting van 20 juli 2022 overgelegde pleitnota in hoger beroep verweer gevoerd. Kort weergegeven heeft de verdediging vanwege de bepleite vrijspraak primair de niet-ontvankelijkheid verzocht. Subsidiair is verzocht om de door de benadeelde partij gevorderde immateriële schadevergoeding niet-ontvankelijk te verklaren nu niet wordt voldaan aan de vereisten voor shockschade en bij toewijzing van de vorderingen, de hoogte daarvan te matigen.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
De benadeelde partij heeft in haar voegingsformulier (en de bijlagen daarbij) de vordering tot vergoeding van shockschade onderbouwd. Ook zijn de vorderingen ter terechtzitting in hoger beroep nader toegelicht.
Wat betreft de criteria voor de toekenning van immateriële schade in de vorm van shockschade sluit het hof aan bij de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad. Vergoeding van shockschade kan plaatsvinden als bij de benadeelde partij een hevige emotionele schok wordt teweeggebracht door (i) het waarnemen van het tenlastegelegde, of (ii) door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan. Uit die emotionele schok dient vervolgens geestelijk letsel te zijn voortgevloeid. Dat zal zich met name kunnen voordoen als de benadeelde partij en het slachtoffer een nauwe affectieve relatie hadden en het slachtoffer bij het tenlastegelegde is gedood of verwond. Voor vergoeding van deze schade is dan wel vereist dat het bestaan van geestelijk letsel, waardoor iemand in zijn persoon is aangetast, in rechte kan worden vastgesteld. Dat zal in het algemeen slechts het geval zijn als sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. De hoogte van de geleden shockschade dient te worden vastgesteld naar billijkheid met inachtneming van alle omstandigheden van het geval, waaronder de ernst van het aan de verdachte te maken verwijt, de aard van het letsel, de ernst van het letsel (waaronder de duur en de intensiteit), de verwachting ten aanzien van het herstel en de leeftijd van de benadeelde partij. Voorts dient de rechter bij de begroting, indien mogelijk, te letten op de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend.
Het hof stelt vast dat bij de benadeelde partij een hevige emotionele schok is teweeggebracht door het overlijden van haar zoon en de aanblik van zijn levenloze lichaam ten tijde van de identificatie in het mortuarium. Voorts is de benadeelde partij geconfronteerd met de vele letsels die haar zoon had opgelopen. Het lichaam van haar zoon was zwaar geschonden. Echter, het bestaan van geestelijk letsel, waardoor de benadeelde partij in haar persoon is aangetast, kan niet in rechte worden vastgesteld nu informatie ontbreekt aangaande het in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Mitsdien zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard.
Vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partij 4] , [benadeelde partij 5] , [benadeelde partij 6] , [benadeelde partij 7] en [benadeelde partij 8]
De benadeelde partijen hebben zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met ieder afzonderlijk een vordering tot schadevergoeding ter hoogte van € 15.000,00 aan immateriële schade (shockschade), te vermeerderen met de wettelijke rente. De vorderingen zijn bij het vonnis waarvan beroep telkens niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partijen hebben zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van hun oorspronkelijke vordering. Zijdens de benadeelde partijen is ten aanzien van de vorderingen van [benadeelde partij 4] en [benadeelde partij 5] verzocht om de vorderingen hunnerzijds niet-ontvankelijk te verklaren nu een medische onderbouwing van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld niet overgelegd kan worden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de vorderingen van benadeelde partijen niet-ontvankelijk zal verklaren.
Zijdens verdachte is ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen op de gronden als weergegeven in de ter terechtzitting van 20 juli 2022 overgelegde pleitnota in hoger beroep verweer gevoerd. Kort weergegeven heeft de verdediging vanwege de bepleite vrijspraak primair de niet-ontvankelijkheid verzocht. Subsidiair is verzocht om de door de benadeelde partijen gevorderde immateriële schadevergoeding niet-ontvankelijk te verklaren nu niet wordt voldaan aan de vereisten voor shockschade en bij toewijzing van de vorderingen, de hoogte daarvan te matigen.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
De benadeelde partijen hebben in hun voegingsformulieren (en de bijlagen daarbij) de vorderingen tot vergoeding van shockschade onderbouwd. Ook zijn de vorderingen ter terechtzitting in hoger beroep nader toegelicht.
Wat betreft de criteria voor de toekenning van immateriële schade in de vorm van shockschade sluit het hof aan bij de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad. Vergoeding van shockschade kan plaatsvinden als bij de benadeelde partij een hevige emotionele schok wordt teweeggebracht door (i) het waarnemen van het tenlastegelegde, of (ii) door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan. Uit die emotionele schok dient vervolgens geestelijk letsel te zijn voortgevloeid. Dat zal zich met name kunnen voordoen als de benadeelde partij en het slachtoffer een nauwe affectieve relatie hadden en het slachtoffer bij het tenlastegelegde is gedood of verwond. Voor vergoeding van deze schade is dan wel vereist dat het bestaan van geestelijk letsel, waardoor iemand in zijn persoon is aangetast, in rechte kan worden vastgesteld. Dat zal in het algemeen slechts het geval zijn als sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. De hoogte van de geleden shockschade dient te worden vastgesteld naar billijkheid met inachtneming van alle omstandigheden van het geval, waaronder de ernst van het aan de verdachte te maken verwijt, de aard van het letsel, de ernst van het letsel (waaronder de duur en de intensiteit), de verwachting ten aanzien van het herstel en de leeftijd van de benadeelde partij. Voorts dient de rechter bij de begroting, indien mogelijk, te letten op de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend.
Het hof stelt vast dat de benadeelde partijen het incident zelf niet hebben waargenomen en evenmin direct zijn geconfronteerd met de ernstige gevolgen daarvan. Het hof wil zonder meer aannemen dat het kennisnemen van de gruwelijke dood van hun broer via de media een emotionele klap is geweest, doch naar het oordeel van het hof levert dit niet een situatie op waarin immateriële schade in de vorm van shockschade voor vergoeding in aanmerking komt.
Dat het onderhavige incident bij de benadeelde partijen [benadeelde partij 6] en [benadeelde partij 8] mogelijk heeft geleid tot geestelijk letsel in de vorm van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld, te weten een post traumatisch stress syndroom (PTSS), zoals zou kunnen blijken uit respectievelijk de brief van GZ-psycholoog drs. P.M.A.A. Rijnart MC d.d. 22 november 2019 en de afsprakenkaart SGE Prinsejagt ten behoeve van EMDR en het bericht d.d. 4 maart 2020, maakt voornoemd oordeel niet anders. Mitsdien zullen de benadeelde partijen [benadeelde partij 4] , [benadeelde partij 5] , [benadeelde partij 6] , [benadeelde partij 7] en [benadeelde partij 8] niet-ontvankelijk worden verklaard.
Vordering van [benadeelde partij 2]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding ter hoogte van € 17.080,85, bestaande uit € 2.080,85 aan materiële schade (kosten gedenksteen en reiskosten ten behoeve van de begrafenis) en € 15.000,00 aan immateriële schade (shockschade), te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van zijn oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de vorderingen van benadeelde partijen niet-ontvankelijk zal verklaren.
Zijdens verdachte is ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij op de gronden als weergegeven in de ter terechtzitting van 20 juli 2022 overgelegde pleitnota in hoger beroep verweer gevoerd. Kort weergegeven heeft de verdediging vanwege de bepleite vrijspraak primair de niet-ontvankelijkheid verzocht. Subsidiair is verzocht om de door de benadeelde partij gevorderde materiële schade enkel toe te kennen voor zover het de gedenksteen betreft en het bedrag al dan niet te matigen. Voorts is verzocht om de door de benadeelde partij immateriële schadevergoeding niet-ontvankelijk te verklaren nu niet wordt voldaan aan de vereisten voor shockschade en bij toewijzing van de vorderingen, de hoogte van het toe te wijzen bedrag te matigen.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Materiële schade
De benadeelde partij heeft een bedrag ter hoogte van € 2.080,85 aan materiële schade gevorderd bestaande uit kosten gedenksteen (€ 2.003,89) en reiskosten ten behoeve van de begrafenis (€ 76,96).
Voor zover de kostenposten zien op gemaakte reiskosten ten behoeve van de begrafenis, overweegt het hof dat dit geen rechtstreekse materiële schade betreft die voor vergoeding in aanmerking komt nu uit de onderbouwing van het verzoek tot schadevergoeding blijkt dat de benadeelde partij de begrafenis niet heeft kunnen bijwonen. Het hof zal derhalve het gevorderde bedrag met betrekking tot deze posten ter hoogte van € 76,96 afwijzen.
De gevorderde kosten voor de gedenksteen die als rechtstreekse schade als gevolg van het bewezen verklaarde feit kan worden aangemerkt, komen het hof niet onrechtmatig of ongegrond voor en zijn dus toewijsbaar.
Het toe te wijzen bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 december 2018, zijnde het moment waarop de schade is ontstaan, tot aan de dag der algehele voldoening.
Immateriële schade
De benadeelde partij heeft in zijn voegingsformulier (en de bijlagen daarbij) de vordering tot vergoeding van shockschade onderbouwd. Ook is de vordering ter terechtzitting in hoger beroep nader toegelicht.
Wat betreft de criteria voor de toekenning van immateriële schade in de vorm van shockschade sluit het hof aan bij de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad. Vergoeding van shockschade kan plaatsvinden als bij de benadeelde partij een hevige emotionele schok wordt teweeggebracht door (i) het waarnemen van het tenlastegelegde, of (ii) door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan. Uit die emotionele schok dient vervolgens geestelijk letsel te zijn voortgevloeid. Dat zal zich met name kunnen voordoen als de benadeelde partij en het slachtoffer een nauwe affectieve relatie hadden en het slachtoffer bij het tenlastegelegde is gedood of verwond. Voor vergoeding van deze schade is dan wel vereist dat het bestaan van geestelijk letsel, waardoor iemand in zijn persoon is aangetast, in rechte kan worden vastgesteld. Dat zal in het algemeen slechts het geval zijn als sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. De hoogte van de geleden shockschade dient te worden vastgesteld naar billijkheid met inachtneming van alle omstandigheden van het geval, waaronder de ernst van het aan de verdachte te maken verwijt, de aard van het letsel, de ernst van het letsel (waaronder de duur en de intensiteit), de verwachting ten aanzien van het herstel en de leeftijd van de benadeelde partij. Voorts dient de rechter bij de begroting, indien mogelijk, te letten op de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend.
Het hof stelt vast dat de benadeelde partij het incident zelf niet heeft waargenomen en evenmin direct is geconfronteerd met de ernstige gevolgen daarvan. Het hof wil zonder meer aannemen dat het kennisnemen van de gruwelijke dood van zijn broer via de media en het niet kunnen bijwonen van de begrafenis een emotionele ervaring is geweest, doch naar het oordeel van het hof levert dit niet een situatie op waarin immateriële schade in de vorm van shockschade voor vergoeding in aanmerking komt. Mitsdien zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde partij 2] is toegebracht tot een bedrag van € 2.003,89. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 december 2018 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij geen gijzeling opleggen nu verdachte ten tijde van het plegen van het delict minderjarige was.
Vordering van [benadeelde partij 1]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding ter hoogte van € 24.746,72, bestaande uit € 4.650,00 aan materiële schade (uitvaartfonds en reiskosten ten behoeve van de begrafenis) en € 20.000,00 aan immateriële schade (shockschade), te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van zijn oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de vorderingen van benadeelde partijen niet-ontvankelijk zal verklaren.
Zijdens verdachte is ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij op de gronden als weergegeven in de ter terechtzitting van 20 juli 2022 overgelegde pleitnota in hoger beroep verweer gevoerd. Kort weergegeven heeft de verdediging vanwege de bepleite vrijspraak primair de niet-ontvankelijkheid verzocht. Subsidiair is verzocht om de door de benadeelde partij gevorderde materiële schade enkel toe te kennen voor zover het de begrafeniskosten betreft en het bedrag al dan niet te matigen. Voorts is verzocht om de door de benadeelde partij immateriële schadevergoeding niet-ontvankelijk te verklaren nu niet wordt voldaan aan de vereisten voor shockschade en bij toewijzing van de vorderingen, de hoogte van het toe te wijzen bedrag te matigen.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Materiële schade
De benadeelde partij heeft een bedrag ter hoogte van € 4.650,00 aan materiële schade gevorderd bestaande uit het uitvaartfonds (€ 4.650,00) en reiskosten ten behoeve van de begrafenis (€ 96,72). De gevorderde kosten – die als rechtstreekse schade als gevolg van het bewezen verklaarde feit kunnen worden aangemerkt – komen het hof niet onrechtmatig of ongegrond voor en zijn dus toewijsbaar. Het hof ziet – anders dan de raadsman – geen aanleiding het gevorderde bedrag te matigen.
Het toe te wijzen bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 december, zijnde het moment waarop de schade is ontstaan, tot aan de dag der algehele voldoening.
Immateriële schade
De benadeelde partij heeft in zijn voegingsformulier (en de bijlagen daarbij) de vordering tot vergoeding van shockschade onderbouwd. Ook is de vordering ter terechtzitting in hoger beroep nader toegelicht.
Wat betreft de criteria voor de toekenning van immateriële schade in de vorm van shockschade sluit het hof aan bij de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad. Vergoeding van shockschade kan plaatsvinden als bij de benadeelde partij een hevige emotionele schok wordt teweeggebracht door (i) het waarnemen van het tenlastegelegde, of (ii) door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan. Uit die emotionele schok dient vervolgens geestelijk letsel te zijn voortgevloeid. Dat zal zich met name kunnen voordoen als de benadeelde partij en het slachtoffer een nauwe affectieve relatie hadden en het slachtoffer bij het tenlastegelegde is gedood of verwond. Voor vergoeding van deze schade is dan wel vereist dat het bestaan van geestelijk letsel, waardoor iemand in zijn persoon is aangetast, in rechte kan worden vastgesteld. Dat zal in het algemeen slechts het geval zijn als sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. De hoogte van de geleden shockschade dient te worden vastgesteld naar billijkheid met inachtneming van alle omstandigheden van het geval, waaronder de ernst van het aan de verdachte te maken verwijt, de aard van het letsel, de ernst van het letsel (waaronder de duur en de intensiteit), de verwachting ten aanzien van het herstel en de leeftijd van de benadeelde partij. Voorts dient de rechter bij de begroting, indien mogelijk, te letten op de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend.
Het hof stelt vast dat bij de benadeelde partij een hevige emotionele schok is teweeggebracht door het overlijden van zijn zoon en de aanblik van zijn levenloze lichaam ten tijde van de identificatie in het mortuarium. Voorts is de benadeelde partij geconfronteerd met de vele letsels die zijn zoon had opgelopen. Het lichaam van zijn zoon was zwaar geschonden.
Het heeft bij de benadeelde partij geleid tot geestelijk letsel in de vorm van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld, te weten een PTSS blijkens de brief van psycholoog/psychotherapeut drs. H.C.M. Hermans d.d. 7 november 2019.
Gelet op het vorenstaande kan de benadeelde partij naar het oordeel van het hof aanspraak maken op vergoeding van immateriële schade.
De benadeelde partij heeft een bedrag gevorderd van € 20.000,00 en heeft daarvoor aansluiting gezocht bij de forfaitaire bedragen die worden genoemd in de Wet Affectieschade. Het hof stelt de verdediging in het gelijk bij de stelling dat de Wet Affectieschade niet van toepassing is. Echter, uit artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek volgt dat voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, de benadeelde recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding. Bij de vaststelling van de omvang van de vergoeding ‘naar billijkheid’ moet het hof rekening houden met alle omstandigheden van het geval, waaronder de mate waarin de benadeelden zijn getroffen, de aard van de aan de verdachte verweten gedraging (mate van verwijtbaarheid), de aard van de aansprakelijkheid en de economische omstandigheden van beide partijen. Het hof dient bij de begroting tevens te letten op de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend.
In de onderhavige zaak is door de handelwijze van de verdachte de benadeelde partij zijn zoon ontnomen. De gevorderde schade acht het hof, gelet op de aard en ernst van dit door de verdachte veroorzaakte leed, billijk en niet bovenmatig.
Verdachte is tot vergoeding van deze schade gehouden zodat de vorderingen geheel toewijsbaar zijn, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de pleegdatum en met een beslissing omtrent de kosten als hierna zal worden vermeld.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde partij 1] is toegebracht tot een bedrag van € 24.746,72. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 december 2018 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij geen gijzeling opleggen nu verdachte ten tijde van het plegen van het delict minderjarige was.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 77a, 77g, 77h, 77i, 77s, 77x, 77y, 77z, 77aa en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van
21 (eenentwintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Gelast de plaatsing van de verdachte in een inrichting voor jeugdigen.

Bepaalt dat deze maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dat noodzakelijk acht daaronder begrepen, of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel na te noemen bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaardedat het de veroordeelde verboden is gedurende de volledige proeftijd verdovende middelen en alcohol te gebruiken en dat hij verplicht is ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan bloedonderzoek of urineonderzoek.
Stelt als bijzondere voorwaardedat de veroordeelde zich gedurende de volledige proeftijd zal laten opnemen in een zorginstelling, te weten [forensische jeugdkliniek] of een anderszins gelijkende instelling, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die de veroordeelde in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-)directeur van die instelling zullen worden gegeven.
Stelt als bijzondere voorwaardedat de veroordeelde zich gedurende de volledige proeftijd onder behandeling zal stellen van [forensische jeugdkliniek] of anderszins gelijkende instelling op de tijden en plaatsen als door of namens [forensische jeugdkliniek] of anderszins gelijkende instelling vast te stellen, teneinde zich te laten behandelen en zich voorts aan de regels van [forensische jeugdkliniek] of anderszins gelijkende instelling zal houden.
Stelt als bijzondere voorwaardedat de veroordeelde onderwijs zal volgen gedurende de volledige proeftijd van 2 (twee) jaren.
Indien en zolangplaatsing in [forensische jeugdkliniek] of soortgelijke instelling niet mogelijk is, dan wordt de veroordeelde geboden zich gedurende de periode van het toezicht te bevinden op [adres 2] . Daarbij heeft hij een aaneengesloten blok van 12 uur ter invulling van zijn activiteiten, zoals met de Jeugdbescherming wordt afgesproken. Als de Jeugdbescherming het noodzakelijk acht om voor een doelmatige uitvoering van het toezicht op de naleving van de bijzondere voorwaarden de periode, tijd of locatie aan te passen dan zal zij hierover overleggen met de opdrachtgever. Het locatiegebod zal worden gecontroleerd door middel van een elektronisch monitoringmiddel.
Beveeltdat de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is.
Geeft opdracht aan Jeugdbescherming west tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.

Vordering van [benadeelde partij 3]

Verklaart [benadeelde partij 3] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.

Vordering van [benadeelde partij 4]

Verklaart [benadeelde partij 4] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.

Vordering van [benadeelde partij 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van [benadeelde partij 2] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 2.003,89 (tweeduizend drie euro en negenentachtig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 december 2018 tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 76,96 (zesenzeventig euro en zesennegentig cent) aan materiële schadeaf.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 2] , ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 2.003,89 (tweeduizend drie euro en negenentachtig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 december 2018 tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.

Vordering van [benadeelde partij 5]

Verklaart [benadeelde partij 5] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.

Vordering van [benadeelde partij 6]

Verklaart [benadeelde partij 6] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.

Vordering van [benadeelde partij 7]

Verklaart [benadeelde partij 7] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.

Vordering van [benadeelde partij 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van [benadeelde partij 1] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 24.746,72 (vierentwintigduizend zevenhonderdzesenveertig euro en tweeënzeventig cent) bestaande uit € 4.746,72 (vierduizend zevenhonderdzesenveertig euro en tweeënzeventig cent) materiële schade en € 20.000,00 (twintigduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 december 2018 tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 1] , ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 24.746,72 (vierentwintigduizend zevenhonderdzesenveertig euro en tweeënzeventig cent) bestaande uit € 4.746,72 (vierduizend zevenhonderdzesenveertig euro en tweeënzeventig cent) materiële schade en € 20.000,00 (twintigduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 december 2018 tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.

Vordering van [benadeelde partij 8]

Verklaart [benadeelde partij 8] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Aldus gewezen door:
mr. S.C. van Duijn, voorzitter,
mr. drs. M.C.C. van de Schepop en mr. H.A.T.G. Koning, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. L.J.M.M. Dielesen, griffier,
en op 3 augustus 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. L.J.M.M. Dielesen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.De vermelde pagina’s verwijzen – tenzij anders is vermeld – naar de paginanummering van het dossier van de Politie Zeeland-West-Brabant, Districtsrecherche Zeeland, Onderzoek WOLBIJ, OPS-dossiernummer ZB1R018107, sluitingsdatum 23 juni 2019, doorgenummerde pagina’s 1-737.