In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van [persoon A] tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 28 november 2019. De zaak is complex en betreft onder andere schuldeisersverzuim en een eigenmachtige ontruiming door de verhuurder. De partijen zijn [persoon A], wonende te [woonplaats], en [persoon B], wonende te [woonplaats] in België. Beide partijen hebben advocaten ingeschakeld, respectievelijk mr. D.M. Lamers en mr. B. Poort, beiden uit Eindhoven.
De procedure is voortgekomen uit eerdere arresten van het hof, waaronder een tussenarrest van 5 april 2022 en een arrest van 15 december 2020. In het tussenarrest van 5 april 2022 heeft het hof partijen verzocht om uitsluitsel te geven over welke stukken na het eerdere tussenarrest zijn ingediend. Dit leidde tot een briefwisseling tussen de partijen, waarin zij hun standpunten en de ingediende stukken uiteenzetten.
Het hof heeft vastgesteld dat er onduidelijkheid bestaat over de ingediende stukken en dat de memories die zijn ingediend in het hoger beroep niet altijd betrekking hebben op de juiste vonnissen. Het hof heeft partijen in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over de juistheid van de conclusies die het hof heeft getrokken. De zaak is vervolgens naar de rol verwezen voor akte aan de zijde van [persoon A].
De uitspraak van het hof op 2 augustus 2022 houdt in dat de zaak wordt aangehouden voor verdere beoordeling, waarbij het hof de partijen de gelegenheid biedt om hun standpunten verder toe te lichten. De rol van de partijen en de ingediende stukken zal cruciaal zijn voor de uiteindelijke beslissing in deze zaak.