In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep over schuldeisersverzuim en een eigenmachtige ontruiming door de verhuurder. De zaak is ontstaan uit een geschil tussen [persoon A], de appellant in het principaal appel, en [persoon B], de appellant in het incidenteel appel. Beide partijen zijn vertegenwoordigd door hun advocaten, mr. D.M. Lamers en mr. B. Poort, respectievelijk. De procedure is een vervolg op eerdere arresten van het hof, waaronder een tussenarrest van 5 april 2022 en een arrest van 15 december 2020, die betrekking hebben op eerdere vonnissen van de rechtbank Oost-Brabant. De zaak is complex, met meerdere zaaknummers en een aantal ingediende stukken door beide partijen.
Het hof heeft in het tussenarrest van 5 april 2022 overwogen dat partijen uitsluitsel moeten geven over de vraag welke stukken in de zaak met zaaknummer 200.279.899/01 na het tussenarrest van 15 december 2020 zijn genomen. Het hof heeft de zaak naar de rol verwezen voor akte aan de zijde van [persoon B], die de gelegenheid kreeg om een ontbrekende productie aan het dossier toe te voegen. In de daaropvolgende correspondentie hebben beide partijen hun standpunten verduidelijkt en aanvullende stukken ingediend.
De beoordeling van de zaak heeft geleid tot de conclusie dat er onduidelijkheid bestaat over de ingediende stukken en hun relevantie voor de verschillende procedures. Het hof heeft partijen in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over de juistheid van de conclusies die zijn getrokken uit de ingediende stukken. De zaak is vervolgens aangehouden voor verdere behandeling, waarbij het hof heeft besloten om de zaak naar de rol van 30 augustus 2022 te verwijzen voor akte aan de zijde van [persoon A].